Léon Hanssen+
Geluk gaat altijd gekleed als ongeluk
Over de dood van de wiskundige L.E.J. Brouwer
Tijdens mijn onderzoek naar het leven en werk van Menno ter Braak kwam ik in contact met een vrouw die in 1929 een – zoals Ter Braak het noemde – ‘romantische geschiedenis’ met hem beleefd had. Deze episode heb ik beschreven in hoofdstuk 33 van het eerste deel van mijn Ter Braak-biografie. Aangezien het de uitdrukkelijke wens van de toen hoogbejaarde – maar inmiddels overleden – vrouw was, anoniem te blijven, heb ik haar identiteit in de biografie niet onthuld en ik zal dat ook hier niet doen. Er was geen reden op deze kwestie terug te komen, als zij mij na een van onze gesprekken niet een boekje had meegegeven met daarin een indrukwekkende brief. Deze beschrijft het tragische einde door een auto-ongeval van de wereldberoemde wiskundige L.E.J. Brouwer. Het boekje was diens Leven, kunst en mystiek uit 1905, de tekst van een aantal lezingen van Brouwer voor studenten te Delft.
Na zijn proefschrift Over de grondslagen van de wiskunde (1907) – waarvan deze lezingen aanvankelijk de filosofische proloog moesten vormen – maakte Brouwer snel carrière. In 1913 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar aan de universiteit van Amsterdam. Hij bleef deze universiteit altijd trouw. Zijn inaugurale rede uit 1912 had tot onderwerp de grondslagen van de wiskunde en droeg de titel Intuïtionisme en Formalisme. Brouwer was een tegenstander van de zogenaamd formalistische school in de wiskunde: wiskunde als een formeel spel met symbolen, waarin geen tegenspraken dienen voor te komen. Hij beschouwde deze gangbare soort ‘als een waardeloos gebouw van woorden, dat nergens mee correspondeert,’ aldus Rudy Kousbroek, die in 1982 een reeks artikelen over deze geleerde publiceerde en daarmee aan zijn herontdekking bijdroeg.1 Brouwer benoemde zijn eigen standpunt als intuïtionisme: wiskunde is een mentale activiteit van de mens.
In 1922 richtte Brouwer met onder anderen Frederik van Eeden en Gerrit Mannoury de Signifische Kring op, met als doel de bestudering van de ‘leer der verstandhoudingsmiddelen’. Met zijn vriend Van Eeden had hij een aantal jaren eerder ook het initiatief genomen tot het Internationale Instituut voor Wijsbegeerte te Amersfoort, dat bedoeld was als een ‘vernieuwde waardebepaling der leevens-ele-
menten van individu en maatschappij’.2 Brouwer onderhield vanaf zijn studententijd een ‘privévriendschap’ met de socialistische dichter Carel Adama van Scheltema, die duurde tot het overlijden van de laatste in mei 1924. Hun briefwisseling werd zestig jaar later in de ‘Privé-Domeinserie’ bezorgd door Brouwers biograaf D. van Dalen, onder de titel Droeve snaar, vriend van mij. Als we H.P.L. Wiessing – in zijn memoires Bewegend portret3 – mogen geloven, was Brouwer aan het eind van de jaren twintig alleen nog maar in de wiskunde geinteresseerd om iets anders dan wiskunde, ‘namelijk om het heldere licht, dat ze soms werpt op algemene lévensvragen’. Het liefst had hij zijn gedachten geheel de vrije loop gelaten: ‘Iedere gebondenheid aan een vak brengt, zul je toegeven, mee, dat je gedachtenwereld een zekere verminking ondergaat.’ Waarom hij wiskundige was geworden en geen kunstenaar, vroeg Wiessing hem op een wandeling door Laren en Blaricum: ‘de samenleving lijkt mij van kunstenaars veel meer schendende concessies te eisen dan de wetenschap’.
