Wim Huijser
Van performing poets tot Poets
Het televisiewerk van C. Buddingh’
Wim Huijser (1960) is freelance publicist en uitgeefconsultant. Daarnaast is Huijser biograaf van C. Buddingh’ en bezorger van diens werk.
C. Buddingh’ (1918-1985) mocht eind jaren 60, begin jaren 70 van de vorige eeuw gerekend worden tot de populairste dichters in het Nederlands taalgebied. ‘Na een lang leven in de Nederlandse poëzie te hebben gesleten als befaamd minor poet, duikt Buddingh’ nu op als de beste vertegenwoordiger van de moderne eigentijdse stijl van het nieuwe realisme,’ schreef Richter Roegholt in 1966.Ga naar eindnoot1 Hoewel hij als dichter lange tijd zoekende was geweest naar zijn eigen vorm en toon, vond hij met het verschijnen van zijn bundels Zo is het dan ook nog weer eens een keer (niet te verwarren met het latere televisieprogramma dat bijna dezelfde naam droeg) en Deze kant boven vooral aansluiting bij de beweging van de Zestigers. Buddingh’ voelde zich sterk verwant met de manier van kijken van schrijvers als K. Schippers, J. Bernlef en Hans Sleutelaar; hij trad in 1959 toe tot de redactie van Gard Sivik en werd vanaf 1965 medewerker van het tijdschrift Barbarber.
Maar van grotere importantie voor het vestigen van zijn naam is het feit dat hij een van de vijfentwintig dichters was die op 28 februari 1966 acte de présence gaven op het eerste grote poëziefestival in Nederland: Poëzie in Carré. Er wordt wel beweerd dat wie daar niet bij was – als dichter of als toeschouwer – een wezenlijke gebeurtenis van de jaren 60 in Nederland heeft gemist. Initiator Simon Vinkenoog had een halfjaar eerder in Londen meegedaan aan een poëziefestival in de Royal Albert Hall, samen met dichters als Adrian Mitchell, Christopher Logue en Michael Horovitz. Zoiets wilde hij ook in Nederland organiseren: performing poets avant la lettre. Bijna tweeduizend poëzieliefhebbers luisterden in Carré naar 25 voordrachten van elk zeven minuten. Het succes en de stimulerende gevolgen van de poëziemanifestatie mag verder bekend worden verondersteld. C. Buddingh’ trad er als tiende dichter op, na debutant Jules Deelder – wiens populariteit als performing poet een grotere hoogte zou bereiken dan als gelezen dichter. Van de negen verzen die Buddingh’ las – waaronder de cyclus ‘Kachel I-xiii’ en een van de mooiste liefdesgedichten uit de Nederlandse literatuur: ‘Eight days a week’ – zou ‘Pluk de dag’ doordringen tot het collectieve bewustzijn van letterminnend Nederland. De dekseltjes van potjes
[pagina 60]Marmite en Heinz sandwichspread, waar Buddingh’ verstrooid mee gespeeld had tijdens het ontbijt, voegden zich naast de fiets van Louis Lehmann. Alledaagse zaken hadden zich in de poëzie verankerd. ‘Buddingh’ incasseerde de meeste lachsalvo’s met een verhandeling over een goed sluitend dekseltje van een jampot,’ schreef De Tijd.Ga naar eindnoot2 In de televisieregistratie die de vpro maakte is duidelijk te zien hoe de enthousiaste bijval Buddingh’ verraste.Ga naar eindnoot3 Hij moest het voorlezen herhaaldelijk onderbreken en schokschouderde bijna verlegen bij het succes dat hem ten deel viel. Buddingh’s naam was voor eens en altijd gevestigd en tot aan zijn dood zou hij bestempeld blijven als een dichter om wiens werk vooral veel te lachen viel. Die democratiseringsgolf in de poëzie en de hausse aan performing poets die in de daaropvolgende jaren her en der in het land met hun werk podia zouden beklimmen, maken alweer onderdeel uit van de canon van onze literatuur.
