[1999/2]
Frans Oerlemans en Peter Janzen
De chemie tussen Plato en de Nes
Over de liefdes van Chap van Deventer+
Tijdens zijn betrekkelijk korte leven – een week voor zijn zevenenveertigste verjaardag overleed hij in de Beierse Alpen aan een hartaanval – voerde Arnold Ising jr. (1857-1904) een intensieve correspondentie met de letterkundige Karel Alberdingk Thijm, beter bekend onder de schrijversnaam Lodewijk van Deyssel. Arnold Paul Constant Ising, die als toneelspeler en secretaris verbonden was aan de Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, betoont zich in die briefwisseling niet alleen een gezellige roddelkont, maar ook een scherp observator en geslaagd chroniqueur van de Beweging van Tachtig. Naast grote figuren als Kloos, Verwey, Van Eeden en Van der Goes worden in zijn brieven ook Tachtigers van het tweede garnituur ten tonele gevoerd.1 Een van hen is Charles Marius van Deventer (1860-1931), Chap voor zijn vrienden. Over hem bericht Ising aan Van Deyssel op 31 december 1892 – ze schrijven elkaar dan al zo’n tien jaar -: ‘[…] Zooals je weet woont onze vriend Chap van Deventer met zijn hoogen hoed, zijn parapluie en zijn meissie op een bovenhuis in de Deymanstraat bij de Weesperzijde. Hij is wel aardig ingericht. Hij heeft zijn kamer vóór – daar merk je niets van het meissie – daarachter een alkoof en daar weer achter de kamer van het meissie uit een zingend koffiehuis in de Nes. Het meissie heeft het altijd razend druk met de huishouding en het verven van gangen en portalen en Chap brengt haar niet in de circulatie, hetgeen ik Mina wel deed. Het zussie van het meissie logeert tegenwoordig bij haar […].’2
In dit citaat beluistert Harry G.M. Prick, die de briefwisseling heeft bezorgd, een ondertoon van leedvermaak. De historicus Jaap Meijer gelooft in het geheel niet in Chaps concubinaat en de Tachtiger-vorser Charles Vergeer ziet Chaps affaire met het ‘meissie’ als een springplank naar een fatsoenlijk huwelijk.3 Isings roddel was in ieder geval goed besteed aan Van Deyssel, want ‘dikke vrinden’ waren Van Deyssel en Van Deventer bepaald niet. Maar wat gaat er nu werkelijk schuil achter deze passage?
Het brieffragment bevat een rake typering van Van Deventers affaire met z’n liefje. Geen van Van Deventers Tachtiger-vrienden hield – zoals we zullen zien –
zijn liefje zo angstvallig verborgen als hij deed. Ising vond het maar niks dat Chap zijn meissie niet ‘in de circulatie bracht’. Hij hield zijn Mina, een boerendochter uit Maartensdijk, voor zijn vrienden allerminst verborgen, maar verscheen met haar juist in publiek. In zijn brieven aan Van Deyssel neemt zij dan ook een prominente plaats in. Waarom er door Ising, en ook door andere vrienden, juist over Van Deventers ‘meissie’ gegniffeld wordt, is niet duidelijk. Veel meer dan wat Ising in zijn brief over haar kwijt wil, weten we van Van Deventers vriendinnetje niet. We moeten maar eens op zoek naar het schatje ‘uit het zingend koffiehuis’. Maar voor we de Nes intrekken, eerst iets meer over de man die voor Van Deyssel de incarnatie was van de ‘onartistieken praetensiëuzen érudiet’, maar door Frans Erens gekarakteriseerd werd als ‘de meest universele geest’: Chap van Deventer.4
Dordrecht
‘Sic transit, haec est vives, sapienti sat,’ schrijft hij op 3 augustus 1886 vol bravoure aan Willem Kloos. ‘Ik ben gisteren te Goes benoemd.’5 Van Deventer heeft een aanstelling als leraar scheikunde aan de plaatselijke hbs bemachtigd. Helaas, de Goese carrière wordt in de knop gebroken. Terwijl het toch allemaal zo hoopvol begon in de Zeeuwse provincieplaats. De zeventienjarige jongens zagen in Van Deventer slechts een klein, onaanzienlijk, ietwat komisch mannetje, dat een beetje hulpeloos door zijn bril keek. Orde houden kon hij niet. Als hij maar even het hoofd omdraaide, vlogen er natte proppen tegen het bord. Nog voor hij de school betrad, brulden de jongens hem al op straat spottend toe.6 Was dit een leven voor een gewaardeerd medewerker van De Nieuwe Gids, wiens geest zich bewoog tussen de chemie en Plato? Een jaar later zit hij weer gezellig te midden van zijn vrienden van
De Nieuwe Gids in de Amsterdamse Pijp en is hij opnieuw, net als voor zijn Zeeuwse avontuur, assistent op Van ’t Hoffs laboratorium.
Als twintigjarige kwam Chap van Deventer uit Dordrecht naar Amsterdam om scheikunde te studeren. Van Deventers vader was in Dordrecht directeur van de plaatselijke hbs, en daarnaast medewerker van De Tijdspiegel en De Nederlandse Spectator. Hij redigeerde zo’n beetje in zijn eentje de Wetenschappelijke Bladen, onderwees zijn zoon in het Latijn en Grieks en gaf aan zijn school nog wat lessen Nederlands. Een druk bezet man, kortom, die achter zijn bureau in de directeurskamer door de dood werd verrast.7 Chaps moeder was een zuster van de ‘grote’ Conrad Busken Huet, en Chap van Deventer aldus een volle neef van deze criticus en literator. Charles’ oudere broer is de ‘Indische’ Van Deventer – de man van de ethische politiek – wiens vermaarde Een eereschuld (1899) de aanzet gaf tot een humanere opstelling van het Nederlands gezag in Indië. Ook zijn er nog twee zussen. De een trouwt de nieuwe directeur van de Dordtse hbs, Van Oven; de ander trouwt, met de handschoen, de Dordtenaar Stoop, die een fortuin in Indië zal verdienen.
In de hoofdstad ontmoet Chap van Deventer zijn vriend uit zijn Dordtse kindertijd: Jacques Perk. Al eerder, op het eind van de jaren zeventig, zochten ze al schrijvend weer contact. Maar de vriendschap lijkt voorbij. De dichter Willem Kloos eist Perk volledig op. Bijna veertig jaar later zegt Chap zelf over deze periode: ‘Op den duur vond hij niet in mij wat hij zocht, […] het bleek langzamerhand, dat wij niet de ziels vrienden waren, die wij tijdens onze briefwisseling wellicht in elkaar hadden gezien. Maar tot een breuk kwam het nooit; wij bleven altijd goede vrienden, zoals het heet, maar wij raakten van elkaar los. Perk zocht andere vrienden die de betekenis van zijn dichterschap wel konden inschatten.’8 Van Deventer kon dat niet.
