Laagwater
Maestro Merz
Marco Entrop
De veldtocht van de Nederlandse dadaïsten was als spek voor de bek van het vaderlands journaille. In de eerste maanden van 1923 stonden de krantenkolommen vol olijke, boosaardige en verontwaardigde artikelen over de dadatournee van Theo en Nelly van Doesburg, de Duitse dichter en Merz-kunstenaar Kurt Schwitters en de Hongaars-Nederlandse schilder-ontwerper Vilmos Huszár. Van Doesburg schatte in (het laatste verschenen nummer van) zijn tijdschrift Mécano het aantal geschreven artikelen over dada op 88. Hij zal er niet ver naast hebben gezeten.
Ook tekenaars konden heerlijk uit de voeten met de dadakolder. De illustraties van L.J. Jordaan uit Het Leven van 27 januari 1923 zijn het bekendst gebleven, doordat ze vaak zijn gereproduceerd. Hier en daar duiken ook nog weleens de karikaturen op die J.B. Kerkhoff heeft getekend van Schwitters, Van Doesburg en Nelly van Doesburg voor het Rotterdamsch Nieuwsblad van 1 februari 1923.
Op 5 maart 2013 – negentig jaar na Holland Dada – verscheen bij Oog & Blik / De Bezige Bij het album Herr Merz van de Noorse stripauteur en kinderboekenschrijver Lars Fiske (*1966). Herr Merz is een stripbiografie van Kurt Schwitters, waarin Fiske en zijn collega Steffen Kverneland (*1963) een reis maken door het leven van de kunstenaar. Die zoektocht levert onder veel meer moois, vier fraaie pagina’s (36 t/m 39) op over de Nederlandse dadatournee van 1923, met als hoogtepunt zijn illustratief verslag van de dada-avond in Utrecht. Maar Fiske is niet de eerste tekenaar die de veldtocht heeft verstript.
In het ‘Algemeen Nederlandsch Weekblad’ De Vrijheid, het orgaan van de Liberale Staatspartij De Vrijheidsbond, verscheen in het nummer van woensdag 7 februari 1923 ‘Dada in de politiek en in de kunst’, die week het onderwerp van ‘De wekelijksche film door Ton van Tast’. In deze rubriek haakte de tekenaar telkens in op de actualiteit die hij vorm gaf in een stripcolumn. Achter de naam Ton van Tast ging de grafisch ontwerper, illustrator en (politiek) tekenaar Anton van der Valk (1884-1975) schuil. Van der Valk was sinds de oprichting van De Vrijheid aan het blad verbonden, en tekende eerder voor onder andere De Ware Jacob, Uilenspiegel en De Groene Amsterdammer.
De actualiteit voor deze aflevering van zijn ‘film’ zocht Van der Valk in de gebeurtenissen die plaatsvonden in de tweede helft
[pagina 66]van januari 1923. Voor de liberalen waren uiteraard de ontwikkelingen interessant die naar buiten kwamen op de partijbijeenkomst van de communisten in Amsterdam. Van zaterdag 27 tot en met dinsdag 30 januari hield de Communistische Partij Holland haar dertiende jaarcongres in een zaal van Handwerkers Vriendenkring aan de Nieuwe Achtergracht. Voorzitter David Wijnkoop prees in zijn openingsrede Henriette Roland Holst, die haar lidmaatschap had opgezegd van het Internationale Anti-Militaristische Bureau, omdat dat zich tegen het Rode Leger in Rusland had verklaard. Dat was een opmerkelijk standpunt voor een diehard antimilitariste, een houding die Wijnkoop kennelijk kon waarderen, want hij sprak de hoop uit dat de partijgenoten haar voorbeeld zouden volgen.
Maandagmiddag moest mevrouw Roland Holst door het stof. In zijn toespraak had dr. Willem van Ravesteyn haar pessi-
[pagina 67]misme verweten ten aanzien van de Nieuwe Economische Politiek van Rusland. Op het congres verdedigde ze haar bedenkingen, maar ze besloot toch tot een knieval om de gelederen op dit punt gesloten te houden.
Dat niet iedereen het compromis opzocht, had partijbestuurslid Jacques de Kadt laten zien. Hij uitte stevige kritiek op de organisatie en hekelde het ontbreken van eenheid in het bestuur. De Kadt wilde dat er een nieuwe leiding zou aantreden. De leiding zag het liefst De Kadt aftreden, wat in mei 1923 ook zou gebeuren. Hij werd toen als lid geroyeerd.