Het amper honderd bladzijden tellende werkje Leven, kunst en mystiek werd mij door de vriendin van Ter Braak geschonken omdat zij het als een soort pendant beschouwde van het – veel omvangrijkere – boek waaraan Ter Braak in 1929 werkte: Het carnaval der burgers. Inderdaad zijn er interessante parallellen tussen deze essays te trekken, waaraan als dritte im Bunde Carry van Bruggens Prometheus toegevoegd kan worden. Ik heb deze vergelijking beproefd in een lezing voor het E. du Perron Genootschap op een zomerse dag te Bergen en hoef haar hier niet te herhalen.4 Leven, kunst en mystiek is lange tijd opgevat als een soort Fremdkörper in het oeuvre van de wiskundige Brouwer – het werd zelfs in zijn bibliografieën weggelaten -, maar wordt tegenwoordig steeds meer herwaardeerd als de sleutel tot zijn werk en leven. Omdat mijn exemplaar bovendien een getuigenis over de dood van Brouwer bleek te bevatten, is het des te interessanter de inhoud van het essay kort te memoreren.
Leven, kunst en mystiek
Brouwer geloofde in een fundamentele levenseenheid, die zich in de concrete realiteit telkens in ontelbare verschijnselen afsplitst. De mens is een daarvan. Hij heeft echter de oerharmonie tussen de verschijnselen verstoord door zich meester te maken van de aarde ten koste van de aarde. De huidige mens is nog slechts intellect, geen lichaam, geen natuur, uitsluitend brein. De maatschappij geruigt daardoor van een grote tragedie: de behoefte aan menselijke communicatie en de onmogelijkheid daarvan, omdat woorden abstracte tekens
zijn en wezenlijk tekortschieten. Wat is er aan het verval van de levenseenheid te doen? Niets, de mens moet zich erbij neerleggen. Het lot, door Brouwer aangeduid met de boeddhistische term ‘het voldongen Karma’, zegt: verzoen je met de wereld, verander haar niet. De verlichte geesten die deze transcendente waarheid hebben gevonden, blijven volkomen passief. Zij prediken geen waarheid en negeren genot, bezit en prestige. Deze hoogste mogelijkheid wordt door Brouwer in de slotpassage van Leven, kunst en mystiek als volgt aangeduid:
Maar alleen, die weet, niets te bezitten niets te kunnen bezitten en geen vastheid bereikbaar, en in berusting zich overgeeft, die alles opoffert, die alles geeft, die niets meer weet en niets meer wil en niets meer weten wil, die alles laat gaan en verwaarloost, hem wordt alles gegeven en opent zich de wereld van vrijheid, van pijnlooze contemplatie, van – niets.
Deze mogelijkheid is slechts weggelegd voor een uiterst gering aantal verlichte geesten in de geschiedenis, voor de godsdienststichters die zo wijs waren zelf te zwijgen. De in feite uiterst cynische en bijna onverdraaglijke kerngedachte van Brouwer luidt dat onvolmaaktheid en leugenachtigheid de conditio sine qua non van de wereld vormen, want: ‘was de wereld volmaakt, dan zou ze er niet zijn’. Waarheid en geluk, de kenmerken van God, verschijnen op aarde in het kleed van dwaasheid en ongeluk. Dat is niet spijtig, dat is noodzakelijk. Er kan namelijk alleen maar een eenheid zijn op basis van een hopeloze vergruizing, een oneindige diaspora. De waarste verbeelding van de menselijke geschiedenis is daarom de tragedie.
De opdracht
Bergen (nh) was ook de plaats waar ik de bewuste vrouw enkele keren in een bejaardenhuis had bezocht. Zij had jaren in een huis dicht bij zee gewoond en ze vertelde hoe heerlijk het leven hier was geweest; over haar gewoonte elke dag een bad in de golven te nemen, bij zonneschijn, mist of zachte regen. Het leek altijd mooi weer te zijn geweest in Bergen. Helaas kon zij mijn lezing niet meer bijwonen, die speciaal hier gehouden werd omdat E. du Perron op 14 mei 1940, de avond van de capitulatie, te Bergen overleden was na een aanval van angina pectoris. Door in mijn voordracht een verbinding te leggen tussen de onderwerpen die haar zo na aan het hart lagen – Ter Braaks Het carnaval der burgers en L.E.J. Brouwers Leven, kunst en mystiek – kreeg ik het gevoel het geschonken boek als het ware terug te brengen naar de plaats waar ik het ooit ontvangen had.
