Wim Hazeu
‘Dat avontuur zit heus niet alleen op een schip’
Herinneringen aan Slauerhoff van Jacoba, Jetty en Johannes Tielrooy
Dankzij mijn contacten met Hester Albach, eerst als haar literair uitgever, later als collega-auteur, kwam ik pas na het verschijnen van de biografie in 1995 in het bezit van de hieronder gepubliceerde herinneringen aan Slauerhoff, geschreven door haar grootmoeder Jacoba de Gruyter (1890-1975), dichteres, vertaalster en publiciste. Zij was getrouwd met Johannes Tielrooy (1886-1953), leraar Frans aan het Haarlems gymnasium. Tielrooy was medewerker van Het Getij geweest en was bevriend met andere literatoren als Bloem, Greshoff en Herman Robbers. Slauerhoff (1898-1936) logeerde in zijn Haarlemse periode (eerste helft 1925) korte tijd bij dit echtpaar in de Iepenrodestraat nr. 16, alvorens hij verhuisde naar de woning van de beeldhouwer Mari Andriessen en zijn gezin aan de Kinderhuissingel 12. In Haarlem volgde Slauerhoff een tandartsopleiding. Die vond hij noodzakelijk om zijn taak als scheepsarts te kunnen verbreden. Later bezocht hij de Tielrooys veelvuldig in Semarang en Soerabaja.
Jacoba, die ook wel ‘Cricri’ werd genoemd, schreef haar herinneringen in de jaren zestig. Naar de stijl te oordelen is hier nog maar sprake van een eerste opzet. Haar doorhalingen staan tussen haken. Aansluitend op deze herinneringen zijn enkele dagboekfragmenten van Johannes Tielrooy afgedrukt, gevolgd door herinneringen van hun dochter Henriëtte (Jetty) Albach-Tielrooy (1918-2001).
Voorop moet ik ‘stellen’ dat deze herinneringen met tegenzin opgeroepen worden. Immers het leven van Sl. ging in neergaande lijn; de lamentabele ogenblikken van ziekte, angst, zorg, eindeloze beslommeringen die men daar soms min of meer noodgedwongen van meemaakte brengen weer die herinnering van verbijstering, verbazing, en gelijk part van boosheid en medelijden.
Het is omstreeks veertig jaar geleden dat ik hem voor het laatst zag; [mijn geheugen is op mijn ouden dag behoorlijk gesleten] veel indrukken zijn weggezakt, vraag ik mij af of, wat er overblijft, nog iemand kan interesseren. Maar als ik dan lees: ‘Oost-Azië, het tijdperk uit ’s dichters leven waarvan eigenlijk niemand iets zeker weet’,1 dan [komen] zijn er toch indrukken en ervaringen die ondanks ouderdom scherp gegrift zijn blijven staan. Echter, aan de herinneringen uit Oost-Azië gingen andere vooraf.
Het zal omstreeks 1924 geweest zijn, dat tijdens mijn huwelijk met Dr J.B.T. Tielrooy op een middag in Haarlem het dienstmeisje aankondigde: ‘Daar is meneer Slauerhoff.’ Die naam, bekend door [opmerkelijke] naar mijn smaak uitzon-
derlijk mooie gedichten, kort tevoren in Archipel gebundeld, opende de deur dus niet voor een onbekende. Ik zag een lange jonge man binnenkomen met een verlegen, schuw en tegelijk spottend gezicht. Een breedgerande struikroverhoed. Alles was lelijk aan hem. Maar blik en ogen zeer opmerkelijk. De blik speurend en onderzoekend, maar niet alleen op de onmiddellijke omgeving gericht. De ogen: kleur van de oceaan bij dreigend weer en wat me vooral opviel: fel schitterend. Het bezoek trof overigens zéér slecht: wij hadden te logeren de Franse criticus René Lalou2 met zijn vrouw en hadden voor die dag een invitatie aangenomen om te gaan dineren bij de familie N. te B. De auto van de familie zou ons tegen zes uur afhalen; mijn echtgenoot en de gasten waren naar boven gegaan om zich te verkleden en ik zou dadelijk [boven] ook komen. Er zat niet anders op dan Sl. de zaak uit te leggen en hem te verzoeken een andere dag af te spreken voor een [rustiger] minder haastig bezoek. Hij ging echter rustig zitten, we dronken thee en raakten aan het praten: nog weinig over zijn omstandigheden, wel over literatuur, niet over zijn werk. En als de gasten beneden komen gaat, tot mijn verbazing, het gesprek in niet eens zéér foutief Frans door en heeft hij met Lalou meteen een steekhoudende gedachtewisseling over een [onderwerp] literaire kwestie die ik vergeten ben. Dan staat hij op en zegt: ‘Zo mevrouw, nu hebt u nog vijf minuten om u aan te kleden,’ neemt afscheid en vertrekt.