Dichter van het ogenblik
Pas kortgeleden, na het zien van de totale tv-registratie van Poëzie in Carré, werd mij duidelijk dat Buddingh’ niet alleen in poëtisch opzicht tot de hoofdrolspelers behoorde, hij was ook degene die – mogelijk door Vinkenoog – gevraagd werd om voor de vpro de tv-uitzending te presenteren. Al voordat de avond begon, bij het binnenlopen van de dichters, in de coulissen en op het moment dat zij nog genoten van het diner, de wijn en wiet (‘een smakelijk hapje’) die voor hen op een lange tafel op het podium was klaargezet, was hij in gesprek met een aantal van zijn collega’s, naast de organisatoren Vinkenoog en Olivier Boelen, onder anderen Gerard Reve, Jules Deelder, Jan Hanlo, K. Schippers en Ed. Hoornik. Korte interviews – bij elkaar maar zeven minuten – waarvan soms alleen wat oneliners in de registratie zijn opgenomen. Maar toch, Buddingh’ was blijkbaar de meest geschikte persoon om de poëzie door middel van vragen en voice over bij de televisiekijker te introduceren. De 35 minuten durende uitzending vond pas drie weken later plaats, op 21 maart.
Buddingh’ bleek het op televisie goed te doen. Hij stond vanaf dat moment door zijn kenmerkende stemgeluid niet alleen te boek als toegankelijk dichter, maar ook als bekende Nederlander. Het leek erop dat hij precies op het juiste moment op de juiste plaats was: de dichter van het ogenblik. Het was overigens niet Buddingh’s eerste televisieoptreden. In maart 1964 was hij met Alfred Kossmann, Hans Verhagen, C.B. Vaandrager, J. Bernlef en Alain Teister al te zien geweest in een programma over nieuwe richtingen in de Nederlandse poëzie, dat als titel een van zijn eigen dichtregels kreeg: De beste gedichten schrijft men al aardappels schillend. Een jaar later las hij thuis voor het aanrecht en in een huiselijke stoel zijn poëzie in het programma Kijken achter woorden, over het dier in de literatuur.
Hugo Brems schrijft in Altijd weer vogels die nesten beginnen dat het jaar 1965 in de geschiedenis en in de literatuur een positie inneemt die te vergelijken is met die van een komma. Het jaar 1966 bekleedt zo’n positie in het schrijversleven van de dan 48-jarige Buddingh’, die zelf ook al een leesteken achter zijn naam had zweven. Zoals
[pagina 61]de redactie van het tijdschrift Komma het verwoordde: ‘De functie van de komma is grammaticaal en ritmisch. Dit betekent, dat het plaatsen van de komma zowel door logische, traditionele als creatieve, vernieuwende factoren wordt bepaald.’Ga naar eindnoot4
Pop-poëet
In de daaropvolgende tien jaar leidde vrijwel alles wat Buddingh’ aanpakte tot aandacht en succes: van zijn parlandopoëzie tot de avonturen in proza van Bazip Zeehok, van zijn dagboeknotities tot zijn activiteiten als beeldend kunstenaar en maker van ‘kijkkastjes’. Die periode viel samen met de versnelde ontwikkeling van het maatschappijkritische geluid op de Nederlandse televisie. Schrijvers bleken het niet alleen goed te doen op een podium voor publiek, maar ook als publieke figuur voor de camera. In het publiekstijdschrift Tiq werd Buddingh’ in december 1967 gepresenteerd als de ‘Pop-poëet’.Ga naar eindnoot5 Televisiemakers begrepen dat zijn stem en toon uitstekend pasten bij hun eigen ideeën.
In november 1966 werkte Buddingh’ mee aan het vpro-programma Muze in spijkerbroek, een poging om literatuur op een minder serieuze manier te benaderen. Hij was er opnieuw de interviewer. In de eerste aflevering ging hij gedurende acht minuten in gesprek met de inmiddels bevriende Gerard Stigter (K. Schippers). In de volgende uitzending zaten interviews met Jan G. Elburg, Jos Ruting en Riekus Waskowsky. Het item waarin Buddingh’ Ewald Vanvugt vroeg iets te vertellen over zijn boek Mijn vrouwen (Ronn Rost, redder der eenzamen), terwijl de aandacht van de kijker vooral wordt afgeleid door een aantal dartele dames, dat zich bevallig om het statische beeld van Vanvugt drapeert, is nog in veelvoud te vinden op internet. De derde uitzending in juli 1967 bevatte gesprekken met Adriaan Morriën, Hans Vlek, Astère Michel d’Hondt en Rutger Kopland. Het archief van Beeld & Geluid vertelt
[pagina 62]over de makers van het programma niet meer dan de naam van de Dordtse dichter.