De dadaïsten traden op zondagmiddag 28 januari op in Diligentia in Den Haag. Van der Valk woonde in Den Haag, dus hij kan die voorstelling hebben bijgewoond. Maar hij had ze wellicht eerder gezien: op 10 januari waren Van Doesburg c.s. de tournee begonnen in de Haagse Kunstkring. Van der Valk verwerkte in zijn plaatjes opvallende details, zoals de schemerlamp die op het toneel stond, maar gaf verder zijn fantasie de vrije loop.
Van Doesburg las enkele in De Stijl gepubliceerde gedichten voor van zijn alter ego I.K. Bonset, waaronder ‘Letterklankbeelden’ die uitsluitend bestaan uit een opeenvolging van losse letters. De vergelijking tussen deze gedichten en de leeskaart bij de oogarts was al vaker gemaakt.
Nelly van Doesburg wisselde in haar optreden een etude van Chopin af met het werk van eigentijdse componisten als Satie en de Italiaan Vittorio Rieti, van wie ze onder andere ‘Marcia funebre per un uccellino’ (Treurmars voor een kanarie) speelde. Chopins ‘Marche funèbre’ stond niet op het programma.
Terwijl Van Doesburg bezig was de betekenis van dada aan het publiek uit te leggen, begon vanachter uit de zaal Schwitters te blaffen als een hond en andere dierengeluiden voort te brengen. Voor een groot aantal toeschouwers was dit het sein om elk optreden van Schwitters te verstoren met kattengejammer. De katten van De Kadt vonden bijval.
Met het schilderij ‘De verloren zoon’ verwees Van der Valk naar een recente aanwinst van het Amsterdamse Rijksmuseum, dat dit doek van Barent Fabritius met steun van de ‘Vereeniging Rembrandt’ had verworven. Op dit schilderij uit 1661 heft een man een hamer, zoals op de tekening. Van der Valk liet zich verder inspireren door het affiche dat de matinee in Diligentia aankondigde. Daar lijkt het althans op. Maar de genoemde datum op de tekening – 10 januari – was de dag waarop de dadaïsten in de Haagse Kunstkring optraden.
De Nationale Opera gaf in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag gastvoorstellingen van Faust, de opera van Charles Gounod. Van der Valk laat ‘Maëstro Schwitters’ een deuntje meeblazen en het werk vertolken op de Simplextrekkingsmachine van Broekhuijs. Dit vereist enige toelichting. Na de pauze droeg Schwitters zijn cijfergedichten ‘Drei’ en ‘Gedicht 25’ voor. Dit tot toenemende hilariteit van het publiek, dat begon mee te tellen en ‘mijn’ riep alsof het bood op een veiling. Schwitters begeleidde zijn voordracht door te zwengelen aan een kinderorgeltje.
De stap naar Broekhuijs was voor de tekenaar hiermee snel gemaakt. Iedereen kende Willem Broekhuijs. Deze beroepszwendelaar had al eens vastgezeten voor bedrog; in 1923 hield hij geldbeluste landgenoten in zijn greep met de door hem bedachte pre-
[pagina 68]mieloterij. Er waren flinke bedragen te winnen. Trekkingen werden verricht met de zogenaamde Simplexmachine. Na een slinger aan het apparaat kwamen de winnende getallen tevoorschijn. Bij trekkingen in Rotterdam en Amsterdam waren onlangs Simplexmachines door de politie in beslag genomen. Van Doesburg werd uitgemaakt voor Broekhuijs wanneer toeschouwers zich door het gebodene bekocht voelden.
De volgende dag, 29 januari 1923, streken de dadaïsten neer in Utrecht. Het zou de geruchtmakendste voorstelling worden van de gehele tournee. Ze liep uit op een handgemeen, nadat Van Doesburg een opdringerige toeschouwer van het podium had gelazerd. Dankzij Lars Fiske kunnen we er, negentig jaar later, eindelijk getuige van zijn.
