Ronald Spoor+
Geen spotblad, maar een bijtblad
De Paradox (1897-’98) van Alexander Cohen
De journalist Alexander Cohen (1864-1961) zat tussen 1888 en 1893 als betaald correspondent van Recht voor Allen – het strijdblad van Domela Nieuwenhuis – in Parijs. Met allerlei baantjes, leningen, artikelen in Franse bladen en vertaalwerk voor zowel Domela Nieuwenhuis als Franse opdrachtgevers poogde hij zijn vaste maar schamele inkomsten aan te vullen, zodat hij en zijn vriendin Kaya Batut net het hoofd boven water konden houden. Cohen was zich al gauw Fransman in hart en nieren gaan voelen. De Nederlandse gezapigheid kon hij niet uitstaan, Holland vond hij kil en calvinistisch. Voor de Nederlandse taal (het mooiste aan Nederland) bleef hij zijn leven lang liefde koesteren, zijn behoefte aan polemiek was groot.
Toen Cohen op eerste kerstdag 1893 als notoir anarchist zonder proces uit Frankrijk naar Londen werd uitgezet, na de bomaanslag op het Palais Bourbon (de Franse Kamer van Afgevaardigden) waar hij part noch deel aan had, stond hij op de keien. Het viel hem in Londen veel moeilijker om aan werk en inkomsten te komen. Hij zag zich enkele malen gedwongen samen met Kaya met de noorderzon te vertrekken. Hoewel Cohen over goede sociale en politieke netwerken in Londen beschikte, lukte het hem niet regelmatig Engelse correspondenties voor Recht voor Allen te schrijven. Zijn armoede in Londen was groter dan in Parijs en ook ondraaglijker, doordat het intellectuele plezier dat de Parijse avantgarde hem bood, ontbrak. Recht voor Allen nam al met al vier Engelse correspondenties op; het aan Recht voor Allen gelieerde zondagsblad Morgenrood vier lange stukken, waaronder de vertaling van ‘La déclaration d’Emile Henry’, Cohens terechtgestelde anarchistische vriend. Het was in deze penibele omstandigheden in Londen dat bij Cohen het idee werd geboren voor zijn brûlot, zijn polemisch tijdschrift, De Paradox geheten, dat van 6 november 1897 rot en met 19 november 1898 in de rode residentie Den Haag zou gaan verschijnen.
Cohen dacht aan een eigen blad, waarin hij ongehinderd zijn opruiende meningen kwijt kon. Hij schreef op 12 juni 1895 uit Londen aan Domela Nieuwenhuis, dat de filantroop Zürcher hem per 1 juli 1895 geld had toegezegd voor een eigen blaadje, dat twee keer per maand zou verschijnen en in Nederland verkocht zou worden. Zürcher had evenwel niets meer van zich laten horen. Cohen had al vast aankopen gedaan voor de uitgave en de huur opgezegd. Hij stelde en passant Domela gerust dat zijn uitgave geen concurrentie voor Recht voor Allen zou vormen: ‘Wat aangaat het blad dat ik my voorstel uit te geven, dit zal geen enkel thans in Holland bestaand blad in de wielen ryden. Het is een geheel verschillend idee. Heel vrybuiterig.’ Hij koesterde een stille maar vergeefse hoop dat een eigen blad ook inkomsten zou opleveren: ‘Misschien dat te eeniger tijd (mocht het spoedig zijn!) mijn blad opgang genoeg maakt om mij ook materieel door mijn zorgen te helpen al was het ook nog zoo’n beetje. ‘T wordt waarachtig tyd en ’t hongerlyden maakt my moedeloos en verslagen.’ Maar een eigen blad was vooral ook een middel voor de depressieve Cohen om zich staande te houden: ‘Met de verantwoordelykheid voor een blad zal ook de noodige geestkracht en frischheid terugkeeren en anders ga ik onder.’ Zürcher moest wegens een verloren proces zijn toezegging intrekken. Toch stuurde hij Cohen het niet geringe bedrag van honderd gulden om zijn kosten te bestrijden, maar dit dekte bij lange na Cohens investeringen niet. In een ongedateerde brief uit 1895 aan Domela typeerde Cohen het karakter van zijn ‘brander’: ‘Myn idee was niet een spotblad uit te geven. Wèl een byt-blad om me zoo uit te drukken. Er valt zóó veel te byten.’ Het kwam er voorlopig niet van.
