Over dit hoofdstuk/artikel

Wiel Kusters

over Pierre Kemp

over W. J. B. Schweitzer

over Henri Verstijnen


1
Karel Reijnders, ‘Een mijndirecteur naast twee paters. Pierre Kemp maakt ernst met zijn talent en met zijn religie’ its Th.A.P. Bijvoet e.a. [red.], Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick ter gelegenheid van zijn afscheid als conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (‘s-Gravenpage 1988), p. 299-305. De precieze datum van indiensttreding, die tot nu toe niet bekend was, ontleen ik aan Kemps lidmaatschapskaart van het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf (bfm), met dank aan Pim de Vroomen.
2
Pierre Kemp, Verzameld werk, ii (Amsterdam 1976), p. 840. Karel Reijnders spelt per vergissing twee keer ‘Edinxhoven’.
3
Kemp, Verzameld werk, iii, p. 1349. Reijnders spelt de naam van de directeur abusievelijk als ‘Piere’ in plaats van ‘Pierre’.
4
Kemp aan Edixhoven, 8 juli 1947. Archief Pierre Kemp, Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht (apk). Ook Edixhoven heeft, aldus Kemp in deze brief, ‘reeds spoedig na [zijn] komst in Eijgelshoven blijk […] gegeven van een meer bijzondere belangstelling voor mijn literair werk, maar ook nadien en zelfs nog na mijn pensionering’.
5
Reijnders, ‘Een mijndirecteur’ p. 301.
6
Schweitzer schrijft (men bedenke: we leven dan kort na de bevrijding): ‘Bent U ook al aan het verengelschen, dat U den nieuwen bundel een Engelschen titel geeft. Ik begrijp dien niet en zoo zullen er nog wel meer zijn.’ Archief Pierre Kemp, inv.nr. 78.
7
apk, inv.nr. 22. Weergave van doorgehaalde varianten en correcties blijft hier achterwege.
8
Ook Raymond Pierre, de eerste directeur van de Laura, werd in Kemps ‘Feest-cantate’ als een bouwer bezongen: toen hij in Eygelshoven kwam ‘lag hier een eenzaam veld’ en was er hoogstens wat landbouw. Nu mag Pierre trots ‘het geheel bestaren,/ Gelijk het naar Uw plan werd uitgewerkt.’ Vgl. noot 3.
9
Reijnders, ‘Een mijndirecteur’ p. 300.
10
Met betrekking tot de Société Céramique, zie Société Céramique Maastricht. Een industrieel-archeologische verkenning, Deelrapport 3 van de Stichting Werkgroep Industriële Archeologie Maastricht, Maastricht 1989, en het gedenkboek 125 Sphinx-Céramique 100 (Maastricht 1959).
11
apk, inv.nr. 22.
12
De mijn Julia was een later opgerichte zusteronderneming van de Laura (in bedrijf sinds 1907), eveneens in Eygelshoven. De aanleg van de Julia begon in 1922, in 1926 leverde zij de eerste kolen.
13
apk, inv.nr.78.
14
apk, inv.nr. 196. Ook hier heb ik afgezien van de weergave van doorgehaalde varianten en correcties. Zoals bekend zijn ‘nootjes’ (r. 1) kleine stukkolen van een bepaald formaat, die werden onderscheiden als nootjes i, ii, iii of iv.
15
Zie over hem: Audrey Wagtberg Hansen, Henn Verstijnen (1882-1940). Beeldend kunstenaar en filosoof. M. m.v. Andréa Kroon (Zwolle / Assen / Den Haag 2006). Met betrekking tot Verstijnen en de gedenkborden uit 1913, zie Hans Meulman, ‘Diversiteit in aardewerk. Ontwerpen van Henri Verstijnen voor de Société Céramique’ in VMA-bulletin, oktober 2006, p. 6-27: ‘Weliswaar is er geen signering te vinden, maar qua stijl zijn onderdelen zo typerend voor het werk van Verstijnen dat hij een aandeel geleverd moet hebben aan het ontwerp van deze borden. De heroïsche vrouwenfiguren, de randdecoratie, de afgebeelde arbeiders en de uil hebben duidelijke overeenkomsten met ander werk van zijn hand.’ Met dank aan Serge Langeweg (Industrion, Kerkrade; Sociaal Historisch Centrum voor Limburg, Maastricht).
16
Op 28 februari 1913 heeft hij voorgoed de keramische industrie verlaten om met steun van enkele geldschieters een jaar lang zijn schilderkunstige talent verder te ontwikkelen. In 1914 komt daaraan een einde en gaat het roer om in de richting van de literatuur en, naar het zich even laat aanzien, de dagbladjournalistiek.
17
Wagtberg Hansen, Henri Verstijnen, p. 75 e.v.
18
Bij de herdruk van Het wondere lied in 1920 bij L.J. Veen te Amsterdam (de eerste druk was verschenen bij M. Gerrese te Heerlen) liet Kemp Van Wells inleiding vervallen.
19
apk, inv.nr. 83.
20
Een recensie door Edward B. Koster is mij niet bekend. Wel o.a. een theosofische exegese van Het wondere lied door Joannes Reddingius in De Nieuwe Gods (1917), drie jaar na het verschijnen van de bundel.
21
apk inv.nr. 83.
22
Kemp, Verzameld werk, i, p. 480.