De eigenaresse had het boekje destijds ingebonden of laten inbinden, waarbij aan de rechter- en bovenkant een stuk van de marge moest worden afgesneden. Hierdoor was het met inkt vermelde jaartal waarop zij het boek in haar bezit had gekregen, niet meer helemaal leesbaar: Juli 191?. Het exemplaar vertoont verschillende sporen van gebruik, onder andere een symbolische tekening van de zichzelf berustende levenseenheid. Maar ook bevat het een ongedateerde brief waarin de
dood van de auteur van het boek beschreven wordt. Deze tekst was het tweede geschenk van de bezitster; met een stille wenk droeg zij mij op de inhoud ervan ooit openbaar te maken. Verder ontving ik een envelop met een aantal tamelijk recente krantenartikelen over Brouwer: een geheel aan de geniale geleerde gewijde bijlage van Vrij Nederland uit 1981, plus de genoemde reeks artikelen van Rudy Kousbroek. Daaronder was ook Kousbroeks beschrijving van een bezoek aan het graf van Brouwer en de plek waar de wiskundige zo tragisch om het leven kwam: ‘waar een zwarte weg linksaf gaat en waar de beuken aan de laan overgaan in olmen’.5 Ik kende deze publicaties en had ze nu dubbel, maar de eigenaresse wilde per se dat ik ze meenam.
In de Vrij Nederland-bijlage gaf de Utrechtse hoogleraar Dirk van Dalen een biografische schets, getiteld L.E.J. Brouwer en de eenzaamheid van het gelijk6. De slotalinea vermeldt dat de 85-jarige Brouwer op 2 december 1966 ’s avonds door zijn laatste levenspartner Cor Jongejan gevraagd werd een sinterklaaspakje naar een gezin in zijn woonplaats Blaricum te brengen. ‘Toen hij, gewikkeld in een snel omgeslagen grauwe deken de Torenlaan overstak, werd hij door een auto gegrepen.’ Meer informatie was in dit korte bestek niet te verwachten. Uit dezelfde publicatie viel echter op te maken dat Van Dalen een biografie van Luitzen Egbertus Jan (‘Bertus’) Brouwer (1881-1966) voorbereidde. Het eerste deel van dit kapitale werk kon in 1999 worden begroet: The Dawning Revolution.7 In afwachting van de biografie moest ik op onregelmatige tijden denken aan de brief die in mijn exemplaar van Leven, kunst en mystiek verstopt zat. Ik twijfelde echter of mijn informatie voor de biograaf rele-
vant genoeg was, zocht enigszins halfslachtig en dus tevergeefs naar zijn adres en werkte intussen hard aan mijn eigen biografie van Menno ter Braak. Bij het ordenen en opbergen van materiaal na het voltooien hiervan, kwam de bedoelde brief weer te voorschijn. De brief is geschreven door Gerda Holdert-Van Sijll, de echtgenote van de op dat moment 84-jarige Theodoor Holdert, die van 1912 tot 1917 secretaris was geweest van Frederik van Eeden.