Eerst in de gevangenis in Amsterdam, waar hij zijn straf moest uitzitten wegens belediging van de inmiddels overleden koning Willem iii, zou Cohen opnieuw zijn idee voor een eigen publicatie gaan ontwikkelen. In een brief van 25 oktober 1896 aan Kaya Batut, die in Londen geld probeerde te verdienen als kostuumnaaister, kwam hij weer op zijn eigen blad terug: ‘Weet je de laatste dagen denk ik weer sterk aan de “Paradoxen”. Ik heb een massa ideeën. Zo ongeveer als een volle fles die, te plotseling omgedraaid, niet leegloopt. Boorde, boordevol. Ik denk toch echt, dat het zal lukken.’
Toen Cohen op 7 februari 1897 uit de strafgevangenis aan de Amstelveenseweg ontslagen werd, vestigde hij zich opnieuw in Den Haag, waar hij van september 1887 tot april 1888 corrector bij Recht voor Allen was geweest (Recht voor Allen was inmiddels aan het Damrak in Amsterdam gevestigd). Hij vond met Kaya Batut onderdak bij de tekenaar Jan de Waardt op de Loosduinseweg. Binnen een half jaar na zijn vrijlating wist Cohen een startkapitaaltje van f 40,- bijeen te brengen voor de publicatie van zijn eenmanstijdschrift De Paradox, dat door de bekende Haagse drukkerij Trio gezet werd. In zijn memoires, getiteld Van anarchist tot monarchist, onthulde hij dat Trio hem een krediet van f 100,- had toegestaan. Met behulp van zijn kapitaaltje, dit krediet en gebedel bij geestverwanten is Cohen erin geslaagd een vol jaar lang twintig nummers van zijn opruiend blad uit te geven. Hij kon in De Paradox zijn persoonlijke opvattingen over binnenlandse, buitenlandse en koloniale politiek (zoals de Atjeh-oorlog) kwijt, waarbij hij de beeldende kunst niet oversloeg. Vanzelfsprekend polemiseerde Cohen met andere bladen, ook met Domela.
Cohen maakte De Paradox op verschillende Haagse adressen: hij verhuisde al spoedig naar het nieuwe Regentessekwartier tussen de Laan van Meerdervoort en de Loosduinseweg, dat voor een deel nog in aanbouw was. Cohen woonde van april tot en met augustus 1897 op kamers in De Gheynstraat 80, vervolgens van eind augustus 1897 tot december 1897 in De Perponcherstraat 30, terwijl hij in september 1898 aan de bekende anarchist en historicus van het anarchisme Max Nettlau als adres Cartesiusstraat 11 opgaf. Cohen had voor De Paradox briefpapier (klein formaat) laten drukken met als redactie-adres Chasséstraat 4a. Vanaf aflevering 15 is het adres Prinsestraat 48 (de drukkerij), terwijl het laatste nummer Cartesiusstraat 11 als adres opgeeft.
De eerste serie van zes nummers had een kostprijs van 5 cent per nummer, de nieuwe serie kostte per aflevering 10 cent en een jaarabonnement f2,50. Cohen deelde in zijn ‘Aan den lezer’ mee: ‘De Paradox gaat de wereld in met strikt het benoodigde ter bekostiging van het éérste nummer. Wie nà kennismaking, de in-stand-houding van het blad wenscht, steune het, èn door zich te abonneeren, èn door geldlijke bijdragen. Zoodra deze bijdragen niet meer noodig zullen zijn om het bestaan van de P. te verzekeren, zal ik dit zeggen. Moge ik het spoedig kùnnen.’ In Van anarchist tot monarchist (deel ii, p. 152) meldt hij dat het blad het na het eerste kwartaal tot 300 à 350 abonnees bracht, onder wie H.M.C. Holdert, de latere directeur van De Telegraaf, die Cohen van 1906 tot 1922 in dienst had als correspondent in Parijs. Op 15 juli 1898 deelde Cohen in nummer 15 de abonnees mee: ‘Omstandigheden onafhankelijk van mijn willen en wenschen: verwaarlozing van den nummer-verkoop, slordige, onvoldoende, dikwijls in het geheel-niet betaling door sommige agenten hebben het mij twee-maal onmogelijk gemaakt “de Paradox” te doen verschijnen.’ Cohen had aanvankelijk zijn pamflet zelf uitgevent in de drukste straten der koninklijke residentie, zoals hij in zijn herinneringen schrijft: ‘de Paradox! Lees de Paradox!’. Maar hij verkocht niet meer dan tien exemplaren en staakte de straatverkoop, mede omdat hij moeite had met het aanprijzen van zijn eigen waar. Cohen klopte onder andere bij zijn Londense vriend Max Nettlau (die al abonnee was) aan voor een financiële bijdrage. Niet tevergeefs. De enige betaalde advertentie in de eerste nummers was van Molenaars kindermeel. Piet Molenaar was bevriend met Cohen. De reclame voor De Vrije Socialist van F. Domela Nieuwenhuis was een onbetaalde vriendendienst. Op een zondagochtend in de nazomer van 1898 diende zich een abonnee aan bij Cohen in de Cartesiusstraat. Hij wilde weten of Cohen er uitsprong met de losse verkoop en de abonnementen. Cohens antwoord was natuurlijk negatief, waarop de onbekende (Cohen verzwijgt zijn naam in zijn memoires) een bankbiljet van duizend gulden op zijn tafel legde. Zo’n maecenas is Cohen nooit meer tegengekomen. Cohen was er de man niet naar, voor zijn gedroomde filantroop te verzwijgen dat hij enkele maanden later de uitgave wilde stopzetten. Dat vond hij jammer, maar dan moest Cohen van het overschietende maar eens aan zee gaan uitrusten. Dat deed Cohen graag: ‘Wat wij, kort na het opdoeken van De Paradox, deden. Want ik verveelde mij nu dood in den Haag! Ik kon het er niet langer uithouden. In den Haag niet en op het heele nederlandsche vasteland niet!’ (Van anarchist tot monarchist, p. 154)
Al in de gevangenis had Cohen zonder succes gepoogd een omslagontwerp voor zijn blad te regelen. Hij droomde van een omslagtekening voor De Paradox van de schilder Maurice Denis, wat zijn Parijse vriend Félix Fénéon voor elkaar moest zien te krijgen. Dat lukte echter niet. Ook Cohens vriend Jan de Waardt liet het afweten; hij was te laat, waardoor De Paradox op 6 november 1897 uitkwam met een onbeholpen typografisch omslag: ‘Wegens het niet tijdig ontvangen der teekening verschijnt de “Paradox” dezen keer zonder omslagillustratie.’ Vanaf de tweede aflevering (20 november 1897) tot en met nummer 5 sierde een tekening van De Waardt het omslag: ‘De Paradox door Alexander Cohen’, waarbij twee mannen met hoofddeksels en bakkebaarden, respectievelijk snorren, discussiëren over de lectuur van klaarblijkelijk De Paradox. Op de achtergrond lopen vier personen, van wie één een heer met hoge hoed en drie anderen die tot de lagere klassen behoren, het blad te lezen. Vanaf nummer zeven was er een plichtmatig omslag van de Parijzenaar Georges Auriol: twee dubbele zuilen, omrankt met klimmende planten, uitmondend in een Moorse bekroning met daarboven een bladerdak. Tussen de zuilen: titel en auteur. Aan de voet irissen: het geheel in een vage en slappe Jugendstil. Vanaf nummer 13 stond een houtsnede van zijn vriend Jan Aarts op het omslag: een vuist, die een staaf (pen?) als een wapen in een maalstroom vasthoudt. Vanaf nummer 15 werd dit omslag op stevig beige papier gedrukt. Het laatste nummer, van 19 november 1898, had een uitbundige Jugendstilgrafiek in oranje op een lichtgrijze achtergrond. Ook dit ontwerp was van Jan Aarts. (Mogelijk liet Aarts zich bij zijn kleurenkeuze leiden door de inhuldiging van Wilhelmina als koningin der Nederlanden op 6 september 1898.) In Van anarchist tot monarchist gaf Cohen als commentaar: ‘iets hypermodern-darmachtigs en buitengewoon leelijks, maar dit was, ik had het zoo verlàngd, mijn eigen onvergeeflijke schuld.’
