+
Rob Delvigne (1948) publiceerde eerder in De Parelduiker over Hermans, Reve en Vestdijk. Van Leo Ross (1934) verscheen onlangs een omvangrijk Grieks reisverhaal, Een tourist kwam naar ons dorp.
1
Wij konden geen geïnteresseerde uitgever vinden en het Literair Produktiefonds (directeur: Frank Ligtvoet) weigerde subsidie.
2
Het particulier archief waarin de brieven zich bevonden, was lange tijd niet traceerbaar. Wij danken de heer G.F. Viets (Utrecht) voor zijn toestemming tot publicatie.
3
In Het talig wezen. Opstellen aangeboden aan Professor Dr. Louis Gillet (1997) schreef Elisabeth Leijnse een studie ‘over verschillen tussen de twee [versies van] Pijpelijntjes’. Zij maakte daarbij naar onze smaak iets te gemakkelijk gebruik van de resultaten van ons De Haan-onderzoek. Zij heeft een eigen mening over homoseksualiteit aan het begin van deze eeuw. De Haan was niet de eerste die erover schreef, zegt ze, zijn belang als baanbrekend auteur over dit onderwerp wordt sterk overschat, anderen gingen hem voor, ‘de tijd leek rijp genoeg voor de problematiek’. (Dit was overigens ook de visie van een van de eerste critici van Pijpelijntjes, de heer Wink: ‘Pederasten schijnen tegenwoordig interessante lui.’) Wij gunnen Leijnse graag haar mening, die wij niet delen; volgens ons dreigde er juist een heksenjacht. Wij protesteren als zij een zin uit ons De Haan-commentaar op zijn kop zet om haar stelling te ondersteunen. De homo-seksuoloog Römer ‘had twee weken vóór de publicatie van Pijpelijntjes nog gesproken voor de Vereniging van Christelijke Onderwijzers,’ schrijft Leijnse, maar wij schreven: ‘Abraham Kuyper had hem [Römer] juist, op 24 mei 1904 sprekend voor de Vereniging van Christelijke Onderwijzers, van propaganda voor Sodom beschuldigd.’ Het was de heksenjager die daar sprak, niet de heks.
4
Onze Eeuw 4 (1904), iv, p. 329-330.
5
Verzamelde opstellen, deel 7 (1904) p. 101.
6
In Den Gulden Winckel, 15 november 1914.
7
In het eerste Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800.
8
Men denke aan de tendensroman Levensleed (1911) van M.J.J. Exler, met de ondertitel: ‘een boek voor ouders’. Men kan zich Pijpelijntjes met een dergelijke ondertitel niet voorstellen.
1
De Haan veronderstelt dat Haspels voldoende op de hoogte is van zijn conflict met Het Volk, dat wil zeggen, met hoofdredacteur P.L. Tak.
2
De verschijning van Pathologieën was in Pijpelijntjes– tweede versie aangekondigd.
3
Beginregel van het citaat van Catullus dat als motto dient van Pijpelijntjes-tweede versie en de opdracht ‘Aan goede A. Aletrino’ verving, die in Pijpelijntjes-eerste versie had gestaan. De vertaling luidt: ‘Ik zal van voren en van achteren ontucht met jullie plegen.’
4
‘Houd goede moed. Houd moed. U zult nog lang leven en nog andere, even kunstvolle en tegelijk andere gevoelens behelzende boeken schrijven.’ Wij dateerden deze brief ‘vóór 25 juli 1904’.
1
De Haan zat zonder inkomen na zijn ontslag als redacteur van de kinderrubriek in het Zondagsblad van Het Volk – na de verschijning van Pijpelijntjes-eerste versie – en ook na zijn ontslag als onderwijzer aan het Instituut Gooiland. Aan het Instituut Wullings in Voorschoten kreeg hij na de verschijning van Pijpelijntjes-tweede versie (september 1904) zijn ontslag: ‘Pats, men hoorde van “Pijpelijntjes”. Naar de maan,’ zoals hij later aan Georges Eekhoud schreef.
2
Haspels heeft kennelijk geantwoord en van een ‘later zuiver’ boek gesproken, ongeveer zoals Van Deyssel had gedaan.
3
Pathologieën verscheen niet in het voorjaar van 1905, maar pas in de zomer van 1908.
1
Pathologieën werd in Onze Eeuw niet besproken.
2
Eind november begon De Haan in zijn handtekening een koket streepje tussen zijn beide voornamen te plaatsen, iets dat hij een maand of drie volhield.
1
Dit gedramatiseerd dossier van De Haans ervaringen met P.L. Tak, hoofdredacteur van Het Volk en lid van het partijbestuur van de sdap, verscheen in juni 1905. Haspels komt kort erin voor: De Haan verwees naar zijn kritiek in Onze Eeuw.
2
Men vindt ‘fijne fragmenten’ in Ontwaking (november 1905 en oktober-november 1908), De Amsterdammer (juli 1906), De XXe Eeuw (april 1907), Groot-Nederland (oktober 1907; mei en november 1909), De Nieuwe Gids (december 1907 en november 1908) en Elsevier’s Geillustreerd Maandschrift (augustus 1908). In Onze Eeuw zijn geen ‘fijne fragmenten’ gepubliceerd.
3
In februari 1905 was de Vereniging van Letterkundigen opgericht. De contributie bedroeg tien gulden per jaar. Men vergaderde in juni. Van Deyssel werd voorzitter, Haspels penningmeester; nier bepaald literatoren die De Haan een goed hart toedroegen.
4
De Haan werkte van juni 1905 tot mei 1906 in de administratie van de Rijksverzekeringsbank. Hij verdiende er tien gulden per week.
1
Zij werden bekend als: Besliste volzinnen. K. Lekkerkerker bezorgde er in 1954 een uitgave van. Een nieuwe editie, op een andere grondslag, verdient overweging.
2
Bedoeld is Een meisje-studentje, op een intekenbiljet van Van Dishoeck als volgt aangeprezen: ‘In dezen zwaarwichtigen tijd ’n jong, ’n frisch boek, zonder pretentie. In deze dagen van woordkunst, van grillig-visionaire beschrijvingen, met allersubtielste details, ’n verhaal, dat zoo maar luchtigjes voortgaat, met veel gesprekken, veel beweging, jolig en droef; mét stijl geschreven, maar niet óm den stijl.’
3
In Onze Eeuw verscheen vanaf 1905 in afleveringen de ‘Briefwisseling van Bakhuizen van den Brink met zijne vrienden gedurende zijn ballingschap’. Misschien heeft De Haans verwijzing naar ‘Bakhuyzen’ met die ellenlange, geleerde, doorwrochte en onleesbare epistels te maken. Het woord ‘kattenbelletje’ behoorde al eerder tot De Haans taalgebruik, zoals blijkt uit een brief aan Saalborn (juni 1904): ‘ik heb ’t zeer druk met allerlei dingen, daarom moet dit kattenbelletje voldoende zijn.’
1
‘roman’ is doorgehaald, ‘verhaal’ erboven toegevoegd.
2
In een brief aan J. de Koo (14 maart 1909 waardeerde De Haan het in Onze Eeuw dat het blad niet beïnvloed werd door ‘de oudere groep van de jongeren’, die hem in andere tijdschriften tegenwerkte.
3
Seerp Anema maakte naam als schrijver van het boekje Moderne kunst en ontaarding (1926).
4
Het gaat hier om een omvangrijk fragment uit het vervolg op Pijpelijntjes. Volggens Elisabeth Leijnse, die als ‘De Haan-deskundige’ een bijdrage voor het Kritisch Literatuur Lexicon schreef, is het vervolg op Pijpelijntjes verloren gegaan. Dat is dus niet helemaal waar. In haar opstel ‘over verschillen tussen de twee [versies van] Pijpelijntjes’ deed zij die bewering ook al: een gedeelte uit het vervolg op Pijpelijntjes zou in De xxe Eeuw, het blad van Van Deyssel, worden gepubliceerd en dat gebeurde nooit. Maar het gebeurde wél.
1
In Onze Eeuw besprak Haspels in 1909 Carry van Bruggens In de schaduw.
2
De Haan promoveerde in 1916.
3
De naam van B.H.C.K. van der Wyck, redacteur van Onze Eeuw, komt een enkele keer in De Haans proefschrift voor (p. 30).
4
In De Gids (september 1909) verscheen een sonnet ‘Zomernacht’, een paar maanden daarna kwamen gedichten van De Haan in De Beweging. Ze zijn later opgenomen in de bundel Liederen (1917). Volgens Elisabeth Leijnse duidde De Haan zijn gedichten als ‘liederen’ aan ‘om te benadrukken dat ze ontsprongen aan het oeroude joodse geloof’. Wij citeren hier zo’n ‘lied’, in 1909 gepubliceerd in De Beweging:
Het kleine dorp
?
Laat ik u schrijven, vriend, hoe zalig stil
?
Het dorpjen is waar ik nu woon, gevlucht
?
Voor schrille stad en havenend gerucht,
?
Heelend mijn ziel en mijn verwoesten wil.
?
 