Ondertussen had Buddingh’ ook opgetreden in Kijk op kunst dat Hans Keller voor de kro maakte en in Dichters Dichterbij, een serie poëzieprogramma’s waarin Ilse Wessel dichters aan het publiek presenteerde in de Amsterdamse studio Bellevue. In dat laatste programma schetste Buddingh’ aan de hand van zijn bundel Deze kant boven een beeld van zijn dagelijkse leven. Niet meer te vinden is Buddingh’s dichterlijke bijdrage over onder andere het verschijnsel carnaval in het praatprogramma van Mies Bouwman. Voor Vrij Nederland was Buddingh’s optreden in een programma als Mies-en-scène kenmerkend voor de grote belangstelling die dichters op dat moment ten deel viel: ‘De dichters staan meer dan ooit weer temidden van het volk’.Ga naar eindnoot6 Natuurlijk bleef die belangstelling verhoudingsgewijs niet groot, voor veel kijkers spraken ze ook wartaal. VN vond het daarom niet verwonderlijk dat zo’n ‘dekselse dichter’ als Buddingh’ de grootste populariteit genoot: ‘hij is iemand die zijn hoogwaardige poëzie in een verstaanbare vorm giet’.
Buddingh’ zelf toonde zich enthousiast over het medium. ‘De televisie is toch wel een grote aanwinst in het leven van de mens,’ zei hij in een interview met het Twentse dagblad Tubantia. Tien jaar later – als bekende Nederlander in de Boekenweekquiz Even geduld aub – zou hij op de vraag van Berend Boudewijn naar zijn vroegste televisieherinneringen een enthousiast verslag geven van de WK-voetbalfinale Hongarije-Duitsland uit 1954 en de liefde die hij begin jaren 60 met zijn jonge zoons deelde voor tekenfilms als Magilla Gorilla en Mr. Jinks and the meeces. In zijn dagboeken betoonde Buddingh’ zich in 1967 vooral een groot liefhebber van series als De Wrekers en Rawhide. Over ‘cultuur’ op tv had hij op dat moment geen al te hoge pet op: ‘…ik zie – en lees – nu eenmaal altijd liever iets, dat totaal geen pretenties heeft, maar wel spannend en onderhoudend is, dan iets, dat pretendeert wat te
[pagina 63]zijn, maar dit niet waarmaken kan – en dit laatste tref je m.i. aan bij negen tiende van datgene, wat op tv als “cultuur” wordt gepresenteerd.’Ga naar eindnoot7
Ook Bernlef signaleerde in het nulnummer van De Schrijfkrant dat de eertijds zo gevreesde invloed van televisie ‘eerder een invloed ten goede’ is geweest. De Zestigers, met de tijdschriften Gard Sivik en Barbarber als voornaamste exponenten, hadden er al eerder blijk van gegeven een heel andere houding in te nemen ten aanzien van het verschijnsel reclame. Door hun veelal reclame- en journalistieke achtergrond onderscheidden zij zich duidelijk van de Vijftigers die reclameteksten nog verafschuwden. Hans Sleutelaar, C.B. Vaandrager en K. Schippers waren niet vies van copywriting; ze bekwaamden zich daardoor in economisch taalgebruik en verdienden er voor een belangrijk deel hun boterham mee.
De stap naar televisie maken was daarmee klein. In 1967 werd reclame ook op de Nederlandse televisie toegelaten en er ontwikkelde zich een cross-over van kunst en tv, de grote K en de kleine k begonnen zich met elkaar te vermengen. Het eerste bloot verscheen op de Nederlandse televisie: het fotomodel Phil Bloom vertoonde haar onbedekte lichaam in het vpro-programma Hoepla. Beeldend kunstenaars, filmers en dichters vonden elkaar in één format en tv-recensent en dichter Nico Scheepmaker beschouwde het programma als een mix van Gard Sivik/De Nieuwe Stijl, Fluxus en sad movies. Hoewel er in de volksmond nog werd gesproken over ‘kastje kijken’, waren er inmiddels ruim twee miljoen tv-toestellen in Nederland, maar zou het aantal ‘netten’ in Nederland tot 1988 beperkt blijven tot twee. Wie met zijn gezicht op televisie kwam, was al snel bekend en ‘gezien’. Ook in Buddingh’s eigen kringen zat men bij elkaar als hij weer eens op de buis kwam. Vooral in de familie van zijn vrouw Stientje waren ze best wel trots op ‘ome Kees’.