Tijdens latere bezoeken vertelt hij wat meer van zijn omstandigheden. Hoewel afgestudeerd medicus, werkt hij bij een tandarts in Haarlem.3 Uit voorkeur? ‘Nee,
eigenlijk wil ik varen.’ Dan vertelt hij van de eerste reis naar Indië en de catastrophe van de maagbloeding.
Op een middag vraagt hij of hij korte tijd kan komen logeren. Hij heeft een afspraak met de beeldhouwer A.4 en zijn gezin in Haarlem gemaakt om met hen samen te gaan wonen, maar daarvoor moeten er nog enige veranderingen aan het huis gebeuren. Die tussentijd wil hij dus bij ons doorbrengen. [Wij hadden] De logeerkamer was vrij en wij hadden geen bezwaar onzerzijds. Als logé merkte men weinig van hem. Overdag werkte hij hard bij zijn tandarts [en wij gebruikten/voor de rest] gezamenlijk de maaltijden. Wij hadden ons eigen werk: mijn echtgenoot een volledige onderwijstaak en van studie, beiden romantiek, hadden wij met onze [ongeveer] ruim acht eeuwen Franse letterkunde een nooit aflatende stroom lectuur te verstouwen, wilde men zijn vak althans enigszins bijhouden. Het contact bepaalde zich dus tot de maaltijden, een enkele wandeling en wat gesprekken bij de haard als hij ’s avonds thuiskwam. In aanvang voorzichtig tastend herinner ik me toch dat Sl. zonder namen te noemen of in veel details te treden onbevangen van zijn omstandigheden vertelt. Het ziek worden tijdens [Sl.] de eerste reis lijkt mij verontrustend. Als wij erover praten zegt hij: ‘[Ik denk dat ik] In mijn studententijd heb ik niet altijd genoeg gegeten.’ Daar hoeft niet veel commentaar bij: de ouderlijke toelage, die onvoldoende blijkt om boeken, omgang met vrienden en ook nog een voldoende voeding te bekostigen, is in de studentenwereld welbekend. Het is [de laatste factor] dan bij geesten als Slauerhoff de ‘honger van de geest’ die de andere primeert. De boeken – en eigenlijk alles – gaan boven de boterham; de te enge familiebanden zijn omgeslagen [naar] naar nieuwe vriendschappen. [En de liefde]. Bevrijding uit provincie en familiebanden opent perspectieven waar hij als afgestudeerde schooljongen nog geen notie van had.
Wat mij telkens weer treft in de gesprekken is een steeds weer ander facet dat hij aan zijn leven wil geven. Daar is dus eerst het varen. Maar ook vertelt hij van hier en daar waarnemen en de mogelijkheid van zich ‘settlen’ en eventueel trouwen. Zijn
achtereenvolgende verlovingen deelt hij mij zakelijk, met een ernstig gezicht, op de volgende wijze mee: verloofd? Ja:
Eerst met A.
Toen met B.
Toen weer met A.
Toen met C.
Toen weer…
Ik kijk wat beduusd en raak de tel kwijt, omdat ik achter dat alfabet geen reële figuren zie. Hij vertelt heel trouwhartig, zonder aanstellerij. Hij denkt als standplaats wel aan Terschelling.5 Dan ineens zegt hij, met afgrijzen in zijn stem: ‘Ik zou het gevoel hebben of ik stikken zou.’ Die zin, hoe vaak heb ik hem die horen zeggen! In Haarlem, later op Java weer.
Maar toch, het schip is het avontuur. Als ik zeg: ‘dat avontuur kan overal zijn. Als je nu Terschelling als je eerstvolgende “schip” beschouwt?…’ Hij denkt na: ja, eh, maar nog niet op de hoogte van zijn asthma en niet dadelijk [het] een mogelijk verband onderkennend tussen die ziekte en zijn steeds [terug] weerkeerende ‘vluchtpogingen’. Zeg ik wel eens plagend: ‘Je kent Pascal, hè? Tout notre mal vient de ce que nous ne savons pas nous tenir tranquille dans une chambre. Dat avontuur zit heus niet alleen op een schip…’6
‘Waar dan?’ Meteen [antwoordt hij] zichzelf antwoordend: ‘In het cerebrum.’7
Het is duidelijk dat hij ons tot de categorie der keiharde bourgeois rekent.
