Over dit hoofdstuk/artikel

Gerard Groeneveld


Over dit hoofdstuk/artikel

Willem Maas

over Jacques Gans

over Jef Last


+
Willem Maas (1958) bereidt een biografie van Jacques Gans voor. Hij schreef eerder in De Parelduiker over Gans’ Het Pamflet.
1
Links Richten. Volledige reprint 1932-1933, met een nawoord van Martin Mooij (Amsterdam 1973). Mooij noemt Gans slechts één keer, in een ciraat uit L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 1, Voorspel, p. 386 over het einde van het tijdschrift. Mooij voegt daar als commentaar aan toe dat Gans nooit lid was van de cph, wat onjuist is.
2
De volledige titel luidt: Projektgroep ‘literatuursociologie’ 1, Links Richten tussen partij en arbeidersstrijd. Materiaal voor een teorie over de verhouding tussen literatuur en arbeidersstrijd, deel i en ii (Nijmegen 1975).
3
Zie hierover Jaap Goedegebuure, Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman (Amsterdam/Antwerpen 1999), p. 200.
4
E. du Perron, ‘Tegen de politieagent’, in: Links Richten, nr. 8, 1 mei 1933 (Antifascistennr.), p. 7-8. Du Perron vond Links Richten inhoudelijk een nogal povere indruk maken.
5
Zie Jacques Gans, Een onaangepast mens (Amsterdam 1981), p. 17-18.
6
E. du Perron, ‘Flirt met de revolutie’, in: Forum, jrg. 2, nr. 2, februari 1933, p. 81-99.
7
J. Gans, ‘Contraflirt met de revolutie’, in: Forum, jrg. 2, nr. 4, april 1933, p. 304-317.
8
Zie hierover: J. Gans, Open Brief aan de Ned. arbeiders. Het bankroet der 3e internationale (Zaandam z.j. [1934]), p. 10.
9
Brief uit Den Haag, 19 augustus 1932. Coll. Letterkundig Museum.
10
Ongedateerde brief uit Berlijn, vermoedelijk tweede helft 1932. Coll. Letterkundig Museum.
11
Verslag hiervan in De Tribune, 5 mei 1933. De lezing werd samen met de vvsu – de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie – georganiseerd.
12
Ongepubliceerd manuscript ‘De massa’. Coll. Letterkundig Museum.
13
Projektgroep ‘literatuursociologie’ 1 (op. cit. noot 2), p. 379.
14
J. Gans, ‘Oorlog en literatuur’, in: Links Richten, jrg. 1, nr. 11/12, augustus 1933, p. 3-5.
15
De Tribune van 21 augustus 1933 vermeldde dat Gans sprak als secretaris van Links Richten. Merkwaardig genoeg meldde De Tribune pas anderhalve maand later, op 4 oktober 1933, officieel dat Gans het secretariaat van Links Richten had overgenomen van Jef Last: ‘Het secretariaat van “Links Richten” is sinds kort overgegaan van Jef Last naar Jacques Gans, Amstellaan 24-iii, Amsterdam-Zuid, aan wien alle correspondentie betreffende organisatorische en redactioneele aangelegenheden gezonden moet wotden.’
16
Citaat in L. de Jong, Het Koninkrijk (op. cit. noot 1), p. 386.
17
Dekker zou kwaad zijn over een ongunstige bespreking van zijn roman Brood door de communist A.S. de Leeuw.
18
J. Gans, Open Brief (op. cit. noot 8), p. 12.
19
Volgens een artikel in Het Volk van 24 november 1933.
20
Deze briefwisseling bevindt zich in het Archief van de Communistische Internationale te Moskou onder de stukken met betrekking tot de cph/cpn, 1919-1945. Delen van dit archief zijn op microfilm aanwezig in het iisg. De brieven van Last en Gans bevinden zich in rcchidni, rol 11, fondsnr. 495, inventarisnr. 28 (mels, 1932-1934), documentnr. 238.
21
Zie over Manuel: Igor Cornelissen, De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940 (Amsterdam 1989).
22
Voorbereidingen op de in 1934 verschenen reportageroman Zuiderzee.
23
C.G. Kleykamp en Lucas Willink (red.), De kunst in nood. Een nationale uitgave tot steun aan de noodlijdende Nederlandsche beeldende kunstenaars (‘s-Gravenhage 1933).
24
Gegevens ontleend aan Projektgroep ‘literatuursociologie’ 1 (op. cit. noot 2), p. 658, n. 155.
25
J. Gans, Open Brief (op. cit. noot 8), p. 13.
26
In: Gans (op. cit. noot 5), p. 44.
27
Gegevens ontleend aan Projektgroep ‘literatuursociologie’ 1 (op. cit. noot 2), p. 658, n. 155.
28
Projektgroep ‘literatuursociologie’ 1 (op. cit. noot 2), p. 479 en 481 noemt De Arbeid, 6 december 1933, als bron.
29
Menno ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940, deel iii (Amsterdam 1965), brief 700.
30
Zie hierover uitvoerig: Hans Olink, Nico Rost, de man die van Duitsland hield. Een biografische schets (Amsterdam 1997), p. 92-97.

Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland

over Jacques Gans


+
H.J.A. Hofland (1927) werd door vakgenoten uitgeroepen tot ‘journalist van de eeuw’. Op 12 januari van dit jaar ontving hij van de Universiteit Maastricht een eredoctoraat voor zijn gehele oeuvre.

Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland

over Jacques Gans


+
H.J.A. Hofland (1927) werd door vakgenoten uitgeroepen tot ‘journalist van de eeuw’. Op 12 januari van dit jaar ontving hij van de Universiteit Maastricht een eredoctoraat voor zijn gehele oeuvre.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

over W. Arondéus


+
Marco Entrop (1956), redacteur van De Parelduiker, is auteur van de biografie Onbekwaam in het compromis. Willem Arondéus, kunstenaar en verzetsstrijder (1993).

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Vandevoorde

over August Vermeylen


+
Hans Vandevoorde (1960) werkt aan een proefschrift over de allegorie in het werk van Karel van de Woestijne.
1
August Vermeylen, Leven en werken van Jonker Jan van der Noot. Proefschrift bij de faculteit van wijsbegeerte en letteren der vrije hoogeschool van Brussel aangeboden ter verkrijging van het speciaal doctoraat (Antwerpen 1899). Ook in: August Vermeylen, Verzameld werk. Deel twee (Brussel 1951), p. 647-860 (de citaten in dit artikel zijn naar deze laatste uitgave, met vermelding van de pagina’s).
2
Dat werd de Vrije Universiteit Brussel, de tegenhanger van de ulb. Van de in 1930 vernederlandste Gentse Rijksuniversiteit werd dezelfde August Vermeylen toen overigens de eerste rector.
3
Over Vermeylen zie verder het overzichtsstuk van Raymond Vervliet in het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, 76e aanvulling (Houten etc. 2000).
4
De reactie van de Messager de Bruxelles staat vermeld bij K. Bostoen (Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot [Deventer 1987], p. 7), die zo vriendelijk was mij zijn afschrift uit het legaat-Ernalsteen te bezorgen, aangezien de aflevering van de krant in geen Belgische of Nederlandse bibliotheek te vinden was. De reactie van de Petit Bleu de Matin komt voor in Rob. Roemans’ Analytische bibliografie van en over Prof. dr. Aug. Vermeylen (Gent 1934, p. 908). Die van Het Volksbelang bij Raymond Vervliet (August Vermeylen 1872-1945. Leven en werk [Brussel 1990], p. 75).
Behalve de aankondiging of verslagen in deze bladen vond ik nog reacties in Het Laatste Nieuws van 8 en 10 juni en in L’Indépendance Belge van 5 en 7 juni 1899.
5
‘Cette séance est consacrée au contrôle des conclusions scientifiques du travail présentés par le récipiendaire ainsi qu’à la discussion de ce travail et des propositions qui y sont annexées.’ (Réglement du 28 février 1895.)
6
uba: Hs. XLI B 14702.
7
Voor Vollgraff, zie de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1920-1921 (Leiden 1921), p. 36-41. Over Willems de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Tielt 1998), p. 3744.
8
Aldus het Gentse tweewekelijkse blad Het Volksbelang. Deswarte studeerde in de tijd van Vermeylen rechten aan de ulb en werd later zoals Vermeylen een socialistisch, Vlaamsgezind politicus. Over Deswarte: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 922-923.
9
‘Nog dit. We hebben de afwezigheid opgemerkt van de leiders van de Vlaamse beweging, van die leiders van wie de luidruchtige eisen duiden op een onverzadigbare honger. Zonder twijfel is dit te wijten aan het feit dat deze zitting te uitsluitend literair was voor de onbuigzame kampioenen van de “moedertaal”.’
10