Cohen vulde de twintig nummers met invallen en uitvallen, politieke commentaren, lyrische sfeerstukjes, kunstkritiek en – natuurlijk – polemiek, en vignetten als: ‘waarom ik bij voorkeur de sociaal-democratie aanval, en niet de andere politieke partijen? Niet – wat sommigen meenen – uit haat of antipathie tegen de chefs d’orchestre van die on-artistieke kapel. Maar omdat de sociaal-democratie de naaste, nare toekomst is.’ In zijn openingsstuk schrijft hij, dat hij De Paradox als ondertitel had willen meegeven ‘een blad voor vrije
menschen’. Hij voegt hieraan toe: ‘Maar ik ben hiervan teruggekomen. Ik houd mijne tijdgenooten voor zóó zelf-kennend en oprecht dat ik vreezen zou weinig of geen lezers te krijgen voor mijn blad, indien het uitsluitend gericht werd tot vrije menschen. Daarom, eenvoudig: de Paradox.’ Met Multatuli zegt hij: ‘Principes heb ik niet. Deze boutade, die géén boutade was – is het beste misschien, neen stèllig, onder al het goede door Multatuli geschreven. Het is de belijdenis, de cri du coeur, van een vrij mensch.’ Cohen had in Amsterdam tijdens zijn half jaar gevangenis Multatuli’s werk herlezen en deels vertaald in het Frans. Met zijn eenmansblad De Paradox plaatste hij zich in de traditie van Multatuli’s in losse afleveringen verschonende Ideën. Hoewel Cohens stijl een onvervreemdbaar eigen geluid laat horen is de natuurlijkheid en de leesbaarheid zeker aan Multatuli te danken. Tijdgenoten ontging dit niet. Cohen wijst alle -ismen af: ‘Monarchisme, republicanisme, socialisme, anarchisme! Dat alles, en, daarnevens: radicalisme, conservatisme, liberalisme, vrijdenkerij: dat alles in één woord is politicaillerie.’ Eerder, in een brief van 29 november 1896 aan Kaya Batut uit de gevangenis, had hij geschreven dat hij al in 1891 van bijna alle – ismen was teruggekomen, behalve francofilie en individualisme. Cohen ziet nu als doel: ‘De wàre vooruitgang die tot einddoel heeft: de bevrijding der geheele menschheid. En niet de bevrijding alleen ééner klasse, die op hare beurt onderdrukster zou worden!’ Cohen treedt hier weer eens als Cassandra op. In een toekomstige dictatuur (Cohen schrijft vóór de Russische oktoberrevolutie van 1917) van het proletariaat ziet hij niets. ‘De Vrijheid kàn niet geboren worden uit georganiseerd geweld.’ Zijn conclusie luidt dat een vrije samenleving niet denkbaar is zonder vrije individuen, en dat iedereen dus zichzelf vrij moet maken. Cohen kondigde aan te vechten tegen al wat bekrompen, onverdraagzaam en belachelijk is: ‘de Paradox is de persoonlijke vijand van alle vooroordeel.’ Hij had hiermee zijn strijdbaar visitekaartje afgegeven.
Cohens eigen exemplaar van De Paradox, gebonden in half-leer en met opdracht aan zijn vriendin (‘Pour Kaya’), bevindt zich in particulier bezit. Het verkeert in slechte staat: het dunne krantenpapier is verbruind. Scheurvorming treedt spontaan op. Met inkt, potlood en balpen heeft Cohen vermoedelijk in de jaren vijftig zijn stukken voor een heruitgave
bewerkt. Hij paste zijn stijl aan: Duitse uitdrukkingen werden door Nederlandse vervangen, de tweede-naamvalsvormen geschrapt (‘in naam zijner partij’ werd ‘in naam van zijn partij’) en hele stukken verworpen, omdat ze na vijftig jaar hun actualiteit verloren hadden of zijn standpunt niet meer weergaven.
Literatuur
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist, Amsterdam 1936, p. 131-155; herdruk: Van anarchist tot monarchist, Amsterdam 1961 (Stoa-reeks), deel I p. 105-124. Hierin is tevens een keuze van bijdragen uit De Paradox opgenomen.
Alexander Cohen, Brieven 1888-1961, bezorgd door Ronald Spoor, Amsterdam, te verschijnen in 1997.
W. van Ravesteyn, ‘“De Paradox”: een curiosum’, in Opstellen door vrienden en collega’s aangeboden aan dr. F.K.H. Kossmann, ‘s-Gravenhage 1958, p. 174-185.
- +
- Ronald Spoor (1941) bezorgde onder meer Uiterst links (1980), een keuze uit het journalistieke werk (1887-1896) van Alexander Cohen.