[Losse aantekening van Jacoba de Gruijter:]
Het heroïsme om zich in de hel der dagelijksheid (niet alleen) staande te houden, maar elk automatisme om te buigen naar creativiteit ontging hem geheel. [Dat de eerste vrijbuiters zich vaak bevinden] Dat onder de thuisblijvers de eerste vrijbuiters schuilen zag hij niet. Vandaar dat hij die fijnzinnige, introverte geest van een schrijver als P.H. van Moerkerken niet apprecieerde. Diens Habhabalgo-figuur…8
Matig levend, maar
mateloos in de roekeloosheid.
Johannes Tielrooy
Johannes Tielrooy hield een dagboek bij. In dat van 1923-1926, waarin hij staccato vooral zijn mening over mede-scribenten noteerde – meest afwijzend, staan ook een paar verwijzingen naar de bezoeken die Slauerhoff in 1925 aan hun huis in de Iepenrodestraat bracht:9
18-23 Mrt. [1925] Onder hoogspanning beslissend stuk over christendom geschreven (serie christendom).
22 Mrt. Fenna, Bloem en Slauerhoff bij ons.
23 Maart Fenna nog; wij 9 jaar getrouwd.
28 Mrt. Za.-midd. litt. matinée. De Distelvinck. Troonend als vaders: Nijhoff, Buning en de beleefde Holst. Goede inleidingen van Binnendijk (student Nederlands), daarna voordracht en verzen van Nijhof, De Vries, V.d. Bergh (geknutsel), Slauerhoff (mooi, romantisch, realist.), chasalle [Constant van Wessem] (grappige, gedist. fantasie, maar kortademig), Emants, door mevrouw Sanders-Herzberg. Mooi publiek, netjes (!).
29 Mrt. Slauerhoff bij ons, koffiedr. Later Bonger,10 levendig, S. interessant als altijd.
30 Mrt. Intreerede Guarnieri als lector Prezzolini: Salverda, Ital. dame. Rede Prezzolini: civilità italiana. Idem Gentile: via godsd. tot phil.ie.11
1 April. Guarnieri en Prezzolini bij ons aan de koffie.
6 April. Robbers aan het koffiedrinken. Weer opgeknapt, jeugdiger (of minder oud). Gaf te kennen van mij als crit. over ned. litt. veel te verwachten (iets blijvends) als ik er toe kon komen. Helaas!
8 April. Congresrede over critiek afgemaakt. Heerlijk lenteweer.
12 April Paschen. Een geluk om te leven bij dit weer en licht. Gedicht over ‘Een gestoorde makker’ gemaakt (Rivière12). Diens ‘Hommage’ ontvangen.
13 April Stuk over Fleuret af. Slauerhoff’s laatste avond bij ons. Verzen.
Jettie Albach-Tielrooy
Ten slotte enkele korte herinneringen aan Slauerhoff van hun dochter Jetty.13 Zij zou later ook Frans gaan studeren en in 1949 met de toneelhistoricus Ben Albach trouwen. Een van de kinderen die Jetty en Ben Albach kregen is de schrijfster Hester Albach.
Mijn ouders14 hadden een vaste vriendenkring om zich heen verzameld, die we geregeld zagen: Breetvelt,15 de schilder, die Kabar Anghin16 geïllustreerd heeft, de Meeters (tandarts), Van Rossem uit Malang (leraar Frans); later: Ouborg,17 Jaap Kunst de musicoloog, de Van Praags (leraar Frans), de Frankjes (Ben en Sophie), onze huisarts dr Denis Mulder, Gunning (leraar, ik meen geschiedenis).
Er kwamen ook logés uit Europa, waaronder de schrijver Luc Durtain,18 die de voorrede bij moeders boek schreef: Slauerhoff (schrijver). Deze laatste voer als scheepsarts op de China-Japan-lijn. Hij zou bij ons logeren, maar mijn ouders wilden er zijn vriendin,19 uit zedelijkheidsoverwegingen, niet bij hebben. Raar, want ze waren anders niet zo bekrompen. Toch herinner ik me dat zij bij ons in de binnengalerij stond, en dat ik om haar heen danste: ‘Tante Lenie is gek, Tante Lenie is gek.’ Waarvoor ik een flink standje kreeg.