Als de literaire club Flanor wordt opgericht, is het juni 1881. De latere Nieuwe-Gidsers – Van Eeden, Kloos, Paap, Verwey, Van der Goes, vol idealen en pretenties – ontmoeten elkaar om de veertien dagen in een bovenzaaltje van café De Karseboom in de Kalverstraat: het thuishonk van Flanor. Daar vinden we ook Van Deventer, Erens, Aletrino, Ising, Samson, Veth, Witsen en Van Looy. Jacques Perk ontbreekt, hij was op 1 november van dat jaar overleden. Zo zit Chap daar dan, tussen schrijvers, dichters, schilders en toneelspelers.
Het zijn vrolijke jaren: met Van Eeden oesters etend bij Van Laar in de Kalverstraat en met Witsen en Diepenbrock musicerend op zijn kamer in de Jacob van Campenstraat.9 Hij speelt viool en piano, en beslist niet onverdienstelijk. Over deze muziekavondjes schrijft Arnold Aletrino aan zijn vriend Jacobus van Looy: ‘Ik zie Witsen nooit met z’n penceel maar wel met z’n bas gewapend op de Vrijdagavondtrio’s bij Chap, […] waar Chap de eerste viool speelt in dubbelen zin.[…] Trouwens dat mag-i wel doen om z’n naam van doctor in de chemie op te houden, want het zomerpak dat-i-zich heeft aangeschaft, komt zóo weinig overeen met z’n waardigheid, dat Veth van plan is er een caricatuur van te maken.’10 Nu kun je je in de
maand juni heel goed in een zomerpak vertonen, maar kennelijk niet in het kostuum dat Van Deventer zich had laten aanmeten. Charles had wel meer problemen met het ‘taaie ongerief’. Een gemeenteambtenaar van het bevolkingsregister noteert, als hij Van Deventer abusievelijk als bediende in de Eerste Boerhaavestraat inschrijft, ‘slechte manufactuur’.11
De ‘kantoorbediende’12 doctor Charles Marius van Deventer, met zijn eeuwige hoge hoed en parapluie, zijn eeuwige geneurie en gefluit, die in 1884 cum laude was gepromoveerd13, levert trouw zijn Plato-vertalingen aan De Nieuwe Gids en wordt aan het scheikundig laboratorium in Amsterdam persoonlijk assistent van de latere Nobelprijswinnaar Jacob van ’t Hoff (1852-1911).
Terug uit Goes sleepte Chap zijn vrienden opnieuw, tot diep in de nacht, mee naar de Nes. In zijn favoriete etablissement, Bis-Nihil, dronk hij zijn warme cognacgrog en filosofeerde wat over Plato, Aristoteles, August Comte en het positivisme, en over het ‘absolute idealisme’ van Fichte en Schelling. Zo beweerde hij – en je kon het hem niet uit zijn hoofd praten, aldus zijn studievriend Van Laar – dat zodra je je ogen dicht deed, er niets meer bestond. De kelnerin van Bis-Nihil, zo vervolgt Van Laar, haalde dan wel degelijk zijn lege glas weg en zette er een ander, gevuld, voor in de plaats.14
Een meissie uit de Nes
‘Entrez, entrez messieurs’: aan het eind van de met gaslampen verlichte pijpenla zitten acht à tien zwaar geschminkte meisjes in luchtige kledij op een klein podium. We bevinden ons in de Nes met zijn zingende koffiehuizen, tingeltangels en theaters.15
Vermomd als dr. Fleutge zwalkt Van Deventer met Vincent Haman en Willem Paap door de Nes. ‘Fleutge was fluitend binnen gekomen. Fleutge was een vrolijke kerel, hij floot altijd, en nu hij zat, knipoogde hij zo nu en dan tegen de Milde [Hein Boeken], tegen van Wheele [Frank van der Goes], en lachte-n-i, de guit; ze hadden zo pas zo’n aardige lol in de Nes gehad; verbeeld je, Fleutge was er op de straat op z’n achterste gaan zitten, en hij had geroepen tot de meiden van de Nes die er stonden en liepen: “Wie uwer omhelst mij”, en dat had hij theatraal geroepen, en dat was de eigenaardige lol geweest, dat hij dat theatraal had gezegd, en dat die meiden van de Nes dat niet begrepen hadden, en nu, zo nu en dan, nam hij z’n zakdoek voor de mond, en lachte-n-i nog van de lol, de guit.’16
Maar in een briefje uit de Boerhaavestraat aan Willem Witsen is Chap van Deventer heel wat minder uitbundig. sub rosa stond er boven. Het is 6 december 1891. Charles was met z’n vrienden aan de zwier geweest. En niet zo zuinigjes ook. ‘Amice, zou je me ook met een enkel woord kunnen inlichten over wat er gisteren avond gebeurd is, als je het weet. Ik ben namelijk wakker geworden in het politiebureau op de oz Voorburgwal, over van wat er ligt tussen dat oogenblik en het tijdstip dat wij bij Mast aan het dessert zaten, herinner ik mij absoluut niets. Hebben we een rekening gekregen? Of is er betaald? Ik durf niet daar komen vóór ik eenige zekerheid heb op dat punt. Zijn wij de Nes in geweest? Ik begrijp niet hoe ik op dat bureau kom. Wees zo goed over dit incident volkomen te zwijgen, ook tegen Frans [Erens] en die van der Heydenstraat [Kloos]. Hopende dat je mij eenige inlichting kunt geven. Chap.’17
Niet alleen de brieven van zijn jeugdvriend Jacques Perk, maar ook alle brieven van zijn andere vrienden heeft Van Deventer willens en wetens vernietigd. Witsens antwoord kennen we dus niet. Uit andere bronnen weten we dat Chap wel vaker met Erens en Witsen op stap was. Op het einde van diezelfde maand komen ze gedrieën bij Ising op bezoek. Van Deventer vertelt zo smakelijk over zijn escapades in de Nes of anders wel over Plato. De heren maken het nogal laat.18
Als hij niet bij zijn vrienden zat, dan zat Van Deventer met z’n meisje op een kamertje in een van de nieuwe buurten van de hoofdstad. Al in mei 1890 – Isings roddel over Chap dateert van december 1892 – horen we voor het eerst over een affaire. Hij zit om geld verlegen en vraagt zijn vriend Van Eeden f250,- te leen. En passant oppert Van Deventer de mogelijkheid van een redacteurschap bij De Nieuwe Gids.19 Tevergeefs. Een kaartje van Van Eeden geeft antwoord op de vraag waarom. Frederik van Eeden schrijft op de tiende mei: ‘Beste Chap, […] Zonder twijfel heeft het je geërgerd dat je particuliere zaken door ons in verband werden gebracht met je redacteur-schap. En al was ik niet degeen die je liaison als bezwaar rekende, ik heb mij toch tegen die overweging niet met zooveel nadruk en verontwaardiging verzet als jij van een ruimdenkend vriend misschien zou verwacht hebben. […] Inderdaad vind ik de consideratie van fatsoen van de publieke opinie geheel waardeloos en onwaardig. Maar de mededeeling van den toestand, die mij onbekend
was, deed mij dien avond, zo aller-onaangenaamst aan, dat ik, in plaats van mij tegen die consideratie te verzetten, ze eerder had willen goedkeuren als middel om eenige invloed op je besluiten uit te oefenen.’20 Uit de notulen van de redactievergadering blijkt inderdaad dat Van Eeden de opdracht kreeg dr. Van Deventer, wiens capaciteiten door Kloos werden hooggeschat, te vragen naar zijn plannen voor de toekomst. Over zijn opstelling van die avond, laat Van Eeden aan Chap weten, heeft hij spijt.
