Laagwater
Arno van der Valk
Die besoeker
Op de achterflap van het Reve-brievenboek Moedig Voorwaarts. Brieven aan Bert en Netty de Groot 1974-1999 noemt uitgeverij L.J. Veen Gerard Reves verslag van een bezoek aan de Zuid-Afrikaanse schrijver Etienne Leroux een hilarisch hoogtepunt in zijn poging Bert de Groot te vermaken. Hoe lollig zijn verslag ook is (zie hiervoor De Parelduiker, jrg. 9, 2004, nr. 5), Reve deed met zijn bezoek aan Zuid-Afrika in juni 1984 in Nederland veel stof opwaaien. Hij schond niet alleen de culturele boycot van de Verenigde Naties tegen het apartheidsregime, maar brak in de Zuid-Afrikaans kranten Beeld en Die Burger ook een lans voor de apartheidspolitiek. Zijn driedaagse verblijf op de boerderij ‘Ja-Nee’ van Etienne Leroux verschafte hem argumenten om de apartheid niet te verwerpen. In een radio-interview van 4 juli 1984 voor de Zuid-Afrikaanse wereldomroep vertelde de ‘Blanke Dichter van Stad en Land’ dat hij bij Leroux had gezien dat de zwarte niet de gevangene is van de blanke: ‘In veel meer mate is de blanke hier de gevangene, gebonden aan het lot van de bruine, de kleurlingen en de zwarten.’
Reve schreef over zijn bezoek aan Leroux (1922-1989) in Koffiefontein niet alleen de brief aan Veen-uitgever Bert de Groot die in Moedig Voorwaarts (2007) is afgedrukt, maar op 5 juli 1984 ook aan Koos Human. Zijn Zuid-Afrikaanse uitgever bespaarde hij zijn eigen rassentheorie, maar hij liet net als in de brief aan De Groot zijn fantasie de vrije loop over de Bergman-film waarin hij bij Leroux naar zijn idee was terechtgekomen. ‘Maar daarbij gevoelde ik mij geheel thuis’. Dat Reve aan Bergman dacht, ligt voor de hand, want op 15 juni zag hij in Kaapstad Bergmans film Fanny en Alexander.
Nu ging er bij Leroux net als in die film achter de ogenschijnlijke idylle een drama schuil. Leroux’ veel jongere vrouw Elizabeth Joubert was een alcoholiste die geregeld in de loop van de avond agressief werd, waarmee ze haar man in verlegenheid bracht. Bovendien was ze jaloers op de aandacht die haar schuchtere maar innemende man ontving tijdens literaire bezoeken als die van Reve. Zo kwam het ook tijdens zijn bezoek tot een uitbarsting, maar daarvan zou een onnadenkende opmerking over haar ongewenste kinderloosheid de oorzaak zijn. Reve stoorde zich niet aan haar gedrag. De Zuid-Afrikaanse dichter Daniel Hugo was ook te gast op Leroux’ tweeëntwintig hectare grote boerderij. In een e-mail aan mij verklaarde hij Reves faux pas, ‘enersyds omdat hy waar-
skynlik nie goed begryp het wat aangaan nie, en andersyds omdat hy sekerlik die tekens van drankmisbruik sou kon herken en begrip en verdraagsaamheid daarvor sou hê’. Reve constateerde in zijn brief wel dat Elizabeth tweeëneen half keer zoveel drinkt als haar man en wat vreemd wordt.
Net als in de brief aan De Groot karakteriseerde Reve ook in zijn brief aan Human zijn gastheer Leroux: ‘Ik vond die tragiese allure van collega Leroux, van profeet die zich “tot de jongeren wil wenden” en dag en nacht tobt over God, de Dood en hoe het allemaal verder moet, erg mooi. Het is wel een spel en een rol, maar daarbij 100% echt.’ Net als altijd en overal speelde Reve in homofoob Zuid-Afrika zelf dat spel ook. Alle brieven en anekdoten over zijn Afrika-bezoek zijn doortrokken van seksueel-interraciale fantasieën.
Met Leroux als tussenpersoon kocht hij bij een hoteleigenaar in Koffiefontein voor Joop Schafthuizen een zebrahuid, twee blesbokvellen en een vel van een springbok. ‘Ik verfoei huiden op de vloer, want ik vind het godslasterlijk, maar de één ziet het anders dan de ander.’ In de auto fantaseerde hij tegen Leroux hoe hij met het lange stuk touw waarmee de zak met huiden zat dichtgeknoopt een zwarte jongen zou kunnen vastbinden voor seksuele doeleinden, of hoe hij een huis zou kopen in het dorp en dat de zwarte jongens maar al te graag voor hem zouden werken.
Enkele weken na Reves logeerpartij bezocht het echtpaar Leroux Koos Human op Onrusrivier, het buitenhuis aan de Atlantische Oceaan waar Reve in zijn eentje de Pinksterdagen doorbracht: ‘Etienne Leroux en sy vrouw het met groot plesier vertel van jou besoek aan hulle. Ek het jou paragraafoor hom [in brief aan Human van 5 juli] vir hom gewys, en hy is diep ontroer daardeur’, zoals Human Reve op 24 juli terugschreef.
Daniel Hugo was destijds lektor Afrikaanse en Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Oranje-Vrystaat en was samen met zijn collega Christo van Rensburg uitgenodigd om kennis te maken met de Nederlandse succesauteur. Reve noemde de destijds 29-jarige Hugo in Moedig Voorwaarts ‘Een vieze oude man van boven de dertig, maar waarschijnlijk nog onder de veertig.’ Waar hij de kwalificaties ‘zeer intelligent’, ‘beschaafd’ en ‘gevoelig’ aan toevoegde. Die positieve karakterisering had Hugo te danken aan de bundel Die klein aambeeld (1983) die hij Reve cadeau deed. Hugo probeerde het verlies van zijn jongere broer in zijn poëzie te bezweren en die aandacht voor de dood kon Reve in hem waarderen.
Kort na zijn ontmoeting met Reve schreef Hugo het gedicht ‘Die besoeker’
(met dank aan de auteur gewijzigd overgenomen uit Verse van die ongeloof, Pretoria Haum-Literêr, 1989). Voor hem gold echter zeker niet wat Reve aan Koos Human schreef: ‘Dat verblijf bij Leroux is één van de indrukwekkendste ervaringen van mijn leven geweest.’