Slauerhoff stond bekend als een sombere, lastige man. Ik denk dat mijn ouders zijn komst met gemengde gevoelens tegemoet zagen. Voor mij had hij een Chinese pop meegebracht, maar in de doos bleken damesschoenen te zitten. Hij griste het me meteen weer uit handen en kwam terug met net zo een, waar inderdaad een mooi popje in een zijden jurkje zat. Ik was er wel blij mee, maar geneerde me om zijn vergissing.
Slauerhoff logeerde in mijn kamer. Maar op een middag vergiste ik me in de deur, en wilde mijn kamer binnen. Op mijn bed lag een lange, poedelnaakte man diep te slapen. Ik keek recht in z’n kruis. Weer geneerde ik me, maar nu voor mijn gedachteloosheid.
- 1
- Herman van den Bergh, Schip achter het boegbeeld (1958), p. 76.
- 2
- Lalou (1889-1960) was een prominent Frans criticus en essayist, auteur van een Franse-literatuurgeschiedenis (La litterature française contemporaine, 1922; herz. herdr. 1924, 1941) en vertaler van Shakespeare, Keats et Poe.
- 3
- D. Hessels (1894-1989), die zich na zijn studie in Haarlem had gevestigd op de eerste verdieping van het pand aan de Zijlstraat, hoek Zoetestraat in Haarlem.
- 4
- Mari Andriessen (1897-1979).
- 5
- Ze bedoelt waarschijnlijk Vlieland, waar Slauerhoff inderdaad verschillende keren aan dacht om zich daar als arts te vestigen.
- 6
- Blaise Pascal in de Pensées (136-139): ‘[…] j’ai dit souvent que tout le malheur des hommes vient d’une seule chose, qui est de ne savoir pas demeurer en repos dans une chambre. Un homme qui a assez de bien pour vivre, s’il savait demeurer chez soi avec plaisir n’en sortirait pas pour aller sur la mer ou au siège dune place’.
- 7
- Grote hersenen, waar onder andere de cognitieve en emotionele processen (logisch redeneren, planning, geheugen, emoties) plaatsvinden.
- 8
- De schrijver en grafisch ontwerper P.H. van Moerkerken jr. was een socialist. Diens socialistische levensinstelling speelt een belangrijke rol in de zesdelige romancyclus De gedachte der tijden, die algemeen tot Van Moerkerkens belangrijkste werk gerekend wordt. Het zesde en slotdeel is Het lange leven van Habhabalgo (1924) dat op allegorische wijze in een reeks symbolische taferelen een beeld geeft van de wereldgeschiedenis, maar tevens een hoopvol toekomstperspectief tekent. Centraal in deze cyclus staat het streven naar vrijheid, rechtvaardigheid en individuele ontplooiing (bron: G.J. van Bork, in: Schrijvers en dichters (dbnl biografieën-project I, v.a. 2003).
- 9
- Uit Tielrooys dagboek blijkt dat Slauerhoff niet in 1924 (zoals Jacoba zich veertig jaar na dato meende te herinneren) maar in maart 1925 voor het eerst bij de familie Tielrooy-de Gruyter over de vloer kwam.
- 10
- Willem Adriaan Bonger (1876-1940), vanaf 1922 hoogleraar sociologie en criminologie aan de Universiteit van Amsterdam, oprichter van het blad Mensch en maatschappij in 1925.
- 11
- Romano Guarnieri (1883-1955), Florentijns dichter, een van de oprichters van de Società Filosofica, behoorde tot de schrijvers rond het tijdschrift La Voce, vanaf 1907 leraar Italiaans in Nederland, als zodanig hier te lande grondlegger van de metodo Guarnieri. Giuseppe Prezzolini (1882-1982) was ook een Italiaanse schrijver en tussen 1925 en 1927 woonachtig in Parijs.
- 12
- Jacques Rivière (1886-1925), Frans schrijver, hoofdredacteur van La Nouvelle française en vriend van Alain-Fournier.
- 13
- Bron: een schrift vol herinneringen aan haar jeugd in Indië, die ze voor haar kinderen in 1990 heeft opgeschreven.
- 14
- Dus: Johannes Tielrooy en Cricri de Gruyter.
- 15
- Dolf Breetvelt (1892-1975), kunstschilder.
- 16
- Boek dat Jacoba de Gruyter over haar ervaringen in Indië had gepubliceerd, in het Nederlands en het Frans: Kabar Angin. Indrukken uit Java en Bali, met medewerking van A. Breetvelt.
- 17
- Pieter Ouborg (1893-1956), kunstschilder.
- 18
- Luc Durtain (1881-1959), Frans arts en dichter.
- 19
- Lenie, zie hiervoor Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (1995). p. 289 e.v.