De heren van De Nieuwe Gids maakten het Van Deventer wel erg lastig. Toch was Chap niet de enige met een ‘liaison’. Zoals we zagen deed zijn vriend Arnold Ising daar allesbehalve geheimzinnig over, maar die was dan ook aan het toneel. Isings vriend Van Deyssel had al lang daarvoor met Cateau Horyaans, de dienstbode van zijn ouders en later zijn vrouw, de wijk naar België genomen. Frank van der Goes, afkomstig uit een vooraanstaande patriciërsfamilie, bekend assuradeur en socialist, is eind 1892 met zijn maîtresse verloofd en zit een paar maanden later, getrouwd en wel, met Marie Koens op een bovenhuis in de Helmersstraat. Ising heeft voor zijn vriend Van Deyssel nog wel een roddel over haar: ‘Zij spreekt Haagsch en tracht voornaam te zijn, maar vertelt van ééns in de derde klasse “gerezen” te hebben en dat iemand haar “de brokken uit haar keel” keek […].’21 Vanuit de Deymanstraat 6boven schrijft Chap van Deventer dat hij wel wil helpen bij mevrouw Van der Goes’ educatie. Dat gebeurt dan ook.22 Willem Witsen is rond diezelfde tijd erg gecharmeerd van de Engelse Blanche, ook een ‘dame’ uit een café-chantant in de Nes. Henry Samson ten slotte, arts, kunstverzamelaar en vriend van vele Tachtigers, trouwt met de actrice Mientje Bouret. De heren waren tamelijk honkvast en hielden hun liefjes niet verborgen. Van Deventer deed dat wel.
In zijn nalatenschap in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam is geen spoor van zijn geliefde te vinden. Alle verwijzingen naar haar zijn met het vernietigen van de correspondentie van zijn vrienden verloren gegaan. Bij hem worden we over het ‘meissie’ dus niet veel wijzer. Nu is de Deymanstraat maar een klein straatje bij de Weesperzijde en via nummer 6boven is Van Deventers vriendinnetje eenvoudig te traceren.
Ijtje Goudriaan
Het is een gure, koude dag met sneeuwbuien, als op zondag 29 maart 1891, eerste paasdag, IJtje Goudriaans zoon Johannes bijna drie maanden te vroeg wordt geboren. Enkele dagen later is het kind dood.23 Sinds januari van dat jaar stond zij als ‘strijkster’, zwanger en ongehuwd, in het logement Warmoesstraat 55 ingeschreven. ‘Ambtsh. wed. Insch.’ vermeldt het bevolkingsregister.24 Haar vader, de timmerman Maarten Goudriaan uit Mijdrecht, had zich met zijn kinderrijk gezin een paar jaar eerder in Amsterdam gevestigd. Toen zij 17 was, verliet dochter Ijtje haar vader en stiefmoeder aan het Oetgenspad, en werd dienstbode.25 In februari 1889 loopt haar spoor dood. Twee jaar later duikt zij weer op.
Toen Ising in december ’92 zijn roddel over Van Deventer lanceerde, woonde
Charles al meer dan een jaar met IJtje Goudriaan samen. Met hem vinden we haar tot juni 1895, dus bijna vier jaar, op verschillende adressen, waaronder de Deymanstraat, in Amsterdam.26 Een brief van Van Deventer – die in de nalatenschap van Samson op publicatie wacht – bevestigt het bestaan van hun relatie: ‘Op het oogenblik, – ik begin hier aan mededelingen strikt sub rosa [het is 2 november 1891] is mijn huishouding schrikbarend in de war. Mijn liefje is naar het binnengasthuis, om radicaal te genezen van een rechûte van een oude kwaal, een baarmoederontsteking, en ik ben heden veroordeeld tot 8 dagen huisarrest, wegens, ik durf het haast niet te zeggen, wegens scabiës. Verbeeld je, maanden lang had ik last van jeuk, die ik toeschreef aan muggen, vlooien enz., zelfs had ik zwaarste verdenkingen tegen mijn liefje, niet tegenstaande het advies van deskundigen, en nu komt het uit dat ik met zoo’n vuile kwaal rondloop, en zoo lang dat er allerlei bijkwalen zijn ontstaan, zijnde exceem, puisten enz. Ik moet mij nu gaan zalven en poederen, en mag mij niet wasschen; ora pro me.’27 Platonisch was Van Deventers relatie met juffrouw Goudriaan zeker niet. Ze vertelt het de artsen in het Binnengasthuis zelf.28 Want op 1 oktober van dat jaar wordt IJtje Goudriaan, inmiddels kelnerin en zich naar haar overleden moeder ook wel Ida noemend, op aanraden van Van Deventers vriend dr. Arnold Aletrino opgenomen op de afdeling ‘Gijnacologie’ van het Binnengasthuis. Een rechute van een oude kwaal, een baarmoederontsteking, zoals Charles van Deventer aan zijn vriend de arts Henry Samson schreef. Twee weken later wordt ze overgeplaatst naar de afdeling ‘Vrouwen Sijphilis’, waar ze negen dagen verblijft. Dan kan ze weer terug naar de afdeling ‘Gijnacologie’. Wat er mis is met Ida Goudriaan, laat zich niet moeilijk raden. De diagnose op haar ‘status’ vermeldt naast de baarmoederontsteking gonorroe en scabiës.29 Als ze bijna een half jaar later, op 5 maart, eindelijk in de Boerhaavestraat ‘thuis’ komt, is Charles ge-
lukkig al lang van zijn jeuk af en staat hij inmiddels bij zijn vrienden bekend als een expert op het gebied van scabiës.30 Wanneer Willem Kloos vol puistjes zit die hij openkrabt, wordt Van Deventer erbij geroepen. ‘Chap heeft het gezien en geconstateerd dat het geen scabiës is.’31
Van de Boerhaavestraat vertrokken Chap van Deventer en Ida Goudriaan een paar maanden later naar de Deymanstraat. Daar verscheen ook haar zus Klaasje. En dat nu was, getuige zijn brief aan Van Deyssel, ook Nol Ising ter ore gekomen. Bijna een jaar hielden Van Deventer en zijn ‘meissie’ het in de Deymanstraat uit. Ze lijken wel gelukkig. Chap van Deventer is in die jaren uiterst productief Druk doende is hij met de oprichting van een weekblad, dat er, ondanks een uitvoerige correspondentie met zijn vrienden, nooit zal komen. In al die brieven geen woord over zijn vriendinnetje. Hij publiceert wel Een Pic-Nic in Proza. Een Bloemlezing uit de Nieuwe Gids, en verder talloze studies over zowel de chemie als Plato, Xenofon en Herodotus. Met name zijn Platonische dialogen worden in zijn tijd als onovertroffen gekwalificeerd. Als Van Deventer genoemd wordt als kandidaat voor de opvolging van de Leidse hoogleraar in de wijsbegeerte Land, verwijst de faculteit der letteren juist naar deze Plato-studies.