De schepper van De kleine Johannes had Brouwer in het najaar van 1915 leren kennen en legde zijn indruk van diens persoon vast in zijn dagboek: ‘Gister at ik met Borel bij professor Brouwer, de mathematicus. Een sympathiek man, met de aardige kinderlijke manieren van een geniaal mensch. Wonderlijk is het dat zoo vaak mathematische begaafdheid samengaat met vrijheid van oordeel en eedel karakter.’ Ook raakte Van Eeden diep onder de indruk van Brouwers Leven, kunst en mystiek: ‘Die vervullen mij zeer.’8 Met een knipoog naar de auteur publiceerde hij in september en oktober 1916 in De Groene Amsterdammer een artikelenreeks onder de titel ‘Een machtig brouwsel’.9 De honderd bladzijden van Brouwers essay behoorden volgens hem tot het machtigste, maar ook verschrikkelijkste wat het Hollandse proza tot dan toe had opgeleverd. Van Eeden vond ze schoon, diep en vol waarheid: ‘Maar ze zijn fel revolutionair, volstrekt vijandig aan onze geheele maatschappij. Ze gaan reegelrecht in teegen de orde, het geloof en het recht der menschen.’ Hij zag een diepe verwantschap met zijn eigen werk: ‘Dokter Cijfer en Pluizer, uit de kleine Johannes, zijn de twee representanten van dezelfde valsche satanische machten, natuur-weetenschap en intellect, die de menschheid onder hun tirannie ten verderve voeren.’ Van Eeden vond het ‘ongelooflijk’ dat dit boekje in zijn ‘lieven, stillen omslag’ onopgemerkt was gebleven: ‘Een verbijsterend bewijs van de weezenlooze vaagheid, de suffe slender, de ontoebereekenbaarheid der meenigte.’
Ik herlas de brief en besloot de inhoud ervan uit te typen, de wens van de schenkster indachtig. De tekst10 volgt hieronder, met de hoop dat zij bijdraagt aan de kennis van het leven van de grote wiskundige en mysticus L.E.J. Brouwer.
Lieve**,
Ja, ik kan me zoo begrijpen dat je de dood van Bertus iets deed, ons ook, vooral Theo was erg ontsteld. Wij verloren al wel heel veel van onze lieve vrienden en dat zijn mensen die zoo met je gevoelsleven verweven zijn dat je ’t nu nog steeds niet bevatten kunt. Ze zijn er ook nog net zoo, je ziet ze alleen niet. Je kunt niet meer zoo direct ’t contact hebben van ’t leven van alle dag, de heerlijke natuur, de frischheid van een zonnemorgen, een boek dat je samen verstaat, de kinderen met alle problemen, waarvan je ieder detail kende en besprak, ’t is alles weg, maar ’t leeft toch in je. Een mens is een wonder-ding. Al die ouwe photo’s, ik zal wat voor je opzoeken en hier in sluiten.
De laatste tijd was Bertus heelemaal in praten, praten, praten vervallen, over de meest onbenullige dingen die werden uitgeraffeld, dat was echt een afwijking,
maar dat neemt niet weg dat hij juist weer heelemaal opkrabbelde, na z’n hartbezwaren en met de jongeren weer veel van doen had. Over reizen sprak hij weer en Cor was de eenige werkelijke steun nu nog in z’n leven. Ook had hij een beetje vervolgingswaanzin zou je ’t kunnen noemen. Alles was altijd weg en dat was de Maffia die dat opknapte en eigenlijk is dit plotselinge afknappen goed, hij heeft geen angsten meer gehad en alles ging zoo snel dat hij niet tot bewustzijn (en pijn hebben) heeft kunnen komen. Alleen een beetje te vroeg, hij wilde nog van alles doen, ook voor z’n wiskunde-werken.
De dag voor Sinterklaas zei Cor, ik heb pakjes voor de apotheek gemaakt en ga ze even brengen. Bertus zei dan ga ik even naar m’n nichtje aan de overkant. Toen Cor terug kwam lag hij verminkt in ’t ziekenhuis – dood. Hij stak over, een jong meisje dat te hard reed raakte hem en hij werd daardoor op ’t andere wegdek geslingerd met schedelbasisfractuur en toen nog eens door auto’s overreden.
Wij hopen alleen dat die smak met de beschadiging van z’n hoofd hem al bewusteloos maakte, en hij dus met één flits is weggeweest. ’t Is afschuwelijk, dat broze dunne lange lijf zoo te zien vernielen. Cor is erg bedroefd, maar ook flink, alle dingen aan ’t opruimen naar advocaten en notaris. Belasting was in drie jaar niet betaald, al z’n bezittingen met zware hypotheken en voordat dit uitgezocht is, zal nog wel een jaartje duren. Als je hem beide en vroeg hoe ’t ging was ’t altijd ‘aan ’t einde van de week kun je mijn dood en mijn faillissement verwachten’ – maar niemand geloofde ’t. Alleen Tine die met Cor zou erven geloofde ’t wel. En hoe dit alles afloopt weet niemand.