Deze briefwisseling wordt bewaard in de uba (Hs B XLI). Van een deel van Verweys brieven worden getypte afschriften en/of kopieën bewaard in het amvc. De andere correspondenties van en met Vermeylen zijn ook in het amvc te vinden, onder het nummer V4655/B. Alleen brieven die nog op andere plaatsen bewaard worden, vermeld ik apart in een noot. Tussen de handschriften van August Vermeylen in het amvc (V4655/H) wordt tevens een map Jonker Jan vander Noor bewaard. Een enigszins verwarrende beschrijving van de inhoud is terug te vinden in de aantekeningen van het Verzameld werk, deel 2, p. 943-944. Uit die aantekeningen wordt niet duidelijk dat het vootnaamste deel van de nagelaten papieren bestaat uit twee schriftjes, een zwart en een met bruin pakpapier gekaft schrift, die vroegere versies van een aantal hoofdstukken bevatten. In een gele enveloppe zitten veel losse steekkaarten en blaadjes. Daarbij niet gerepertorieerde brieven van onder meer Marten Rudelsheim en Ferdinand Van der Haeghen over Lucas de Heere. Ook een stuk handschrift van Verwey met aantekeningen over Vander Noot steekt in deze map. Een eigenlijk kladhandschrift van Vermeylens dissertatie is niet teruggevonden. Er bestond volgens een brief d.d. 8 november 1898 van Vermeylen aan Verwey trouwens maar één afschrift en ‘zelfs geen brouillon’.
11
Over de vriendschap tussen Vermeylen en Verwey, zie Mea Verwey, ‘Verwey en Vermeylen’, in Nieuw Vlaams Tijdschrift 4 (1949) september, p. 311-328.
12
In een brief van 25 oktokber 1895 aan Hegenscheidt komt Vermeylen terug op Verweys Vondelboek: ‘In de villa van den xylophoon-speler gelogeerd. Hij beweert dat zijn Vondel voor zekere Hollanders bestemd is, en niet voor ons; vond uw aftakeling van zijn uitgave zeer goed, maar een beetje “jeugdig”!!!! In den grond is hij toch veel serieuzer dan we denken, en zijn gesprekken waren me uiterst sympathiek.’
13
Dit project voor een biografie blijkt uit een brief van 10 oktober 1896 van Vermeylen aan Verwey. Toen hij die brief schreef, had Verwey zijn plan al laten varen, zoals zal blijken.
14
‘Hoogescholen en geestelijke bewegingen’, in Tweemaandelijksch Tijdschrift 5 (1899) 6 (november), p. 416. Vermeylen deed zijn melding in een brief van vermoedelijk begin december 1895. Mea Verwey (zie noot 11; p. 316) beweert dat Vermeylen dit exemplaar al in 1894 in Berlijn zou hebben ontdekt. In de briefwisseling is echter pas vanaf 12 november 1895 sprake van Das Buch Extasis. Bovendien zou Verwey dit boek in zijn bloemlezing zeker niet onvermeld hebben gelaten, mocht hij het hebben gekend.
15
Cf. een briefkaart aan de bibliotheek van Leipzig, die terugkeerde omdat ze onbestelbaar bleek. De kaart bevindt zich in de reeds vermelde map Jonker Jan vander Noot.
16
Brief aan Jacques Dwelshauvers, 30 december 1895.
17
Brief aan Gustave Schamelhout, 8 mei 1896.
18
Twee kleine correcties die Verwey nog in een noot meegaf, heeft Vermeylen wel gemaakt, zonder echter naar hem te verwijzen (p. 848n2).
19
Briefkaart aan Emmanuel de Bom, 17 mei 1897.
20
Brief van 27 november 1898.
21
Brief van 26 oktober 1898. Rug: Briefw. Univ. bib IV, Hs. 3199 (5557).
22
Brief van 25 oktober 1898.
23
De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey. Drie delen. Woord vooraf, aantekeningen en bezorging Harry G.M. Prick (‘s-Gravenhage 1981-1986), p. 56 (Achter het boek 22).
24
Brief van 26 november 1898.
25
Brief van 27 november 1898.
26
Dit merkten de bezorgers van het Verzameld werk (1951) al op (deel twee, p. 945).
27
Brief van 4 juli 1899.
28
Mer Renaissancecultus bedoel ik ‘Verherrlichung und Mythologisierung derjenigen Elemente, die man als charakterisch für dieses Zeitalter anzuschauen oder nachzuahmen gesonnen war’ (E.M. Jansen, Jacob Burckhardt und die Renaissance, [Assen 1970], p. 6; met dank aan Jürgen Pieters). Voor de Duitse literatuur, waar de Renaissancecultus bijzonder levendig was, zie het artikel van Lea Ritter-Santini, in Roger Bauer (ed.), Fin de siècle. Zu Literatur und Kunst der Jahrhundertwende (Frankfurt am Main 1977), p. 170-205.
29
‘Renaissance en humanisme’, in Noord en Zuid 22 (1899) 6, p. 481-511.