Het is december 1895. De voordracht aan het college van curatoren luidde 1 – Spruyt, 2 – Heymans en 3 – Van Deventer. De twee eerstgenoemden bedankten voor de eer. Het college achtte de derde kandidaat echter volstrekt onaanvaardbaar.32 De brieven over deze voordracht tussen de faculteit en de curatoren, uit januari 1896, zijn nogal cryptisch: ‘Wij vinden voorts geen termen,’ antwoordt het college aan de faculteitsvoorzitter, ‘om den door uw faculteit laatstelijk genoemde op onze voordracht te plaatsen. Bezwaren, die, blijkens een onderhoud dat Curatoren de eer hadden in hunne vergadering op 8 januari Il met een der leden uwer faculteit te hebben, aan haar ook bekend zijn geworden, nadat de aanbevelingslijst aan Curatoren was ingediend, hebben daartoe aanleiding gegeven.’ De curatoren zijn duidelijk ontevreden over de procedure; ze zijn te laat geïnformeerd. De faculteit verdedigt zich: ‘De decaan heeft in hare vergadering van heden medegedeeld dat, zoodra hem er iets van ter oore was gekomen, hij ook tot Uwe voorlichting een onderzoek naar de waarheid er van heeft ingesteld, en dit onderzoek nog niet ten einde had gebracht, toen hij van zijn ambtgenoot Blok vernam dat de zaak reeds ter Uwe kennis was gekomen, weshalve hij het als overbodig gestaakt heeft.’33 Naar wat de decaan precies ter ore was gekomen, is het gissen. Voor Van Deventer was het gevolg dat hij buiten spel stond. Zijn vriendinnetje uit de Nes lijkt daar, net als in 1890, debet aan.
Na ruim een jaar in de Deymanstraat treffen we Van Deventer in juni ’93 met zijn geliefde voor een tweede keer in de Boerhaavestraat. Op het volgende adres, aan de Amstel, komt het tot een breuk. Het is alsof beiden Amsterdam zo spoedig mogelijk willen verlaten. Van Deventer solliciteert in maart 1895 naar een betrekking in Veendam en vraagt Jan Veth om een kamer in Bussum. Van Albert Verwey
horen we dat er zelfs sprake van is dat Van Deventer naar Indië gaat.34 Zover is het nog niet, dat duurt nog even. In augustus 1895 houdt Ida Goudriaan zich nog enige tijd op in een café in de Nes 96. Een adres waarvan de politie vermoedt dat er op bedekte wijze gelegenheid wordt gegeven tot het plegen van ontucht.35 Maar als de heilige Hermandad een lijst van verdachte huizen opmaakt, zit mademoiselle Goudriaan inmiddels hoog en droog in Cannes.
Lang verblijft zij niet aan de Franse zuidkust. Terug in Nederland woont ze opnieuw enige tijd op verschillende adressen, met of zonder man. In 1906 – ze was inmiddels 35 -, trad ze in Den Haag in het huwelijk; in 1922 werd ze weduwe en hertrouwde. Op 24 februari 1958 eindigde in een bejaardentehuis te Zeist het leven van een vrouw die in de verre kantlijn van de geschiedenis slechts bekend is geworden als ‘het meissie uit het zingend koffiehuis’.36
En Van Deventer?