[pagina 64]Hadimassa
Dimitri Frenkel Frank had zich in 1963 al landelijk beroemd en berucht gemaakt met zijn tekstbijdragen en redactie voor het satirische vara-tv-programma Zo is het toevallig ook nog ’s een keer. De harde teksten en de persiflages op vorstenhuis en geloof – met name het item over de ‘beeldreligie’ – schokten veel kijkers en leidde tot veel commotie. Vooral medewerker Mies Bouwman moest het ontgelden. In 1966 gaf de vara Frenkel Frank opnieuw de ruimte om een satirisch tv-programma te maken, min of meer als opvolger van Zo is het… Hij kwam in 1967 met Hadimassa, een programma van aan elkaar gemonteerde sketches en liedjes die commentaar gaven op nieuwe ontwikkelingen in de samenleving. Het moest een persiflage zijn van de moderne tijd met onderwerpen als: ‘liefde en sex, de kunstjungle, de progressiviteit, de jeugd, het Nederlandse karakter, de charmes van arm en rijk, status en techniek tussen monster en huisdier’. Het programma kreeg een enorme aanhang door zijn controversiële en eigenzinnige karakter. Tegenwoordig wordt het in de eerste plaats verbonden met de namen Kees van Kooten en Wim de Bie, maar in werkelijkheid kwamen zij het programmateam pas vanaf oktober 1969 versterken en werden ze vooral bekend door het Haagse duo aan de biljarttafel: de Klisjeemannetjes. Hadimassa werd sowieso een kweekvijver van talent, met vaste medewerkers als Ton van Duinhoven, Ton Lensink, Tim Krabbé, Annemarie Oster en Henk van Ulsen. Doordat de opnamen niet bewaard zijn gebleven is het vrijwel onbekend dat het Buddingh’ was die samen met Adriaan Morriën, K. Schippers en Raoul Chapkis (Hugo Brandt Corstius) aan de wieg stond van het later met de Zilveren Nipkowschijf bekroonde programma. Frenkel Frank nodigde hem daartoe uit in de periode dat hij met K. Schippers aan het ‘Barbarberboek’ 128 vel schrijfpapier (1967) werkte.
In datzelfde roerige jaar 1967 begon Buddingh’ zijn dagboeknotities bij te houden en te publiceren. Toch komen we daarin over zijn televisie-ervaringen nauwelijks iets te weten. In zijn nalatenschap trof ik wel het draaiboek aan van de eerste uitzending van Hadimassa (‘Een show voor iedereen maar niet voor allemaal’). Het onderwerp was ‘Spelen’. Het merendeel van de teksten is van Frenkel Frank zelf,
[pagina 65]maar het script bevat behalve Buddingh’s bestaande gedicht ‘Heel oud spel’ ook twee – verder ongepubliceerd gebleven – typische Buddingh’-teksten:
Kort na de eerste aflevering schreef Dimitri Frenkel Frank aan Buddingh’ een ongedateerde briefGa naar eindnoot8 waarin hij het thema voor het tweede programma aankondigde: ‘eten en drinken’. Frenkel Frank gaf vast een aftrap met mogelijkheden: ‘over voedsel zelf, over vegetariërs en de hongerende wereld, over café, alcoholisme en vele soorten dronkenschap, over eten als sociaal fenomeen, over tafelmanieren, de melkboer en de slager, kreeft koken en Chinees eten, dorstenden in de woestijn, de broodjeswinkel, de proevers van delicate wijnen, vergiftigen en recepten, de tafelspeech en het dieet en alle menselijke hebbelijkheden die met eten, drinken of maaltijden gepaard gaan.’ Van Buddingh’ verwachtte hij twee korte gedichten, één
[pagina 66]of meer sketches, aforismen en een lied. Ter aanmoediging schreef hij: ‘Je hebt nu een beetje gezien hoe het gaat en wat er kan. Maar er kan veel meer en ik heb juist vertrouwen in jou dat je – zoals in die geweldige woordspelscène – een kant kunt opgaan die anders is dan normaal. […] Kun je een wonderlijke ‘gebruiksaanwijzing’ maken in de trant van zoals op het boekenbal, jouw aanwijzing voor het opensnijden van boeken? Het openen van een blik bv. Zou je een vers kunnen maken over het verschil tussen een jonge en een oude jenever? Jouw vers over de kroket zouden we natuurlijk zonder meer kunnen gebruiken. Je ziet maar. Vol energie aan de arbeid! Het tweede programma moet tien keer beter zijn dan het eerste. Het volk hongert naar onze grollen, laten we het niet teleurstellen.’
