Wim Noordhoek
Lof der nieuwsgierigheid
Wim Noordhoek (1943) was programmamaker van de vpro.
Louis Th. Lehmann, zoon van een kapitein op de grote vaart, debuteerde in 1940. Een jaar later was hij in Doorn bij Simon Vestdijk, die over dat bezoek een gedicht schreef waarin de voorliefde van Louis voor ‘negermuziek’ goed uitkomt en dat zo begint:
Toen ik Louis in 1984 leerde kennen – afgezien van een ontmoeting op de tentoonstelling van het Jeugdsentiment van de jaren vijftig, in 1967 – spraken we over muziek, zijn eigen composities, alle soorten muziek. Poëzie was een taboe-onderwerp. De reden? De poëzie had hem ‘baanloos’ gemaakt, meende hij. Als hij ergens solliciteerde als afgestudeerd archeoloog en werd afgewezen, zeiden ze altijd: ‘maar u bent toch dichter.’
Zijn idee over poëzie: ‘Je kunt het of je kunt het niet. Je hoeft er niets voor te weten.’ Daarom werd hij scheepsarcheoloog, publiceerde over galeien en triremen. Intussen componeerde hij, veelal ragtimes, habanera’s en milonga’s. Die laatste kende hij omdat zijn vader veel op Latijns-Amerika voer en tango-platen meenam.
[pagina 101]De vader kon ook tapdansen, maar was zelden thuis. En wanneer hij thuiskwam was het de eerste dag feest en de tweede ruzie tussen vader en moeder.
Discjockey
Louis verzamelde muziek aan de randen van pop en folk, en liet me die horen met toelichting, waarbij hij onverwachte verbanden legde tussen de genres. Redenen genoeg hem op zekere dag te bombarderen tot ‘discjockey’. Het werd zijn eerste betaalde baan, na een heel korte periode als copywriter na de oorlog.
Van 1995 tot 2005 heeft hij in vpro’s De Avonden elke week een kwartier ‘zijn’ muziek gedraaid. Dat hij zelf componeerde en musiceerde kon je merken. Zijn associatieketens bestreken cultuur en historie in de ruimste zin. Een keus uit deze geïmproviseerde radiopraatjes werd uitgegeven door zijn vriendin Alida Beekhuis.
Er waren onvergetelijke toespraakjes bij. Zoals dat over ‘Natte en droge muziek’ (26 mei 1997), een hoogstpersoonlijk onderscheid dat Louis maakte, dwars door alle genres heen. Probeer het maar: Mozart, nat of droog? Ellington? Bob Marley? Is John Lennon nat of droog? Ik zou zeggen McCartney nat, Lennon droog. En zo door.
Ongelooflijk ruim is het repertoire dat bij Lehmann voorbijkomt, van ragtime tot Griekse dansen, van renaissance klassiek tot eigentijds Afrikaans. Zijn geheugen was fenomenaal. Hij wist nauwkeurig welke titels hij voor de oorlog op de vara-radio had gehoord.
In die jaren nam ik zijn composities op, uitgevoerd door Guus Janssen op piano en gezongen door vrienden en hemzelf.
[pagina 102]De mappen
In de jaren dat Louis regelmatig optrad in de dinsdagse Music-Hall in Studio Desmet ontstond de afspraak dat hij ‘algemene reserve’ zou zijn. Ook als hij niet optrad was hij er immers vrijwel altijd. Kwam er dan iemand niet opdagen, dan sprong Louis op zijn fiets en reed naar zijn huis in de nabijgelegen Koestraat en keerde net voor het einde van het programma terug met een map. Nam plaats achter de microfoon en begon te bladeren. Voor het publiek altijd spannend. Ik herinner me drie velletjes met ‘woorden van vier lettergrepen die niets betekenen’. Hij las eruit voor. En inderdaad, er was er niet een bij die iets betekende. Ra-fi-ma-zo. Sozu-da-gi en zo door. Dat werd wat saai. Waarop hij zei: ‘ik kan ze zingen ook.’ En hij zong ze, op een melodie van Ellington.