Naar Indië
Op een uitgespreid tapijt, voor een reusachtige waringin, zit een groep meisjes. Er wordt weinig gelachen; de meeste kijken ernstig de camera in. Van Deventer, gestoken in een wit kostuum, ziet er slecht uit. Hij heeft nog steeds die droevige walrusblik.37 Tegen een maandwedde van f500, – is hij sinds de zomer van 1897 als leraar scheikunde verbonden aan het Gymnasium Willem iii te Batavia.38
Uit de spaarzame brieven aan zijn vrienden vernemen we hoe het Chap daar in Indië verging. ‘Ik heb veel redenen mij hier thuis te gevoelen. Materieel gaat het mij goed, en aan aangename kennissen geen gebrek. Toch was ik liever in Holland,’ schrijft hij aan zijn vriend Verwey, want de gedachte lange tijd in de tropen te ver-
blijven, staat hem tegen. Het is inmiddels december 1898 als dit bericht uit Weltevreden aankomt in Noordwijk aan Zee.39
Van Deventer voelde zich wat verloren en in de steek gelaten door zijn Amsterdamse vrienden. ‘Sammetje wat is er toch aan de hand. Bijna een jaar geleden heb ik je een langen brief gestuurd en ik hoor niets van jou. Schrijf eens een woordje hoe het jou, vrouw en kinderen gaat. Dat kan me nog wel een beetje schelen.’40 In zijn kamer in Hotel Kramat zit Chap te broeden op de brieven aan zijn vrienden. Maar de respons bleef mager. Aan Arnold Ising deed hij daar zijn beklag over: ‘Ik hoor veel te weinig uit Amsterdam, naar mijn zin; Batavier die mijn correspondent is, behartigt alle zaken uitstekend, maar met brieven over toestanden en gebeurtenissen te A. is hij uiterst spaarzaam. Een enkele maal schrijven Frans Coenen en jij eens en verder geen nieuws.’41 De correspondentie tussen Charles van Deventer en Frans Coenen is tot nu onopgemerkt gebleven. Dat is jammer, want wat Van Deventer zijn oude vrienden als Verwey, Samson en Ising onthoudt, schrijft hij Coenen wel: ‘Ik ga achteruit hier, vind ik. Ik bedoel vooral mijn gezondheid. Ik voel dat ik hier drie jaren ben en mijn hoofd lijdt er zeer onder. Groot werk kan ik niet doen, et souvent je m’ennuie à mourir. Ik wou eigenlijk dat ik ziek was en voor een paar maanden “naar boven” moest worden gestuurd.’ De gezonde koele bergen in, dat wil Chap. Ook bekent hij Coenen dat hij smoorverliefd is op een veel te jong meisje. In april 1903 schrijft hij over zijn onbereikbare Beatrice: ‘Stel je voor dat ik zes weken of langer aaneen bezig ben met een ballet, een ballet van kindertjes tusschen tien en veertien jaar, allemaal meisjes, lief en schattig goedje. […] En ik heb zestien lieve meisjes om op verliefd te zijn […] en omdat alles nog niet genoeg is, ben ik nog eens op mijn ouden dag goed en wel verliefd geworden op een zeventiende, die dus een beetje ouder is. Je hoeft het aan niemand te vertellen en je moogt me uitlachen als je wilt, maar ik heb nu eindelijk gevonden, waar ik jaren lang naar gezocht heb. […] En ik weet niet of ik lachen moet of huilen, Frans, of liever ik weet het wel, want ik moet allebei doen. Want er is geluk en ongeluk bij: ongeluk, ja, want ik zal mijn gevoel moeten begraven – want ze is bijna vijfentwintig jaar jonger dan ik. […] Al maanden lang benijdde ik Dante om zijn gentilissima en de mijne is wel geen Beatrice, maar voor mij evenveel waard en even onbereikbaar.’42 Zijn zestien lieve meisjes kennen we. Ze staan met Charles van Deventer op de foto. Zijn Beatrice ontbreekt.
Draaien, draaien maar
‘Amice, ik wil even melden,’ schrijft Van Deventer aan Van der Goes, ‘dat ik verloofd ben en 26 April hoop gehuwd te zijn met mevr. Henriëtte Perk, uit oude dagen u niet onbekend.’43 Hoezo niet onbekend? In de zomer van 1884 was Van der Goes zo in de ban van Henriëtte Perk dat hij de familie naar Luxemburg achterna reisde om dominee Perk de hand van zijn dochter te vragen. Maar Henriëtte koos destijds noch voor hem, noch voor die andere twee kunstenaarsvrienden van haar broer: de dichter Willem Kloos en de schilder Herman van
der Voort in de Betouw. Op 23-jarige leeftijd trouwde zij, heel wat prozaïscher, een Amsterdamse makelaar in petroleum en verfwaren, Meinhard Voûte.44 Bijna tien jaar later, in 1895, scheepte zij zich met man en kind in naar Batavia. In een tot nu toe onbekend gebleven manuscript schrijft zij over haar verblijf in Indië. Net als Van Deventer is zij in Nederlands-Indië niet onverdeeld gelukkig. ‘Niemand kent hier niemand. Ieder wist precies de levensloop zijner kennissen en buren en van de families dier buren en kennissen. Een verkneukelende lach in een leven, waarin de belangrijkheid van iedere kleinigheid tienvoudig vergroot wordt, doet het suffe en saaie ervan, voor een oogenblik verdwijnen. […] Onze mannen, heeren die in den handel zijn, komen ’s avonds om zes uur doodmoe thuis uit de oude – of benedenstad, veel te moe om te praten. Zoo haastig zij kunnen, wordt de thee naar binnen geslurpt en gingen zij rusten. Werden er geen bezoeken afgelegd of ontvangen voor het eten, dan werd de courant bestudeerd. Daarna gauw gegeten, en dan zoo vroeg mogelijk naar bed, en snurkte mijn man al lekkertjes, als ik de echtelijke sponde opzocht. Aan het ontbijt was het weer gauw, gauw eten, om vroegtijdig op het kantoor te kunnen zijn.’ Heel af en toe is er voor haar een lichtpuntje: ‘Hoe heerlijk vond ik het weer eens te dansen. Men vergeet de alledaagschheid van het leven, de geldzorgen, de ontgoochelingen, de hoop die bedrogen uitkwam. Draaien, draaien maar. Je voelt niet meer dat je steeds denken moet; je schudt alles van je af en je bent voor een oogenblik gelukkig.’45
Het huwelijk met Voûte hield geen stand. In een samenleving waar ‘niemand niemand kent’, hield je voor de buitenwacht maar weinig verborgen. Zeker voor Charles van Deventer, met wie mevrouw Voûte-Perk graag omging. Het was zo heerlijk vertrouwd voor haar, want bij de Perken, in Amsterdam, was Charles immers regelmatig over de vloer gekomen. ‘Je zaagt zeker wel,’ schrijft hij Arnold Ising, ‘dat mevr. Perk is overleden, het doodsbericht was ongeveer het eerste nieuws dat Henriëtte vernam toen zij te Batavia aan wal stapte. Zij had haar moeder in meer dan gewonen welstand verlaten en dacht niet om eenig gevaar. Ook mij trof het bericht. Ik had altijd de betrekking met de familie Perk aangehouden, en te Batavia ging ik zeer druk met de Voûtes om.’46 Onder de zeven initiatiefnemers die ijveren voor de oprichting van een culturele club, treffen we zowel Chap als mevrouw Voûte aan.47
Niet veel later vluchtte Meinhard Voûte naar Amerika. Mevrouw Voûte-Perk verliet Batavia en vestigde zich als directrice van een ziekenverpleging te Soerabaja.