Of het ook tot het script voor het tweede programma is doorgedrongen weet ik niet, maar ik vond tussen Buddingh’s talloze notities en aanzetten:
Bijna een voorbode voor Poets, het latere programma met de verborgen camera, is de door Buddingh’ uitgeschreven ‘caféscène waarin een man in een café twee jonkies leeggooit in een vaas en de glaasjes opeet’.
Tapkast van een café; kastelein erachter, wat pratende mensen ervoor. Man komt binnen, loopt naar de kast, zegt:[pagina 67]
‘Twee jonkies.’
Mannen kijken allemaal toe hoe kastelein de twee glaasjes volschenkt en voor de man neerzet. Man pakt de glaasjes op, gooit de inhoud leeg in een vaas met bloemen en begint de glaasjes op te eten. Allen kijken verbijsterd toe (op één man na).
Man: ‘Hoeveel is dat? Eén vijftig?’
Legt gulden en twee kwartjes op toonbank en stapt weg. Gepraat en geroezemoes barst los. Een man zegt:
‘Nou, die is ook hartstikke knettergek!’
Andere man (enige die niet verbijsterd keek): ‘Zeg dat zeker.
Hij heeft de lekkerste stukjes laten staan.’
Pakt de voetjes op en begint die gezellig op te knabbelen.
Poets
Als de wat oudere schrijver – hij is zo’n tien tot twintig jaar ouder dan Frenkel Frank, Duyns en Armando – maakte Buddingh’ gebruik van de publicitaire mogelijkheden die hem door de net wat jongere generatie dichters, journalisten en televisiemakers werd aangereikt. Tegelijkertijd werd hij in sommige gevallen ook door hen gebruikt omdat hij goed paste in het format dat hen voor ogen stond. Zo was het geval met Poets dat vanaf oktober 1969 tot eind jaren 70 werd uitgezonden en waarin nietsvermoedende voorbijgangers werden gefilmd met een verborgen camera, terwijl zij met een ongewone situatie werden geconfronteerd. Legendarisch werden de scènes waarin Cherry Duyns als Nederlands officier een passerende boer op een landweg verzoekt de paradepas van ‘het vijandelijk oefenleger’ te demonstreren en als Chinees mensen aanklampt met de vraag ‘Sjina glens?’, waarop de aangesprokenen hun best doen om de weg naar de grens met China te wijzen, en Gerard van Lennep als ‘klant’ in een winkel tot verbijstering van omstanders een goudvis opeet die in een viskom op de toonbank staat. De grappen in Poets waren na de uitzending het gesprek van de dag. Het programma zou later heel andere medewerkers kennen, maar het eerste seizoen werd gemaakt door Armando (eindredactie), Cherry Duyns, Betty van Garrel, Cor Jaring en John Schelfhout (regie en productie). Buddingh’ werd door Armando gevraagd als presentator. Zij kenden elkaar al ruim tien jaar: ze zaten samen in de redactie van Gard Sivik, Buddingh’ hield in 1958 al een inleiding bij een Armando-tentoonstelling in Dordrecht en ze kwamen elkaar regelmatig tegen in kringen rond de Haagse Post.