Maar wat was ’t een bijzondere figuur, behulpzaam in alles – maar o, wee, als hij tégen je was. Een scherpe vijand hoor. ’t Mooie van z’n wezen vond ik ’t totale gevoel van mens zijn, géén rang, geen stand, alleen maar ’t wezen mens telde hij. Hij had een goed gevoel voor ‘dikke dal’ de werkster en alles wat eenvoudig en echt was.
Met veel liefs en een omhelzing van Gerda
Naschrift
Tussen 1905 en 1966 liggen zes decennia, waarin Brouwer het tot de grootste Nederlandse wiskundige sedert Simon Stevin en Christiaan Huygens schopte. Zij brachten hem internationale erkenning, maar niet voor het vroege werk Leven, kunst en mystiek dat hij destijds als de ouverture tot zijn wiskundige denkbeelden had bedoeld. Het werd sindsdien nooit meer herdrukt. Toch blijkt Brouwer in zijn laatste publicaties naar de uitgangspunten ervan te zijn teruggekeerd. Achteraf valt te begrijpen waarom de brief over zijn einde juist in dit boekje terecht moest komen. Zij vormden immers de documentatie van de eenheid van zijn leven, als de verbeelding van de zich in alles uitdrukkende tragedie van de schepping. Een tragedie die volgens Brouwer om inzicht en onthechting vraagt. De eigenaresse van het boekje en van de brief vertrouwde mij toe dat het Menno ter Braak naar haar mening daaraan ontbroken had. Ook dat was een reden voor haar mij deze documenten te schenken.
- +
- Léon Hanssen (1955) is historicus en literatuurwetenschapper. Hij publiceerde vorig jaar Want alle verlies is winst, het eerste deel van zijn biografie van Menno ter Braak. Het tweede en laatste deel zal dit najaar verschijnen.
- 1
- Rudy Kousbroek, ‘L.E.J. Brouwer en de verbeeldingskracht in de wetenschap’, zes afleveringen, nrc Handelsblad, september en oktober 1982.
- 2
- Verg. E. van Everdingen, Zestig jaar Internationale School voor Wijsbegeerte (Assen 1976); A.F. Heijerman, M.J. van den Hoven, Filosofie in Nederland. De Internationale School voor Wijsbegeerte als ontmoetingsplaats, 1916-1986 (Meppel 1986).
- 3
- H.P.L. Wiessingg, Bewegend portret. Levensherinneringen (Amsterdam 1960), p. 142-146.
- 4
- Verg. Léon Hanssen, ‘“Moedige wanhoop” als cultuurkritiek. Achtergronden van een vriendschap: E. du Perron en Menno ter Braak’, Cahiers voor een lezer 1 (1994) 1, p. 4-18.
- 5
- Rudy Kousbroek, ‘Waar de beuken overgaan in olmen. Het graf van L.E.J. Brouwer’, nrc Handelsblad, 7 maart 1986.
- 6
- Vrij Nederland, 21 februari 1981; de biografische schets is later in licht gewijzigde vorm opgenomen in: L.E.J. Brouwer, C.S. Adama van Scheltema, Droeve snaar, vriend van mij. Brieven. D. van Dalen ed. (Amsterdam 1984).
- 7
- Dirk van Dalen, Mystic, Geometer, and Intuitionist. The Life of L.E.J.. Brouwer. Volume I: The Dawning Revolution (Oxford [etc.]: Clarendon Press, 1999).
- 8
- Frederik van Eeden, Dagboek 1873-1923. Deel iii 1911-1918. H.W. van Tricht ed. (Culemborg 1971), p. 1466, 1474.
- 9
- Herdrukt in: Frederik van Eeden, Langs den weg. Verspreide opstellen (Roermond z.j. [1925]), p. 75-108
- 10
- Om reden van Privacy heb ik enkele passages in de brief die niet de persoon van Brouwer betreffen, weggelaten.