30
‘In de middeleeuwen lagen beide kanten van het bewustzijn – de kant die op de wereld is gericht en de kant die naar binnen is gericht – als het ware dromend of maar half wakend onder dezelfde sluier. Deze sluier was geweven uit geloof, kinderlijke bevangenheid en waanvoorstellingen; als men daar doorheen keek verschenen de wereld en de geschiedenis in wonderlijke kleuren; de mens zag zichzelf alleen als vertegenwoordiger van een ras, een volk, een partij, een gilde, een familie of anderszins als deel van iets algemeens. In Italië waait deze sluier voor het eerst weg in de lucht; er ontstaat een objectieve visie op de staat, en op alle overige dingen van deze wereld. Daarnaast echter komt tegelijk met volle kracht het subjectieve op; de mens wordt een geestelijk individu, en herkent zich als zodanig.’ (vert. Wessel Krul)
31
In de inhoudsopgave vooraan het bruine cahier had het hoofdstuk ook nog geen titel, maar heette het gewoon ‘I Inleiding’.
32
Gedichten van Jonker Jan van der Noot (Amsterdam 1895), p. 161.
33
Gedichten van Jonker Jan van der Noot, V.
34
Zie Bostoen, Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot (Deventer 1987), p. 2.
35
Jan van der Noot, Het bosken en Het theatre. Inleiding en aantekeningen W.A.P. Smit, met medewerking van W. Vermeer (Utrecht 1979, ongewijzigde herdruk van Amsterdam/Antwerpen 1953), p. 8.
36
‘Antrittsvorlesung’ van E. Schmidt in Wenen (1880), geciteerd door R. Vervliet, ‘Also sprach Dr. Vermeylen. Brieven van August Vermeylen uit Berlijn en Wenen (1894-’96)’, in Nieuw Vlaams Tijdschrift 25 (1972) 9 (november), p. 905-906.
37
Ook p. 759 en 762. Het woord ‘brooddichter’ valt eveneens in de aantekeningen bij Verweys bloemlezing Gedichten van Jonker Jan van der Noot en bij G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde der 16e eeuw. Deel 2 (Z.j. [1889]), p. 255.
38
Marijke Spies, ‘Van “vaderlandsch gevoel” tot Europees perspectief’, in Jan W. de Vries (red.) ‘Eene bedenkelijke nieuwigheid’. Twee eeuwen neerlandistiek (Hilversum 1997), p. 77. Zij voegt daar in ‘“In de glans van het leven”: literatuurgeschiedenis als kunstgeschiedenis in wisselend perspectief’ nog de ‘dichter’ Vermeylen aan toe (in Theoretische geschiedenis 13 (1986) 2 (juni), p. 221). Vergelijk ook ‘Van mythes en meningen: over de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis’, in Marijke Spies (red.), Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening (Groningen 1984), p. 171-193 (Spektator cahiers 3).
39
J.D.F. van Halsema, ‘“Voelers” en “weters”. Albert Verwey en de literatuurgeschiedschrijving van Jonckbloet en Kalff’, in W.J. van den Akker e.a. (red.), Van vorming tot vak. Speciaal nummer van Nederlandse Letterkunde 3 (1998) 3 (augustus), p. 243-257.
40
Zie de ‘Aantekeningen’ in deel twee van het Verzameld werk (1951) p. 894.
41
Zie Rob. Roemans’ Analytische bibliografie van en over Prof. dr. Aug. Vermeylen (Gent 1934), p. 908-909. Roemans noemt de recensie van Rudelsheim ‘Een zeer ernstige bespreking’.
42
L. Prinsen J. Lz., ‘Renaissance en humanisme’, in Noord en Zuid 22 (1899) 6, p. 505, noot 1.
43
Noord en Zuid 23 (1900) 1, p. 4.
44
A. Verwey, ‘Hoogescholen en geestelijke bewegingen’, in Tweemaandelijksch Tijdschrift 5 (1899) 6 (november), p. 410.
45
Marijke Spies, ‘Van “vaderlandsch gevoel” tot Europees perspectief’, in Jan W. de Vries (red.) ‘Eene bedenkelijke nieuwigheid’. Twee eeuwen neerlandistiek. Hilversum 1997, p. 76. In de literatuurlijst achter haar artikel staat overigens een verkeerde publicatiedatum vermeld en de uitgever die zij opgeeft is de typograaf.
46
Met dank aan Werner Waterschoot, met wie ik een zeer verhelderend gesprek had over het belang van Vermeylen voor de Vander Noot-studie.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Vandevoorde