In 1906 is Henriëtte Perk voorgoed terug in Den Haag. Daar verdiende zij de kost met het grootbrengen van Indische jongens. Zij schrijft over die tijd, na Chaps dood, aan Willem Kloos: ‘In Den Haag wonend heb ik je weleens op straat gezien met je vrouw, maar ik was mensenschuw door alle nare ondervindingen en had ook geen tijd bezoek af te leggen daar ik met behulp van een dienstbode 7 indische jongens groot bracht. ’t Was hard werken, maar ik heb zelve elke cent verdiend voor mijn onderhoud, en mijn zoon, die toen zijn vader vluchtte 14 jaar oud was, geheel opgevoed.’48
Huwelijk
Toen Henriëtte nog in Soerabaja zat, in de ziekenverpleging, verbleef Chap bij zijn oude moeder in Den Haag. Uit de residentie schrijft hij Van der Goes op 31 juli 1903: ‘Zeker heb je al gehoord van den rampzaligen tegenspoed van je oude vriendin Henriëtte. Misschien echter is het je nog onbekend dat zij zich zoo cordaat heeft aangepakt en daardoor de algemeene achting verworven heeft en tenslotte een mooie betrekking die haar in staat zal stellen zelf voor de opvoeding van haar zoon te zorgen als haar gezondheid bestand is tegen de druk van klimaat en werkkring. Zij is directrice van een groote ziekenverpleging in Soerabaya […]. Ik ging veel met de Voûtes om en had geleerd ook hèm te waarderen, zoodat de geschiedenis ook voor mij een harde slag is geweest.’49
Voor vrienden had Van Deventer tijdens zijn verblijf in patria niet veel tijd. Hij zat, naar eigen zeggen, wat stilletjes in Den Haag of deed gezonde lucht op bij zijn zuster Miente Stoop-Van Deventer op Villa De Rijp in Bloemendaal. In april 1904 is Chaps verlof officieel ten einde. ‘François [Erens] en Chap zijn bij mij geweest. Chap zou in April naar Indië terug gaan, maar hij knoopt er nog minstens een half jaartje aan en zal nu de raad van zijn geneesheer volgen om een poosje in Valkenburg te gaan wonen,’ schrijft Ising aan Van der Goes.50 Het halfjaartje wordt een jaar. Maar dan is het ook tijd om weer ‘op huis af te gaan’. ‘Amice heden ochtend werd ik door de commissie goedgekeurd.’ Het verlof loopt nu dus echt ten einde. ‘Op 10 april ga ik van hier, in persoon nog goeden dag te zeggen, moet ik opgeven. […] Met groot genoegen heb ik jou en je gezin weer gezien, en gemerkt dat jaren, en zelfs stilzwijgen van vele jaren, geen verandering heeft gebracht in het gevoel van vriendschap bedoel ik, want wij zullen nu elkaar wel eens schrijven, niet waar?’ leest Henry Samson in februari 1905.51
Van Chap van Deventer zelf horen we niet veel meer uit Indië. Het is Van Deventers broer Coen die ons informeert: ‘Van Charles komen gelukkig goede berichten. Dadelijk na zijn terugkomst in Indië is hij, profiterend van de vacantie, de bergen ingegaan, waar hij zeer getroffen was door de schoone natuur en de heerlijke lucht. Nu zal hij wel weer als van ouds aan de slag zijn,’ schrijft hij aan Albert Verwey.52 Maar vier jaar later is het opnieuw niet best. Hij is zenuwziek en moet terug naar Holland. ‘U weet zeker wel, dat Charles sedert een week of drie in het vaderland terug is. […] Hij is met verlof wegens ziekte (neurasthenie) en moet zich wat ín
acht nemen, maar ik geloof zeker dat de rust en de koelte hem genezing zullen brengen,’ laat Coen van Deventer Verwey weten.53 Charles heeft geen belangstelling voor zijn Amsterdamse vrienden. Alleen Samson, maar die is dan ook medicus, informeert hij zo nu en dan: ‘Beste Sam, vandaag verscheen ik voor de commissie [we zijn twee jaar verder, januari 1911], en kreeg ik van haar een half jaar verlenging. Daar ik nu wel kan aannemen, dat ik ook in augustus een halfjaar er bij zal krijgen, en dus nog een jaar verlofganger blijf, heb ik moeten besluiten op je royaal voorstel niet in te gaan.’54 Wat hield dat royale gebaar van Samson dan in? Chap was aangeboden bij Samson te komen logeren. Sammetje voelde zich wat alleen: zijn vrouw Mientje was er met Samsons jongere neef Adolf vandoor. ‘Ik zal nl. dit jaar voortdurend zwerven. Eerst tot half Juni of later in Chernex,’ bij die andere arts, zijn vriend Aletrino, ‘dan ergens hier in ’t land of een buitenplaats, dan weer in Utrecht met het najaar, en eerst in februari het volgende jaar valt de beslissing om hier te blijven of naar Indië gaan.’55
Vijftien jaar was Van Deventer leraar scheikunde te Batavia. Daarvan bracht hij er vijf zoek in Nederland. In Indië kon hij zijn draai niet vinden. Dat blijkt uit zijn correspondentie met Coenen, maar ook uit een curieus document dat zich in de Amsterdamse ub bevindt. Chap doet in Indië een onverwachte ervaring op: ‘Men zegt gewoonlijk, het tropische klimaat wekt den hartstocht op, en een man kan daar niet buiten druk en geregeld geslachtsverkeer. Ik moet aannemen dat de regel voor de meesten geldt, maar ikzelf was daar een uitzondering. Ik voelde mijn lagere zinnelijkheid evenzeer verzwakt als haast alle vermogens, geestelijke en psychische, en het kostte mij daardoor weinig moeite het zonder huishoudster te stellen, en genoeg te hebben aan vrij zeldzame bevredigingen. Men meene echter niet
dat ik vrij bleef van lagere opwellingen. Eén der redenen van mijn kalm leven in de tropen was de afkeer van bruine vrouwen, in een maatschappij gebracht waar, het maklijk is verkeer met blanke maîtressen te hebben, had ik zeker anders geleefd, maar nu die gelegenheid ontbrak, kwam ik er ook minder snel toe, het verkeer te zoeken […], ik zeg niet, dat mijn verbeelding zuiver was, wellicht was zij dat minder, dan bij meenigeen die grover in daad zich gedroeg. […] moet ik misschien nog zeggen, dat ik van nature nogal verlegen ben. Wel heb ik ouder wordend, veel van die lastige kwaal verloren, […] Laat ik billijkheidshalve erbij voegen, dat mijn uiterlijk ook volstrekt geen reden kon zijn op mij te verlieven.’56 Maar zo droevig was het toch allemaal niet.