Maar meestal trof hij onaffe gedichten, een sonnet of ander vergeten werk: ‘Hee… Heb ik dit geschreven? Merkwaardig.’
Later vond Alida Beekhuis nog vier mappen met 250 ongepubliceerde gedichten waaruit in 2008 een keuze verscheen in Laden ledigen, een kloeke bundel gedichten, essays, radiopraatjes, vertalingen, met tekeningen en collages van Louis zelf.
Tirannieke moeder
In 2010 werd zijn negentigste verjaardag gevierd in het Amsterdamse Perdu. Remco Campert las – als jongere – uit eigen werk, Juan Tajes zong tango’s. Als discjockey draaide ik Louis Lehmann-muziek, waarop Louis danste. Veel vrienden droegen bij, Fik Meijer, Laurens van Krevelen, Anne van Amstel, Matthijs van Boxsel en Bindervoet en Henkes. Diana Ozon presenteerde.
Er gaan veel verhalen over Louis. Dit vind ik een van de mooiste, gehoord van Yvonne van Doorn. Louis had een tirannieke moeder. Ze werd – als alle Lehmanns – zeer oud. Op zekere dag in de jaren zeventig moest hij haar weer eens gaan bezoeken. Op het stationsplein kwam hij toen Yvonne tegen, de vrouw van Johnny, die cognac bij zich had. Ze gingen op de stoep in de zon zitten en openden de fles, die ze leegdronken terwijl hij – toch echt geen drinker – begon te vertellen hoe zijn jeugd verlopen was. Hoe zijn moeder hem nooit liet buitenspelen omdat ze bang was dat hij iets zou oplopen en hoe hij daardoor mensenschuw en wereldvreemd was geworden. Hoe ze thuis tegenover elkaar aan tafel zaten – zijn vader was op zee – en elk een boek lazen. Al vertellend liet hij vele treinen voorbij gaan. Toen de fles leeg was en de laatste trein vertrokken, keerde hij naar huis terug.
Of dat van Yolande Nusselder, aan wie hij vertelde van de woorden van vier lettergrepen die niets betekenden. Die waren uit zijn mond gekomen toen hij eens bij een psychiater was beland. Die hem vroeg naar z’n ouders, zoals psychiaters dat doen. En hij antwoordde met die niets betekenende woorden. Ze werden een tic, kwamen in allerlei gesprekken naar boven, ongelegen. Ten slotte tikte hij ze uit, om er van af te komen.
Schoon schip (2010) heet de laatste dichtbundel van Louis Lehmann, de zeemans-
[pagina 103]zoon die voorbestemd was aan de wal te blijven – Alida’s woorden – al bleef een dagboek bewaard van de enige reis die hij – gedeeltelijk – met zijn vader meevoer.
De regels van Lehmann komen overal vandaan. Maar, hij werd geboren in Rotterdam:
Verhuizing
I.M. Louis Lehmann – 23 december 2012. Langzaam drong het nog onbevestigde bericht door. Louis was gestorven. Weer zie ik hem boven voor het raam in de Bethaniënstraat staan, zomer 1997. Hij moest weg uit dat pand, de stadssanering sloeg voor de derde keer toe. Ik zou helpen.
Alida had gebeld. Min of meer ten einde raad, want Louis moest verhuizen en hij had geen zin. Toch was er geen ontkomen aan, het huis zou worden gesloopt. ‘Daar zijn tegenwoordig toch snelle en handige mensen met auto’s voor.’ Maar Louis had gezegd dat hij het zo onder geen beding wilde en was in snikken uitgebarsten. Hoe dan wel? Ik kreeg hem aan de telefoon en zei: ‘je bent toch wel eens eerder verhuisd, hoe ging dat dan?’
‘Met een steekkar en touw-en-blok.’