over August Vermeylen


+
Hans Vandevoorde (1960) werkt aan een proefschrift over de allegorie in het werk van Karel van de Woestijne.
1
August Vermeylen, Leven en werken van Jonker Jan van der Noot. Proefschrift bij de faculteit van wijsbegeerte en letteren der vrije hoogeschool van Brussel aangeboden ter verkrijging van het speciaal doctoraat (Antwerpen 1899). Ook in: August Vermeylen, Verzameld werk. Deel twee (Brussel 1951), p. 647-860 (de citaten in dit artikel zijn naar deze laatste uitgave, met vermelding van de pagina’s).
2
Dat werd de Vrije Universiteit Brussel, de tegenhanger van de ulb. Van de in 1930 vernederlandste Gentse Rijksuniversiteit werd dezelfde August Vermeylen toen overigens de eerste rector.
3
Over Vermeylen zie verder het overzichtsstuk van Raymond Vervliet in het Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, 76e aanvulling (Houten etc. 2000).
4
De reactie van de Messager de Bruxelles staat vermeld bij K. Bostoen (Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot [Deventer 1987], p. 7), die zo vriendelijk was mij zijn afschrift uit het legaat-Ernalsteen te bezorgen, aangezien de aflevering van de krant in geen Belgische of Nederlandse bibliotheek te vinden was. De reactie van de Petit Bleu de Matin komt voor in Rob. Roemans’ Analytische bibliografie van en over Prof. dr. Aug. Vermeylen (Gent 1934, p. 908). Die van Het Volksbelang bij Raymond Vervliet (August Vermeylen 1872-1945. Leven en werk [Brussel 1990], p. 75).
Behalve de aankondiging of verslagen in deze bladen vond ik nog reacties in Het Laatste Nieuws van 8 en 10 juni en in L’Indépendance Belge van 5 en 7 juni 1899.
5
‘Cette séance est consacrée au contrôle des conclusions scientifiques du travail présentés par le récipiendaire ainsi qu’à la discussion de ce travail et des propositions qui y sont annexées.’ (Réglement du 28 février 1895.)
6
uba: Hs. XLI B 14702.
7
Voor Vollgraff, zie de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1920-1921 (Leiden 1921), p. 36-41. Over Willems de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Tielt 1998), p. 3744.
8
Aldus het Gentse tweewekelijkse blad Het Volksbelang. Deswarte studeerde in de tijd van Vermeylen rechten aan de ulb en werd later zoals Vermeylen een socialistisch, Vlaamsgezind politicus. Over Deswarte: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 922-923.
9
‘Nog dit. We hebben de afwezigheid opgemerkt van de leiders van de Vlaamse beweging, van die leiders van wie de luidruchtige eisen duiden op een onverzadigbare honger. Zonder twijfel is dit te wijten aan het feit dat deze zitting te uitsluitend literair was voor de onbuigzame kampioenen van de “moedertaal”.’
10