[pagina 69]Marco Daane
De waarde van harmonie
Ooit stond ik in een lift met de roman André Terval van Raymond Brulez. Een collega die eveneens naar boven ging, hield zijn hoofd schuin om te zien waar ik zelfs gedurende dat korte liftritje in bleef lezen. ‘Ah ja,’ reageerde hij. ‘Franse literatuur. Daar waag ik me niet aan. Niets voor mij.’
De schrijver van André Terval zou ongetwijfeld mild hebben geglimlacht bij het horen van deze anekdote. Raymond Brulez was immers een Nederlandstalige Vlaming en schreef in onze taal. Hij deed dat echter met het postuur van een Franse auteur, en de onkunde waarmee hij in die lift geheel daarin werd getransformeerd zou hem waarschijnlijk genoegen hebben gedaan. De ‘Vlaamse Voltaire’ noemde Jeroen Brouwers hem al eens, een typering waarmee hij des schrijvers francofiele esprit, intellectualisme en gevoel voor ironie bedoelde samen te vatten, en zeker ook diens vrijzinnigheid. André Terval (1930) was voor zijn tijd een ‘vrijmoedig’ boek, door de manier waarop Brulez de manwording van de hoofdpersoon presenteert: ‘De vrouw naderde, lichtelijk gebogen, met de machtige bekoring van de troebele schaduw tussen haar borsten. Terwijl ze de ene naakte arm om zijn hals legde, stootte ze behendig met de andere het raam dicht, een gebaar waarbij André ironisch huiverde. […] een triviale truk in haar zoenen noopte hem tot volledige overgave. “Zo is het leven, zo is het leven!” zocht zij de zonde die ze bedreven te verontschuldigen.’
Raymond Brulez (1895-1972) werd er een van de belangrijkste Vlaamse auteurs van het interbellum mee. Samen met uiteenlopende figuren als Paul van Ostaijen, Richard Minne, Maurice Roelants, Willem Elsschot en Gerard Walschap ontdeed hij de Vlaamse literatuur definitief van zijn louter boerse, neoromantische of godsdienstige beperkingen. In zijn geval gebeurde dat met voornoemd debuut André Terval en met de verhalenbundel Sheherazade (voorzien van de prachtige ondertitel Literatuur als losprijs en volgens de ene bibliotheekcatalogus in 1931 verschenen, volgens een andere in 1932 en volgens een derde in 1933; de waarheid ligt natuurlijk in het midden, blijkt uit het Handelsblad van 2 november 1932). Hij wist dat ook over de Tweede Wereldoorlog heen te tillen. Zijn magnum opus Mijn woningen, met het Vlaanderen en Europa van grofweg de eerste helft van de twintigste eeuw als decor, is een cyclus van vier opeenvolgende romans die in de jaren vijftig los verschenen (en beklijvende titels droegen als Het pakt der triumviren en Het mirakel der rozen).
Raymond Brulez heeft ook altijd het nodige met Nederland gehad. Hij was een van de Vlamingen in Forum (net als voornoemde Minne, Roelants, Elsschot en Walschap). Voorts werd Brulez uitgegeven door zowel Stols, Querido als Meulenhoff, bij de laatste onder impuls van Pierre H. Dubois (ook zo’n literator met een onvervalst laaglandse naam). Nog in 1997 kwam Meulenhoff met een integrale heruitgave van Mijn woningen, voor het eerst in één band met een stijlvol omslag. Zoals het hoort met zo’n boek.
De belezen Brulez met zijn Franse inslag hield ook een goed oog op de Nederlandse letteren. Hij las graag Gorter en vooral Jac van Looy. Blijkbaar was zijn waardering in één geval zelfs dusdanig, dat hij in 1923 zijn pasgeboren dochtertje ver-
[pagina 70]noemde naar een Nederlandse schrijfster: Annie Salomons.