Op 26 april 1912 trad hij in het huwelijk met Henriëtte Perk. Het jaar daarvoor was zij eindelijk van Meinhard Voûte, die uit Amerika naar Amsterdam was gekomen, gescheiden.57 Op kosten van de Bloemendaalse Stoop ging het echtpaar Van Deventer op huwelijksreis. Zij vestigden zich in Utrecht, waar Van Deventer zich weer op de chemie stortte. Al spoedig na zijn huwelijk werd Charles hardhorend, hij trekt zich uit het openbare leven grotendeels terug en richt zich voornamelijk op zijn schrijverij. In 1916 publiceert hij dan in De Gids de door hem sterk gecensureerde brieven die zijn vriend Jacques Perk, van wie hij inmiddels de zwager is geworden, aan hem stuurde.58 De Van Deventers verhuizen naar Amsterdam en betrekken daar een bovenhuis. Zo af en toe zal zijn zwager Adriaan Stoop, die een fortuin verdiende aan de olie die hij in Indië aanboorde, de Van Deventers financieel ondersteunen.59
Tot slot
Het werd stil rond Van Deventer. Vrienden ontmoette hij nog maar zelden. Charles zocht de vergetelheid. Bij zijn zeventigste verjaardag verschenen de Krabbeltjes van Oom Chap, een verzameling kinderversjes waarvan een aantal al eens in De Nieuwe Gids had gestaan.60 Het is zijn zwager die de uitgave mogelijk maakte.61
Kort voor zijn dood schreef hij aan Frans Erens, met wie hij – een eeuwigheid geleden leek het wel – door de Nes had gezwalkt: ‘Mijn vrouw gaat vaak naar Artis (om den tuin) en wij hebben sinds eenigen tijd een loudspeaker met een radio, die haar vaak plezier en tijdverdrijf geeft en voor mij zoo goed als niet bestaat. Van vrienden weet ik niet veel. Mendes [da Costa] is nu 80; je hoorde zeker van hem. Hein [Boeken] wordt in December 70, doch naar ik verneem, wil hij dat ongemerkt laten voorbijgaan. Kloos maakt een herinneringsaflevering [van De Nieuwe Gids] voor Jacques [Perk] gereed, en vroeg mijn vrouw en mij om foto’s. Juppie Aletrino zou in het land komen, maar ik heb nog geen bericht. Van Eeden wordt steeds senieler, maar ik geloof nier, dat hij zich ongelukkig voelt; daartoe heeft hij te weinig besef, en, naar het schijnt, te veel mooie dromen: laat ons het hopen.’62 Chaps brief dateert van 13 juli 1931. Tien dagen later schreef hij zijn trouwe vriend Erens nog eens: ‘Na de warme dagen heb ik nu veel en erge last gehad van mijn kwaal, en de dokter die eerst niet voor een operatie was, begint ze nu aanbevelenswaard te ach-
Zes weken later, op 27 augustus, hij is dan 71, overlijdt Chap in het Prinsengracht Ziekenhuis in Amsterdam. Zijn neef Jules van Oven treedt op als executeur-testamentair.64
‘Mijn arme lieve Chap’s dood heeft me een groote schok gegeven,’ schrijft Henriëtte enige maanden later aan Mendes da Costa, ‘Goddank ben ik tot het laatst bij hem geweest en is hij in mijn armen gestorven. Veel heeft hij geleden temeer daar hij zich tegen den dood zoo verzette en ik zie steeds de dikke tranen die uit zijn oogen vielen toen hij me voor het laatst aankeek en “Dag” zei.’65
Charles van Deventer vindt een plaatsje naast zijn oude makker Jacques Perk op de Amsterdamse Oosterbegraafplaats. Zijn vrouw overleeft hem ruim tien jaar. Op 2 september 1942 overlijdt zij in Alkmaar. Haar zoon, Edward-John Voûte, die als burgemeester van Amsterdam (1941-’45) collaboreerde met de Duitsers66, schenkt na de dood van zijn moeder een deel van het Perk-archief aan de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.
- +
- Frans Oerlemans, neerlandicus, en Peter Janzen, historicus, schreven eerder in De Parelduiker over Jacques Perk en over Willem Kloos.
- 1
- De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising Jr. 1883-1904. Ed. H.G.M. Prick (1968), p. 16.
- 2
- Idem, p. 180.
- 3
- H.G.M. Prick, ‘Lodewijk van Deyssel en Dr. Charles M. van Deventer’,, in: Handelingen Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 23 (1969- 1970), p. 305; J. Meijer, De dichter in depot. Perkmanuscripten en hun lotgevallen (1976), p. 26; Ch. Vergeer, Toen werden schoot en boezem lekkernij (1990), p. 61.
- 4
- Zie: H.G.M. Prick, ‘Charles M. van Deventer: een universele geest in een fijne snaak’, in: De Fonteijne 4 (1985-1986), p. 44-50. Dit betreft een speciaal Tachtigernummer. Ook H.G.M. Prick, Tot de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890 (1997), p. 797. In De Maasbode van 1 september 1931 schreef Frans Erens een In memoriam: Dr. Charles van Deventer. Daarin zegt hij onder meer: ‘Een zóó universeele geest als deze man is geweest, wordt in onze dagen niet meer gevonden.’
- 5
- Kloos-archief Koninklijke Bibliorheek Den Haag, 69 E 3. Sic transit gloria mundi: zo gaat de glorie van de wereld voorbij, haec est vives conditio vivendi: dit is het lot van het leven, sapienti sat: voor een wijs man is dit voldoende.
- 6
- Het Vaderland, zaterdag 29 augustus 1931, avondblad c.
- 7
- E. Hamburger, De Dordtse hbs 1864-1940, gedenkboek (1940), p. 20.
- 8
- Ch.M. van Deventer, ‘Uit het leven van Jacques Perk. Brieven van hem zelf aan Ch.M. van Deventer’, in: De Gids 1916 iii, p. 14-15.
- 9
- F. Erens, Vervlogen jaren (1989), p. 255.
- 10
- K. Joosse, Arnold Aletrino, pessimist met perspectief (1986), p. 81.
- 11
- Gemeentearchief Amsterdam, bevolkingsregister: Eerste Boerhaavestraat 28, november 1891.
- 12
- Aldus getypeerd door Van Deyssel in zijn Gedenkschriften ii (1962), p. 498.
- 13
- Zijn proefschrift is getiteld Schetsen uit de geschiedenis van de scheikunde (1884).
- 14
- J.J. van Laar, ‘Eenige herinneringen aan Ch.M. van Deventer’, in: Chemisch Weekblad, september 1931, p. 548.
- 15
- Th. Looyen, Wie kwam er niet in de Nes. Een geschiedenis van Amsterdamse theaters (1981), p. 31.