Deze briefwisseling wordt bewaard in de uba (Hs B XLI). Van een deel van Verweys brieven worden getypte afschriften en/of kopieën bewaard in het amvc. De andere correspondenties van en met Vermeylen zijn ook in het amvc te vinden, onder het nummer V4655/B. Alleen brieven die nog op andere plaatsen bewaard worden, vermeld ik apart in een noot. Tussen de handschriften van August Vermeylen in het amvc (V4655/H) wordt tevens een map Jonker Jan vander Noor bewaard. Een enigszins verwarrende beschrijving van de inhoud is terug te vinden in de aantekeningen van het Verzameld werk, deel 2, p. 943-944. Uit die aantekeningen wordt niet duidelijk dat het vootnaamste deel van de nagelaten papieren bestaat uit twee schriftjes, een zwart en een met bruin pakpapier gekaft schrift, die vroegere versies van een aantal hoofdstukken bevatten. In een gele enveloppe zitten veel losse steekkaarten en blaadjes. Daarbij niet gerepertorieerde brieven van onder meer Marten Rudelsheim en Ferdinand Van der Haeghen over Lucas de Heere. Ook een stuk handschrift van Verwey met aantekeningen over Vander Noot steekt in deze map. Een eigenlijk kladhandschrift van Vermeylens dissertatie is niet teruggevonden. Er bestond volgens een brief d.d. 8 november 1898 van Vermeylen aan Verwey trouwens maar één afschrift en ‘zelfs geen brouillon’.
11
Over de vriendschap tussen Vermeylen en Verwey, zie Mea Verwey, ‘Verwey en Vermeylen’, in Nieuw Vlaams Tijdschrift 4 (1949) september, p. 311-328.
12
In een brief van 25 oktokber 1895 aan Hegenscheidt komt Vermeylen terug op Verweys Vondelboek: ‘In de villa van den xylophoon-speler gelogeerd. Hij beweert dat zijn Vondel voor zekere Hollanders bestemd is, en niet voor ons; vond uw aftakeling van zijn uitgave zeer goed, maar een beetje “jeugdig”!!!! In den grond is hij toch veel serieuzer dan we denken, en zijn gesprekken waren me uiterst sympathiek.’
13
Dit project voor een biografie blijkt uit een brief van 10 oktober 1896 van Vermeylen aan Verwey. Toen hij die brief schreef, had Verwey zijn plan al laten varen, zoals zal blijken.
14
‘Hoogescholen en geestelijke bewegingen’, in Tweemaandelijksch Tijdschrift 5 (1899) 6 (november), p. 416. Vermeylen deed zijn melding in een brief van vermoedelijk begin december 1895. Mea Verwey (zie noot 11; p. 316) beweert dat Vermeylen dit exemplaar al in 1894 in Berlijn zou hebben ontdekt. In de briefwisseling is echter pas vanaf 12 november 1895 sprake van Das Buch Extasis. Bovendien zou Verwey dit boek in zijn bloemlezing zeker niet onvermeld hebben gelaten, mocht hij het hebben gekend.
15
Cf. een briefkaart aan de bibliotheek van Leipzig, die terugkeerde omdat ze onbestelbaar bleek. De kaart bevindt zich in de reeds vermelde map Jonker Jan vander Noot.
16
Brief aan Jacques Dwelshauvers, 30 december 1895.
17
Brief aan Gustave Schamelhout, 8 mei 1896.
18
Twee kleine correcties die Verwey nog in een noot meegaf, heeft Vermeylen wel gemaakt, zonder echter naar hem te verwijzen (p. 848n2).
19
Briefkaart aan Emmanuel de Bom, 17 mei 1897.
20
Brief van 27 november 1898.
21
Brief van 26 oktober 1898. Rug: Briefw. Univ. bib IV, Hs. 3199 (5557).