Dat valt te lezen in een bijzonder boekje dat onlangs werd uitgebracht door Joris van Parys, de meervoudig bekroonde biograaf van beeldend kunstenaar Frans Masereel en van een van Vlaanderens grootste schrijvers Cyriel Buysse. Hij werkt al enkele jaren aan een biografie van Raymond Brulez. Daarin zullen we tussen heel veel meer wellicht te weten komen wat Brulez op had met de schrijfster van Een meisje-studentje. In voornoemd boekje staat het niet, want dat is geenszins bedoeld als een voorpublicatie of iets dergelijks. Het werd door de biograaf samengesteld en in een oplage van 25 exemplaren verspreid als geschenk bij de negentigste verjaardag van de vrouw die de naam van Annie Salomons kreeg: Brulez’ dochter Annie a Campo-Brulez. Op 27 april jl. vierde zij die verjaardag te midden van een grote groep dierbaren en vrienden in het Brusselse Château Sainte-Anne, de neoklassieke behuizing van de gelijknamige International Club. Het even originele als waardevolle en unieke cadeau waarmee de biograaf van haar vader daar verraste, heet Verliefd, verloofd, getrouwd. Onder die titel heeft hij haar eigen voorgeschiedenis geschetst aan de hand van de liefdesrelatie en het huwelijk van Raymond Brulez en Angèle Seynave.
Die relatie begon in 1921 – exact op de dag dat een uitgever leek aan te geven dat Vlaanderen nog lang niet rijp was voor eerdergenoemd André Terval. Van Parys pakt daarmee uit in een gretige openingszin die bol staat van de verwijzingen: ‘Op dezelfde tweede nieuwjaarsdag, 2 januari 1921, waarop de Antwerpse uitgever Eugène de Bock het manuscript van André Terval terugzendt naar Blankenberge, zit de auteur tegenover het ouderlijk huis in het theatertje dat zich siert met de titel Stadsschouwburg – voorheen Theâtre Molière – te kijken naar een van de vroege voorstellingen door het Vlaams Volkstoneel.’
Behalve in deze opening gaat het verder overigens nauwelijks over de schrijver Brulez, die toen immers nog een prille beginneling was. Niettemin geeft Van Parys in zijn karakteristiek van deze liefdesrelatie alle ruimte aan die auteur – door middel van citaten uit diens werken en brieven. Brulez was een begenadigd correspondent met een uitgebreid netwerk, en een uitgave van zijn brieven ware een verrijking van de literaire geschiedschrijving. Die zou zowel een panoramisch uitzicht op een cultureel tijdperk als een staalkaart van zijn stilistisch kunnen opleveren.
In dit boekje gunnen zijn brieven ons een intiem kijkje in zijn relatie met Angèle Seynave. Dat is natuurlijk wat meer ‘parti-
[pagina 71]culier’ en literair-historisch op het eerste gezicht minder betekenisvol. Van Parys knoopt echter regelmatig aan bij de deels geromantiseerde en deels authentieke autobiografische inhoud van Mijn woningen. Hij vult Brulez af en toe aan of corrigeert hem, louter met de bedoeling zijn leven en persoon te verhelderen. Dit nadere zicht op de werkelijkheid maakt het soms nog interessanter om Mijn woningen te (her) lezen. Zo komt hij op de proppen met een brief van Angèle waarin ze verhaalt over een angstdroom over hun huwelijksdag: Brulez is somber en vol onverschilligheid, waarop Angèle in de armen van een concurrent vlucht. Dat loopt al evenmin goed af, omdat deze een welkomstfeest op een hoge brug heeft georganiseerd waar de uit het lood geslagen jongedame van af springt. Ze ontwaakt uit de droom op het moment dat ze in het Brugse stadspark neerstort. In De haven, deel 3 van Mijn woningen, valt iets heel anders te lezen: daar heeft Angèle een ‘heerlijke droom’ met een roomkleurige karos, een bruisende rit langs het strand en golfspatten die in haar schoot in bloemen veranderen. ‘Om ons te verwelkomen had de semafoor van Zeebrugge al de seinvlaggen gehesen.’
Zo ging de schrijver Brulez met zijn eigen leven, echtgenote en huwelijk aan de haal. Dat hij ze hier idealiseerde, mag tekenend heten voor de grote waarde die ze voor hem hadden. Zijn huwelijk met Angèle was lang en stabiel, maar dat ging niet zonder slag of stoot. De ironie die hem als schrijver typeerde, had hij ook privé – aanvankelijk tot verwarring en soms bijna vertwijfeling van zijn geliefde. Die ironie kon bij de jonge Brulez ook omslaan in cynisme en somberheid, en juist die verdwenen onder haar invloed gaandeweg. Deze eigenschappen hadden de ontwikkeling van zijn schrijverschap danig kunnen dwarsbomen. Vlaanderen had in de jaren twintig en dertig al de handen vol aan de onvervalst profane blik, taal en humor van bijvoorbeeld zijn geestverwanten Richard Minne en Willem Elsschot. De intelligente Angèle Seynave is wellicht de corrigerende rem geweest die de subtiliteit in Brulez’ werk waarborgde, waardoor het nog altijd genietbaar is. Dan danken we mede aan haar bijvoorbeeld ook De verschijning te Kallista (1953) en de fijnzinnige korte essays Diogeentjes (1962).