De eerste uitzending van Poets telde in totaal twintig minuten. Presentator Buddingh’ stak de eerste minuut in close-up – met wuivende boomtakken op de achtergrond – omstandig zijn pijp aan, blies een flinke rookwolk de camera in en wenste, duidelijk nog onwennig, de kijkers goedenavond: ‘Voor we met de filmpjes beginnen wil ik u eerst even uitleggen wat nu eigenlijk een verborgen camera is. Het is eigenlijk een misselijk kereltje, zo’n verborgen camera. Want hij zit naar u te kijken, terwijl u niets in de gaten heeft. U weet van niets, haas is uw naam. Want wat wil het geval: u bevindt zich toevallig in de buurt van dit brutale apparaat en, ja hoor, u bent de sigaar. Er staan een of meer schalken met een onzichtbare microfoon op de loer om u voor het lapje te houden, een kool te stoven, een poets te bakken. Zo gezegd, zo gedaan.’ Het ietwat archaïsche taalgebruik leek al vooruit te wijzen naar Herenleed. De wijze waarop Buddingh’ al sprekend met zijn pijp speelde, zou later alleen Kees van Kooten weten te overtreffen in het typetje van de organisatiedeskundige ir. E. Oosting.
Buddingh’ omschreef Poets later als ‘een psychologisch onderzoek van de doorsnee-Nederlander’, maar achteraf is wel duidelijk dat het programma met de verborgen camera in zekere zin ook in het verlengde lag van de principes van het Nieuwe Realisme, de Nulgroep en de eigenzinnig journalistieke vorm van de Haagse Post (‘briljant schrijven over niets’): het registreren van de banale, alledaagse
[pagina 68]dingen uit de straat, al kreeg de werkelijkheid voor het oog van de camera in dit geval wel een duwtje. Terwijl Hoepla nog een ‘nieuwe manier van zien’ was geweest en het zonder commentaar weergeven van gebeurtenissen, werd in Poets door het inbrengen van de ‘grap’ de kloof tussen hoge en lage cultuur overbrugd.
Buddingh’ hield er al na één seizoen mee op, omdat hij niet zo’n zin meer had vereenzelvigd te worden met een programma waar hij inhoudelijk niets mee te maken had. Hij las alleen de door Armando geschreven teksten voor. Door die paar uitzendingen was hij uitgegroeid tot een nationale bekendheid. Na zijn dood vertelde zijn vrouw Stientje dat hij op een gegeven moment blij was dat zijn medewerking aan het programma erop zat: ‘Als we in een taxi zaten, was hij de meneer van Poets. Hij werd overal herkend, maar dat was uitgerekend niet het gebied waar Kees zo goed in was. Hij had natuurlijk veel meer in zijn mars dan Poets presenteren.’Ga naar eindnoot9 In een interview met Ageeth Scherphuis zei Stientje dat Buddingh’ de rest van zijn leven toch spijt had van zijn medewerking aan het programma: ‘Plotseling was hij beroemd in Amsterdam, niet om zijn gedichten, maar om zijn stem. Dat irriteerde hem. Waarom hij het dan toch deed? Voor het geld natuurlijk, wij hadden twee kleine kinderen.’
Anti-presentatie
Armando heeft er ruim veertig jaar later zijn twijfels bij: ‘Nooit iets van gemerkt.’ Volgens hem vond Buddingh’ het gewoon heel leuk om mee te werken. ‘Toen ik
[pagina 69]hem – uit vriendschap en om hem wat geld te laten verdienen – vroeg of hij met zijn eigenaardige en zeer eigen stemgeluid de verbindende teksten wilde spreken, zei hij “prima”. Hij deed het voor het geld; ik deed het ook om geld te verdienen. Nou en? Het waren geen bijzondere teksten, alleen even uiteenzetten wat er kwam. Hij had ze van tevoren ook niet gezien, dat wilde ik hem niet aandoen. Het was voor hem één opnamesessie en dan was het afgelopen. Ik vroeg hem alleen voor zijn stem. Hij had dat langzame timbre. Dat bedachtzame spreken maakte op iedereen, en ook op mij, grote indruk. Hij was derhalve ook een groot voorlezer van zijn eigen gedichten. Dat kon hij heel goed en dat had hij al bewezen op Poëzie in Carré.’Ga naar eindnoot10 Volgens Buddingh’ zelf zochten Armando en Duyns een prettige stem