22
Brief van 25 oktober 1898.
23
De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey. Drie delen. Woord vooraf, aantekeningen en bezorging Harry G.M. Prick (‘s-Gravenhage 1981-1986), p. 56 (Achter het boek 22).
24
Brief van 26 november 1898.
25
Brief van 27 november 1898.
26
Dit merkten de bezorgers van het Verzameld werk (1951) al op (deel twee, p. 945).
27
Brief van 4 juli 1899.
28
Mer Renaissancecultus bedoel ik ‘Verherrlichung und Mythologisierung derjenigen Elemente, die man als charakterisch für dieses Zeitalter anzuschauen oder nachzuahmen gesonnen war’ (E.M. Jansen, Jacob Burckhardt und die Renaissance, [Assen 1970], p. 6; met dank aan Jürgen Pieters). Voor de Duitse literatuur, waar de Renaissancecultus bijzonder levendig was, zie het artikel van Lea Ritter-Santini, in Roger Bauer (ed.), Fin de siècle. Zu Literatur und Kunst der Jahrhundertwende (Frankfurt am Main 1977), p. 170-205.
29
‘Renaissance en humanisme’, in Noord en Zuid 22 (1899) 6, p. 481-511.
30
‘In de middeleeuwen lagen beide kanten van het bewustzijn – de kant die op de wereld is gericht en de kant die naar binnen is gericht – als het ware dromend of maar half wakend onder dezelfde sluier. Deze sluier was geweven uit geloof, kinderlijke bevangenheid en waanvoorstellingen; als men daar doorheen keek verschenen de wereld en de geschiedenis in wonderlijke kleuren; de mens zag zichzelf alleen als vertegenwoordiger van een ras, een volk, een partij, een gilde, een familie of anderszins als deel van iets algemeens. In Italië waait deze sluier voor het eerst weg in de lucht; er ontstaat een objectieve visie op de staat, en op alle overige dingen van deze wereld. Daarnaast echter komt tegelijk met volle kracht het subjectieve op; de mens wordt een geestelijk individu, en herkent zich als zodanig.’ (vert. Wessel Krul)
31
In de inhoudsopgave vooraan het bruine cahier had het hoofdstuk ook nog geen titel, maar heette het gewoon ‘I Inleiding’.
32
Gedichten van Jonker Jan van der Noot (Amsterdam 1895), p. 161.
33
Gedichten van Jonker Jan van der Noot, V.
34
Zie Bostoen, Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot (Deventer 1987), p. 2.
35
Jan van der Noot, Het bosken en Het theatre. Inleiding en aantekeningen W.A.P. Smit, met medewerking van W. Vermeer (Utrecht 1979, ongewijzigde herdruk van Amsterdam/Antwerpen 1953), p. 8.
36
‘Antrittsvorlesung’ van E. Schmidt in Wenen (1880), geciteerd door R. Vervliet, ‘Also sprach Dr. Vermeylen. Brieven van August Vermeylen uit Berlijn en Wenen (1894-’96)’, in Nieuw Vlaams Tijdschrift 25 (1972) 9 (november), p. 905-906.
37
Ook p. 759 en 762. Het woord ‘brooddichter’ valt eveneens in de aantekeningen bij Verweys bloemlezing Gedichten van Jonker Jan van der Noot en bij G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde der 16e eeuw. Deel 2 (Z.j. [1889]), p. 255.
38
