[p. 31]
Tomas Tranströmer Vier gedichten
(vertaling Bernlef)
dit heden
stijgt op als warme rook in koele lucht
dit stille heden
de hond is ontsnapt aan zijn geblaf
de haas is ontsnapt aan zijn angst
de fluit is ontsnapt aan de mond
van de mens en speelt alleen
in dit armzalige prachtige heden
dat strijdt tegen het leger van seconden
en verdrinkt in een draaiende waterkolk
maar mij overlevend
Mijnstreek
ik loop over rokende wonden
(in het ogenblik van de distel)
en aan mijn riem draag ik duizend sleutels
(dat wielen hierboven ook hebben gedraaid)
eenzaam de mijntoren
een duivelse vinger
en gruis zwart van verlangen naar water
en de spar zwart van verlangen naar storm
ik loop over rokende wonden
als verschrikte paarden snellen verbrande wolken
over de boomtoppen
de paden zoeken hun doel
en het bos draagt duizend sleutels aan zijn riem
[p. 32]
Zwemmer
wil men kunnen zwemmen
dan moet het water levend zijn
moet het water op de vlucht zijn
met kiezelstenen in zijn mond
degene die zwemt
die het water het instrument van zijn huid laat bespelen
is een zacht anker
tussen stromen
een dobbelsteen
lichtend als een toorts
eenzaam als een verdronken soldaat
de zwemmer brandt langzaam
hij is een lokaas
voor de hongerige steiger
als er een steiger is
hij veroorzaakt onrust
als er een strand is
maar zelf trekt hij kalm over eindeloze bergen
met vuur in zijn longen
Lento
wij zullen allen doodgaan aan een te zwaar hoofd
aan te grote ogen
aan neerhangende haren
wij zullen allen versteend raken in zware wateren
Aantekening bij de vertaling
Deze vier gedichten werden in 1948 gepubliceerd in de schoolkrant van het Södra Latin in Stockholm toen Tranströmer zeventien jaar was. Ze zijn niet opgenomen in zijn verzamelde gedichten, die in 2002 onder de titel De herinneringen zien mij in Nederlandse vertaling van Bernlef bij uitgeverij De Bezige Bij verschenen.