en een onbewogen gelaat dat de kijkers aangenaam zouden vinden om naar te kijken, ‘iemand die niet het type was van de gebruikelijke presentator. Een amateur dus.’Ga naar eindnoot11 ‘Ze zochten iets dat echt anti-presentatie kon zijn. Als je een programma brengt dat grappig bedoeld is, kun je dat beter koel doen dan met een brulpartij te beginnen. Ik heb natuurlijk een andere stem dan anderen, maar niet een die ik me speciaal aanmeet.’Ga naar eindnoot12 Vooral het werken in teamverband vond Buddingh’ ‘leuk werk’ en een aardige afwisseling van het eenzame schrijven. Hij wist wat er komen ging, maar het programma zelf zag hij niet eerder dan in zijn eigen huiskamer.Ga naar eindnoot13
Armando herinnert zich dat de presentatieteksten ergens op een galerijflat werden ingesproken en dat Buddingh’ vanwege zijn hoogtevrees op handen en voeten over die galerij kroop en eenmaal binnen in het midden van de kamer ging zitten, zodat hij de minste aandrang had om naar beneden te springen. Het verhaal vertoont sterke overeenkomst met de onlangs in De Parelduiker gepubliceerde anekdote van Jan G. Elburg, uit diens ongepubliceerd gebleven vervolg op Geen letterhe-
[pagina 70]ren.Ga naar eindnoot14 Die ‘hoogtevrees-act’ van Buddingh’ in een Amsterdams flatgebouw heeft betrekking op de opnames voor het eerder genoemde tv-programma Muze in spijkerbroek in februari 1967.
Na het eerste seizoen werd Buddingh’s rol als presentator overgenomen door Fred Oster. Armando en Cherry Duyns stopten in 1971 met Poets, eenvoudigweg omdat ze het niet leuk meer vonden. Volgens Armando was het ook een stommiteit van de avro dat ze niet eerst de hele serie hadden kunnen maken voordat deze werd uitgezonden. ‘Er was op een gegeven moment een beroemde grimeur aangetrokken die ook in Hollywood had gewerkt en die Cherry totaal had veranderd. Maar toen we ergens in Someren uit de auto stapten, riepen de mensen meteen: “Hé, Poets!” Toen zijn we er mee opgehouden.’Ga naar eindnoot15
Over het feit dat hij veelvuldig op straat werd herkend liet Buddingh’ wel eens iets los in zijn dagboek en van verkleedpartijen bleek hij al helemaal weinig te moeten hebben. Met een excentriek hoofddeksel op voelde hij zich niet op zijn gemak; het druiste zeer in tegen zijn aard. Een enkele keer gaf hij er aan toe om de door Armando en Duyns in theater Carré georganiseerde opnamen niet te torpederen. Aan Ischa Meijer bekende hij later dat hij daarom een punt achter Poets had gezet: ‘Nee, ik hou er niet van om op straat herkend te worden. Ik hou er niet van om mezelf te verkleden. Ik doe ’t niet meer.’Ga naar eindnoot16 De beklemmende gedachte dat zijn televisiebekendheid zijn schrijverschap nog eens zou overschaduwen, verwoordde hij in 1977 met zijn bijdrage aan het Boekenweekgeschenk Even geduld aub.
[pagina 71]Nachtmerrie bij daglicht
Het speelt zich af in een verre toekomst: vijfentwintig, dertig jaar na nu. Plaats wisselt: soms in de trein, soms als ik in een taxi stap, soms in een winkel, een enkele maal in een café, een doodenkele keer zomaar, pardoes, midden op straat. Ik ben oud, heel oud al, diep in de tachtig. Een conducteur stapt mijn coupé binnen om mijn kaartje te knippen, ik zeg een chauffeur waar ik heen wil, ik vraag om een doosje Dannemann Pierrot, ik ben even blijven staan om een orgelman een kwartje te geven. En plotseling, ik voel hem al nog eer ik hem zie, is hij er weer, de blik. En een stem vraagt, nog wat aarzelend, maar ook al hoopvol: ‘Vergis ik me?’ Wat zou ik graag kunnen veinzen, maar ik antwoord gelaten: ‘Nee, u vergist zich niet.’ De stem gaat verder, bijna opgetogen nu: ‘Was het niet… wacht eens even… was het niet… eh… Poets?’ Stormwinden gieren om het laatste restje rots dat er nog in mij overeind is gebleven. Maar ik knik, haast vriendelijk zelfs en zeg: ‘Ja, dat was Poets.’