?
’t Heeft weinig huizen rond een ouden toren,
?
Om ieder huis een mildbloeiende heg,
?
Geen luide straat, maar smallen zachten weg
?
Van zand waarin geen stappen zijn te hooren.
?
 
?
De school is kleiner dan ons steedsche huis,
?
Van alle kindren ken ik stem en oogen,
?
In alle woningen voel ik mij thuis.
?
 
?
En van het duin gezien, het zonnig-hooge,
?
Ligt het klein dorp zoo zonnekleurig dat
?
Ik met één blik van liefde het omvat.

Men herkent in dit ‘lied’ eerder dan Jeruzalem het dorpje Nes op Ameland.
In Onze Eeuw is nooit poëzie van De Haan gepubliceerd.
5
Jacqueline van der Waals.
6
t over d geschreven.
1
De Haan gebruikt hier zijn eigen postpapier met briefhoofd: ‘Jacob Israël de Haan, / Palestrinastraat 27. / Amsterdam.’
1
Het opstel ‘Naar aanleiding van eene crimineele statistiek van de Joden’ in het Tijdschrift voor Strafrecht (1910). De Haan citeerde hierin uit een omvangrijk artikel van W. van der Vlugt, ‘Lombroso’s Fransche bestrijders’, gepubliceerd in Onze Eeuw in 1902. In 1906 had De Haan over deze Van der Vlugt een stukje in De Amsterdammer geschreven: ‘Een deftig taalknoeier’.
2
Bedoeld is: proza. Onzedelijk werk schreef De Haan ook na 1910 in ruim voldoende mate, met name de indrukwekkende berijmingen van romans van Georges Eekhoud: ‘Antwerpsche Libertijnen’, ‘Escal-Vigor’ en ‘Een Nieuw Carthago’.