Net als in Leiden, in 1947? Goed, als het zo zou gaan was hij bereid te verhuizen. Nu moest ik gaan bellen. Al vlug bleek de steekkar niet meer te bestaan. Ik vroeg Louis of een bakfiets ook goed was. Desnoods dan. En zo stond ik op een zomerochtend in de Bethaniënstraat, met een bakfiets en een touw-en-blok. Het was een typisch Louis-huis. Zonder stoelen dus. Kwam er een gast, dan mocht die in de kruiwagen (‘daar heeft Roland Holst nog in gezeten’). Zonder kasten ook, zodat papier, boeken et cetera op stapeltjes op de vloer lagen, waartussen gangpaden waren uitgespaard. Aan de muur hingen interessante objecten, soms van straat opgeraapt en opgeprikt, soms op de markt gekocht (ik herinner me een in plastic verpakte multipurpose nijptang).
Louis had gezegd dat hij wel wat zou voorbereiden, maar daar was weinig van gekomen. Wel had hij bij Albert Heijn vijf kartonnen dozen gehaald en hij beschikte ook over een aantal ‘eindjes touw’. Ingepakt was er niets. Het werd een gloeiendhete dag, met ook nog veel wind, die dwars door de Bethaniënstraat woei.
[pagina 104]De rolverdeling was als volgt: Louis zat boven, tweehoog met zijn inboedel, de dozen en de eindjes touw (op driehoog bevond zich nog een vlierinkje, met vooral pannen om lekkend regenwater op te vangen). Beneden stond ik, geholpen door de nicht van Alida, die ook het transport naar het nieuwe huis (in de Koestraat, één straatje verder) verzorgde. In het nieuwe huis richtte Alida in.
Dit werd een lange dag. Wat ik Louis nooit heb durven vertellen is dat ik er een forse schouderblessure aan overhield. We hingen touw en blok aan de hijsbalk. Na het takelen van de zware dingen, de kruiwagen, kisten et cetera begonnen we aan de dozen. Louis vulde er telkens een met wat voor de hand lag en bond hem toe, waarna hij hem aan de haak van het touw hing. Sommige waren onverwacht zwaar, andere vederlicht. Soms ook kwam er een onverpakte stapel bureauladen naar beneden, waarvan de inhoud (doorslagen, brieven, brochures) meteen door de Bethaniënstraat woei. Telkens als een aantal dozen beneden was aangekomen en geleegd, moesten ze weer terug naar boven, met de ontknoopte eindjes touw.
Volksliederen
Hij leeft niet meer en als vanzelf rijst de vraag wie hij was. Terwijl dat er tijdens zijn leven toch veel minder toe leek te doen.
Louis was een uitzondering, ook hierin. Eens liet ik hem mijn vooroorlogse Radio Encyclopedie zien, waarin ook de volksliederen van alle landen die per radio te ontvangen waren – men draaide ze aan het eind van de zenddagen – met tekst en melodie in notenschrift. Die avond heeft Louis tien volksliederen gezongen in tien talen – hij was componist maar ook polyglot. In Denemarken bestaan twee volksliederen, leerde ik, een links en een rechts – hij zong beide.
Louis is wel verdacht van ironie, maar dat is een vergissing. Er was maar een Louis. En die zat voor je neus. Je kon hem vragen wat je wilde en hij gaf antwoord. Sinds 1984 zag ik hem voortdurend, ook door het radiowerk. Gedichten publiceren deed hij niet meer: ‘Het begon me te vervelen.’
Op de crematieplechtigheid was zijn uitroep ‘bizar’ minder van toepassing dan op wat hem in het verpleeghuis met dementerende dames was overkomen. Eentje legde een speelgoeddier bij hem in bed, een andere stond erop hem te kussen en droeg nogal lipstick, zodat Alida hem met een knalrood gezicht aantrof. Zij benadrukte Louis’ meest kenmerkende eigenschap, zijn nieuwsgierigheid. Ja! Nam hij deel aan een ongewisse rit met het sixties relict Magic Bus – een bus vol hippies en een sombere oudere heer achterin – en vroeg je hem achteraf hoe het was geweest dan luidde het antwoord als vaak ‘vervelend’, maar hij wist niet van opgeven. En sociale lachjes waren hem vreemd. Vond hij een stuk muziek of een tekst slecht dan sprak zijn gezicht boekdelen.
Eens vroeg ik hem naar zijn gedachten over de dood. En hij antwoordde dat hij de gedachte aan wat hij allemaal zou missen als hij er niet meer was, onverdraaglijk vond.