Na Poets was Buddingh’ definitief presentator af, maar hij zou in de jaren 70 nog regelmatig meewerken aan radio- en tv-programma’s, waaronder die van Aad van den Heuvel en Sonja Barend. In 1975 maakte Gerd de Ley voor de brt een drie kwartier durend interviewportret in de serie De vijfde windstreek, opgenomen in en om zijn huis aan de Dordtse Bankastraat.
In januari 1980 ontmoette ik Buddingh’ daar in zijn werkkamer. Hij was net terug uit Arnhem. In het ‘afgrijselijke lawaai’ van de Rijnhal had hij de avond ervoor voor ncrv’s Stedenspel een ‘uiterst moeilijke vraag’ op literair gebied moeten stellen aan de burgemeesters van Ermelo en Wonseradeel: ‘Volgens welke auteur heeft Sjoep van Beinum jarenlang als student in de letteren ingeschreven gestaan in de boeken
[pagina 72]der Amsterdamse Universiteit? – antwoord: Frits Hopman, – bron: zijn schetsenbundel In het voorbijgaan’. Buddingh’ had het in Arnhem allemaal moeilijk kunnen verstaan en met zijn oor tegen een geluidsbox aangedrukt gezeten. Zijn vraag werd niet geraden en dat was tot dusver nog maar één keer voorgekomen.Ga naar eindnoot17 Niet zo verwonderlijk; Hopman, die in de eerste helft van de twintigste eeuw nog enige bekendheid genoot door zijn verhalen en novellen, was inmiddels een vergeten naam. De hoge en lage cultuur van de televisie bleken die avond toch te ver uit elkaar te liggen.
De laatste televisieoptredens van C. Buddingh’ zijn postuum. In de nachtelijke uren komt Peter Scholtens documentaire Portret van een Dordtse Chinees (1992) nog wel eens voorbij. Verder resteren de televisiefragmenten in de Dode Dichters Almanak, zoals de dichtende huisvader Buddingh’, die in 1964 met zoon Wiebe aan zijn schouder zijn gedicht ‘Mens en Melodie’ leest.Ga naar eindnoot18
De tentoonstelling Kastjes kijken over het beeldend werk en televisiewerk van C. Buddingh’ is nog tot en met 24 maart 2013 te zien in het Dordrechts Museum.
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over C. Buddingh’
beeld van C. Buddingh’
beeld van Armando
beeld van C. Buddingh’
- eindnoot1
- Het Vrije Volk, 25 maart 1966.
- eindnoot2
- De Tijd, 1 maart 1966.
- eindnoot3
- De manifestatie werd diezelfde avond ook deels uitgezonden in het radioprogramma Staalkaart van de vara.
- eindnoot4
- Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (Amsterdam 2009), p. 251.
- eindnoot5
- Tiq, nr. 13, december 1967.
- eindnoot6
- ?De dichters nog dichterbij?, Vrij Nederland, 21 januari 1967.
- eindnoot7
- Dagboeknotities 1967-1972 (Amsterdam 1979), p. 25.
- eindnoot8
- Letterkundig Museum, Den Haag.
- eindnoot9
- Ageeth Scherphuis, ?Stientje Buddingh?, de uitverkorene van de dichter?, in: Vrij Nederland, 21 mei 1994.
- eindnoot10
- Armando aan Huijser, 4 september 2012. De dichter Armando had zelf niet willen optreden tijdens Po?zie in Carr?, omdat hij in plaats van te amuseren liever geamuseerd wilde worden.
- eindnoot11
- Het Vrije Volk, 1 november 1969.
- eindnoot12
- De Telegraaf, 19 september 1970.
- eindnoot13
- De Rotterdammer, 24 januari 1970.
- eindnoot14
- Jan van der Vegt, ?Elburgs littekentjes? in: De Parelduiker 2012/4, p. 68 e.v.
- eindnoot15
- Armando aan Huijser, 4 september 2012.
- eindnoot16
- Het Parool, 26 september 1970.
- eindnoot17
- Dagboeknotities 1977-1985 (Amsterdam 1994), p. 395.
- eindnoot18
- Kijken achter woorden, vpro 1965.