- 16
- W.A. Paap, Vincent Haman (herdruk 1966), p. 142. In deze sleutelroman is naar modellen gewelkt, zoals Paap zegt. Zie hierover: P. Janzen en F. Oerlemans, ‘Paap heeft al die mensen in stukken willen scheuten’, in: Trouw, 27 december 1997.
- 17
- Witsen-archief, kb Den Haag, 75 c 51 ii.
- 18
- De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising Jr. 1883-1904. Ed. H.G.M. Prick (1968), p. 167.
- 19
- Van Eeden-archief, Universiteitsbibliotheek Amsterdam, xxiv C17. De brief is van 20 januari 1890.
- 20
- Idem, uba, xxiv b4, 10 mei 1890. Van Eedens antwoord bevindt zich in concept in het Van Eeden-archief.
- 21
- De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising Jr. 1883-1904. Ed. H.G.M. Prick (1968), p. 176.
- 22
- Van der Goes-archief, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, map 817. Brieven van Van Deventer aan Van der Goes van 4-2-’93, 18-9-’93 en 21-9-’93.
- 23
- Gemeentearchief Amsterdam, Binnengasthuis 5268. Zie ook: niet geïnventariseerd, Binnengasthuis Gynaecologie Statussen, patiënt Ida Goudriaan (zoals IJtje zich dan noemt): ‘P. is in maart bevallen van een kind 6 1/2 maand.’
- 24
- Gemeentearchief Amsterdam, ringregisters.
- 25
- Idem.
- 26
- Gemeentearchief Amsterdam; via verschillende ringregisters zijn de adressen eenvoudig te achterhalen.
- 27
- Samson-archief, uba, hh 22.
- 28
- Zie status (noot 23): ‘gedurende de periode van ziekte na de kraam cohabiteert P.’ Daar kreeg zij negen dagen later last van.
- 29
- Zie noot 23.
- 30
- Zij heeft als haar adres opgegeven Boethaavestraat 28 (zie Gemeentearchief Amsterdam, Opnameboek Binnengasthuis 5268, niet geïnventariseerd). Charles van Deventer staat daar op dat moment eveneens ingeschreven.
- 31
- Witsen-archief, kb, 75 c 51 c.
- 32
- W. Otterspeer, Bolland. Een biografie (1995), p. 187 e.v.
- 33
- Universiteitsbibliotheek Leiden, ac iii no. 44 (20 januari 1896) en ac iii no. 60 (30 januari 1896).
- 34
- De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey, deel ii. Ed. H.G.M. Prick (1985), p. 74.
- 35
- Gemeentearchief Amsterdam, Politiedossier 5136 no. 3 (24 januari 1896).
- 36
- Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, uittreksel persoonskaart van IJtje Goudriaan.
- 37
- De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising. Jr. 1883-1904. Ed. H.G.M. Prick (1968), p. 66. Op 8 februari 1888 schrijft Ising aan Van Deyssel: ‘Vind U niet dat Van Deventer precies op een walrus lijkt?’
- 38
- Algemeen Verslag van het middelbaar en lager onderwijs voor Europeanen in Nederlandsch-Indie over 1897 (Batavia 1898), p. 15. Het Gymnasium Willem iii was overigens geen gymnasium maat een hbs.
- 39
- Verwey-archief, uba, Olim B 47.
- 40
- Zie noot 27.
- 41
- Ising-atchief, uba, Bu 4g.
- 42
- Brievencollectie Van Deventer, Letterkundig Museum Den Haag, d 393 b 1.
- 43
- Van der Goes-archief, iisg, map 817.
- 44
- Familiearchief van de Vereniging Voûte-archief.
- 45
- Het manuscript is eigendom van mevrouw Leida van Oven (Laren). De 76 getypte a3-pagina’s zijn voorzien van verbeteringen. Het is geschreven in 1915. In het Handboek voor Cultuur – en Handelsondernemingen in Nederlandsch-Indie, jrg. 9 (1897) komt voor het eerst onder makelaars te Batavia (p. 502) de naam M. Voûte voor.
- 46
- Ising-archief, uba bu 4d. In 1900 btacht Henriëtte Voûte-Perk haar zoon Edward-John naar Holland. In Arnhem zal hij de hbs volgen.
- 47
- Brievencollectie Van Deventer, lm Den Haag, d 393 b1b.
- 48
- Kloos-archief, lm, k 00533 b1.
- 49
- Van der Goes-archief, iisg, map 699. In het Nieuw Adresboek van geheel Nederlandsch-Indië (Batavia 1903), staat op p. 629: Mevrouw M. Voûte, geb. Perk. Directr. Ziekeninrichting Ngemplak Soerabaja. Zij wordt aldus vermeld tot en met de uitgave van 1905. In de jaargangen 1906 en 1907 wordt zij nog wel vermeld, maar niet meer als directrice.
- 50
- Van der Goes-archief, iisg, map 817. Brief van Arnold Ising jr. aan Frank van der Goes van 12 februari 1904.
- 51
- Samson-archief, uba, hh 22, brief van 3 februari 1905.
- 52
- Verwey-archief, uba, Olim b 75, map C.Th. van Deventer.
- 53
- Zie noot 52.
- 54
- Samson-archief, uba, hh 22, januari 1911.
- 55
- Idem.
- 56
- Van Deventer-archief, uba, xiii d 74; waarschijnlijk geconcipieerd in 1910.
- 57
- Gemeentearchief Amstetdam, bevolkingsregister: woningboek c15, p. 104.
- 58
- Zie noot 8, p. 14-15.
- 59
- Stoop-archief, Gemeentearchief Bloemendaal, as 60.1
- 60
- Krabbeltjes van Oom Chap. Voor zijn zeventigsten verjaardag, gedrukt in opdracht van zijn neven en nichten, om bewaard te blijven voor hun kinderen, 1 July 1930, z.p.
- 61
- Stoop-archief, Gemeentearchief Bloemendaal, as 60.1. Zie ook: H. van Voorst Vader-Duyckinck Sander, Leven en laten leven. Een biografie van ir. Adriaan Stoop 1855-1935 (1994), p. 257.
- 62
- H.G.M. Prick, ‘Charles M. van Deventer een universele geest in een fijne snaak’, in: De Fonteijne 4 (1985-1986), p.50.
- 63
- Brievencollectie Van Deventer, lm, d 393 b1.
- 64
- Brief in het bezit van mevr. Lies Rotteveel Mansveld-Van Oven te Amsterdam.
- 65
- uba eg 48. De brief is gedateerd 13 januari 1932.
- 66
- E. van Diggele, E.J. Voûte, burgemeester van Amsterdam in oorlogstijd. Doctoraalscriptie, Leiden 1993.