In al zijn beknoptheid schetst Verliefd, verloofd, getrouwd zo de ontwikkeling van Brulez’ persoonlijkheid, maar ook zijn meer liberale leefmilieu in een overwegend katholiek Vlaanderen. Wanneer Brulez maar geen serieuze betrekking weet te vinden, schuift Angèle als een reeds volkomen geëmanci-
[pagina 72]peerde jonge vrouw haar eigen werk (ze was couturière in het modebedrijf van haar tante) naar voren. Raymond moet dan maar een eenvoudiger baan accepteren: ‘Je weet wat dit me opbrengt (en ‘k heb niet overdreven, in tegendeel), het ware onzinnig zoo iets uit de hand te werpen. […] Terwijl gij naar uw bureel gaat, ga ik naar mijn werk, waar ik al doe wat ik wil, en eene meid doet het grof van het huishouden. Niets is eenvoudiger.’ We schrijven dan begin jaren twintig. Zoiets is misschien nog wel waardevoller en zeker opmerkelijker dan de liefdesbrieven.
Deze smaakvol vormgegeven en geïllustreerde uitsnede uit Brulez’ leven eindigt evenwel zonder dat de ontvanger van dit cadeau ten tonele verschijnt. Dochter Annie staat wel op twee foto’s, maar figureert niet in de tekst, die eindigt met de eerste huwelijksjaren van haar ouderpaar. Bruikbare documenten ter zake ontbraken. Enkele weken na Annies verjaardagsfeest stuitte Van Parys op de oplossing voor die leemte. Een kleindochter van de filosoof der Vlaamse beweging Max Lamberty, een vriend van Brulez, hielp hem aan een literaire schat. Tussen de papieren van haar grootvader zaten 70 brieven van Brulez aan Max en de andere Lamberty, Robert. Daaronder was een brief uit april 1923, waarin Brulez over de dagen rond de geboorte van zijn dochter verhaalt. Toen Angèle en hij naar de geboortekliniek waren getrokken, werd in Brugge de kermis opgebouwd. Die begon in de dagen daarna voluit te draaien en verstoorde Brulez’ roze wolk lelijk. ‘Want daarbuiten had ik weer al die hinderlijke gewaarwordingen: het opdringerig lawaai der fransche plakkaten, het slijk der straten en het rumoer der zotte kermis.’ Gelukkig bleek zijn dochtertje, eenmaal thuis, als ‘een toonbeeld van braafheid’ de perfecte remedie daartegen: ‘Zoo leert zij aan haar ouders de waarde van harmonie in het leven.’ Een begrip dat haar vader en moeder niet vanzelf bij elkaar hebben gevonden, en waar hun dochter dus een voorname rol bij heeft gespeeld.
Deze brief zou een ‘perfect sluitstuk’ van het cadeauboekje zijn geweest, meldde Van Parys – en toog vervolgens opnieuw aan de slag. Het resultaat was een herziene editie van Verliefd, verloofd, getrouwd, afgesloten met een uitgebreid fragment uit voornoemde brief. Oplage van deze tweede uitgave: tien exemplaren. De tien ontvangers zullen ook zuinig willen zijn op de eerste editie, omdat het slot daarvan (een schets van de eerste huwelijksjaren) wegens de beschikbare ruimte in de tweede moest worden vervangen. Nog belangrijker is natuurlijk dat Annie a Campo-Brulez, die springlevend is maar wel 90, het opduiken van deze brief heeft meegemaakt. Voor haar was het heel speciaal om door de ogen van haar vader over haar eigen geboorte te lezen.
Andere geïnteresseerden zullen moeten wachten tot ook de rest van Brulez’ leven en schrijverschap wordt ontvouwd, hopelijk eind 2014 wanneer de verschijning van Joris van Parys’ biografie is voorzien. Daar valt niets aan te verpeuteren: noch de eerste, noch de tweede druk van Verliefd, verloofd, getrouwd is in de handel.