Marijke Spies, ‘Van “vaderlandsch gevoel” tot Europees perspectief’, in Jan W. de Vries (red.) ‘Eene bedenkelijke nieuwigheid’. Twee eeuwen neerlandistiek (Hilversum 1997), p. 77. Zij voegt daar in ‘“In de glans van het leven”: literatuurgeschiedenis als kunstgeschiedenis in wisselend perspectief’ nog de ‘dichter’ Vermeylen aan toe (in Theoretische geschiedenis 13 (1986) 2 (juni), p. 221). Vergelijk ook ‘Van mythes en meningen: over de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis’, in Marijke Spies (red.), Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening (Groningen 1984), p. 171-193 (Spektator cahiers 3).
39
J.D.F. van Halsema, ‘“Voelers” en “weters”. Albert Verwey en de literatuurgeschiedschrijving van Jonckbloet en Kalff’, in W.J. van den Akker e.a. (red.), Van vorming tot vak. Speciaal nummer van Nederlandse Letterkunde 3 (1998) 3 (augustus), p. 243-257.
40
Zie de ‘Aantekeningen’ in deel twee van het Verzameld werk (1951) p. 894.
41
Zie Rob. Roemans’ Analytische bibliografie van en over Prof. dr. Aug. Vermeylen (Gent 1934), p. 908-909. Roemans noemt de recensie van Rudelsheim ‘Een zeer ernstige bespreking’.
42
L. Prinsen J. Lz., ‘Renaissance en humanisme’, in Noord en Zuid 22 (1899) 6, p. 505, noot 1.
43
Noord en Zuid 23 (1900) 1, p. 4.
44
A. Verwey, ‘Hoogescholen en geestelijke bewegingen’, in Tweemaandelijksch Tijdschrift 5 (1899) 6 (november), p. 410.
45
Marijke Spies, ‘Van “vaderlandsch gevoel” tot Europees perspectief’, in Jan W. de Vries (red.) ‘Eene bedenkelijke nieuwigheid’. Twee eeuwen neerlandistiek. Hilversum 1997, p. 76. In de literatuurlijst achter haar artikel staat overigens een verkeerde publicatiedatum vermeld en de uitgever die zij opgeeft is de typograaf.
46
Met dank aan Werner Waterschoot, met wie ik een zeer verhelderend gesprek had over het belang van Vermeylen voor de Vander Noot-studie.

Over dit hoofdstuk/artikel

Frank Okker

over Willem Walraven


+
Frank Okker (1951) publiceerde vorig jaar Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven.
1
De gedwongen fusie gaat uiteindelijk niet door. Beide kranten blijven zelfstandig voortbestaan.
2
Meer hierover in mijn boek Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven (Amsterdam 2000).
3
W. Walraven, Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941. 2e druk (Amsterdam 1992), p. 208-209.
4
Zie noot 2, p. 153 en 167-171.
5
Zie noot 3, p. 399.
6
‘De Volksraadszetel’, in: De Indische Courant, 23 september 1940.
7
De tekst, die op de achterkant van een briefkaart getypt is, dank ik aan de heer D.J. Jansen, de zoon van Walravens voormalige hoofdredacteur.
8
L de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 11a. (‘s-Gravenhage 1984), p. 525. Zie ook noot 3, p. 657-658.
9
‘Uiting geven aan gevoelens van minachting’, in: De Indische Courant, 19 mei 1941.
10
Informatie afkomstig van de heer D.J. Jansen, telefoongesprek d.d. 31 augustus 2000.