Rudie Kagie
Een bijzonder geslaagde middag
De Boekenweek van 1969 in De Peperbek te Leeuwarden
rudie kagie (1950) is redacteur van Vrij Nederland. Hij heeft vele publicaties op zijn naam staan, waaronder Boudewijn Büch, verslag van een mystificatie (2004), De eerste neger (2006) en Schuifkaas (2011).
In de Oude Doelensteeg te Leeuwarden, in een smalle pijpenla waar tegenwoordig kruidenwinkel De Pepermolen zit, combineerde slijterij annex boekhandel De Peperbek tussen 1967 en 1977 de verkoop van geestrijk vocht met drukwerk ter verrijking van de geest. Voor schrijvers en dichters die kwamen voorlezen uit eigen werk had De Peperbek altijd inspiratie onder de kurk. Eigenaar Kees H. Veninga (1932-2005), telg (van moederskant) uit het eminente uitgeversgeslacht Luitingh, had besloten de boek- en kantoorboekhandel C.A.J. Luitingh van de kalme Voorstreek te verplaatsen naar een dynamischer adres waar tot dan toe kort klisma’s en kapotjes (‘gummiwaren’) over de toonbank gingen. De Peperbek was nadrukkelijk hip. Zó hip dat de zedenpolitie langskwam vanwege een Verkerke-poster van een blote negerin die met een papierschaar een tiet afknipte.
Vijf schrijvers in de etalage
Veninga bedacht stunt na stunt om de winkel in de belangstelling te plaatsen. De door beeldend kunstenaar Jerre Hakse onstuimig vormgegeven etalages groeiden uit tot een lokale bezienswaardigheid. Vanzelfsprekend mocht de start van de Boekenweek op zaterdag 1 maart 1969 niet ongemerkt voorbijgaan. De boekverkoper verzocht de latere Gerard Reve, die toen als G.K. van het Reve de arbeiderswoning Huize Het Gras in het naburige Greonterp bewoonde, een ‘jeugdherinnering’ van circa 2800 woorden te schrijven, die dan als eigen Boekenweekgeschenk van De Peperbek zou verschijnen. Toevallig had Van het Reve de aanzet tot een tekst in de la liggen die voor de beoogde uitgave mogelijk in aanmerking kwam. Titel: Het Zevende Jaar. Vooralsnog stond alleen een onvoltooide eerste alinea op papier: ‘Verborgenheid, verzegeld, onuitsprekelijk. De Stilte. Offer. De diepten. Weerloos. De Nacht. Met deze en geen andere woorden moet het boek aanvangen dat ik vandaag, op 25 Maart 1968, in diepste verworpenheid begonnen ben te schrijven en dat, mocht het ooit gereedkomen, gewijd en opgedragen moet zijn aan’ – en daar stagneerde het proza. Maar als beginnetje zag het er veelbelovend uit.
Begin december had Veninga het programma rond van de ‘happening’ die hem voor de eerste maart van 1969 voor ogen stond. Het leek hem leuk als tussen twee uur ’s middags en zeven uur ’s avonds de schrijvers G.K. van het Reve, Hubert Lampo en Rinus Ferdinandusse naast elkaar in de etalage gingen zitten, geflankeerd door hun Friestalige collega’s Trinus Riemersma, Reinder van der Leest en Tjitte Piebenga. De literaire publiekstrekkers zouden elk hun laatst verschenen boek signeren.
Op 11 februari 1969 stuurde Van het Reve nog een opgewekte brief waarin hij ‘beste Kees’ H. Veninga geruststelde. Alles zou dik in orde komen, al had de schrijver wel een verzoek: ‘Zou jij, omdat ik zo beroemd ben, iets voor me willen nagaan? Ik wil namelijk iets meer weten over het werk van Mevrouw Curz-Mahler [sic, bedoeld wordt Hedwig Courths-Mahler (1867-1950), auteur van meer dan tweehonderd keukenmeidenromans – rk], want ik wil uitvorsen, welke oermythe in haar werk vertolkt wordt. Hoeveel titels bestaan er van haar (en haar dochters en kleindochters] tezamen? Ligt haar werk nog koerant in de verkoop? Wie is haar Nederlandse uitgever? Heb jij werk van haar in jouw winkel?’ Van het Reve was er, schreef hij, steeds sterker van overtuigd geraakt dat literair ‘sukses’ niet door stijl of originaliteit, maar door archetypische inhoud wordt bepaald. ‘Bezit een kunstenaar nu een knappe, boeiende stijl & een oorspronkelijke beeldspraak, dan is, als zijn thema mythisch van aard gekozen is, zijn sukses natuurlijk extra groot. (B.v. Shakespeare.)’ Van het Reve zou met een toekomstige roman graag wereldwijd een oplage van 49 miljoen exemplaren willen halen, maar voorlopig had hij de handen vol aan De Taal der Liefde waarvan het eerste hoofdstuk in het maartnummer 1969 van Tirade zou verschijnen. Tussendoor kluste hij in huis: ‘Gisteren heb ik het houten plafond in mijn atelier Pari Et Contemni van boven belegd met plastic, om alle naden & kieren af te sluiten. Het heeft wel enig effekt. Zodra het beter weer is, zal ik de buitenmuur in de steeg met ongeveer 1 cm dik zware specie afpleisteren, en die laag tenslotte zwart teren. Nog steeds drink ik niets, dagen lang. Ik word van dat droog staan wel eens prikkelbaar, maar het is toch het beste voor me.’
Maar waar bleef het manuscript dat de auteur had toegezegd en dat aan het be-
van de Boekenweek bij De Peperbek zou verschijnen? Boekhandelaar Kees H. Veninga werd zenuwachtig. Op zondagmiddag 23 februari 1969 – zes dagen voor de feestelijke presentatie van het geplande werkje – reed hij in gezelschap van zijn hoogzwangere echtgenote en zijn tweeënhalf jaar oude dochtertje naar Greonterp, in de hoop een persklare tekst aan Van het Reve te ontfutselen. Over het verloop van deze expeditie valt te lezen in Neem je bed op en wandel, een bundeling brieven van Bert Voeten aan de bevriende uitgever Bert Bakker sr.1 Voeten meent dat de winkel-eigenaar bij de volksschrijver langsging om een drukproef van diens gelegenheidsuitgave af te leveren, maar daarin vergist hij zich: dat exclusieve Boekenweekgeschenk van De Peperbek zag nimmer het licht.
‘Woedende boekverkoper tuigt eerzaam auteur af’
‘Gerard wist dat de boekhandelaar zou komen, maar toen deze bij Huize “Het Gras” aanbelde, werd er niet open gedaan’, schrijft Voeten. ‘Hij belde nog eens – geen reactie. Het kon zijn dat G. de afspraak vergeten was en zich met Teigetje naar zijn Amsterdamse residentie had begeven. Informatie bij de buren leverde echter de verzekering op dat de heer Van het Reve zich wel degelijk in het dorp bevond. “We hebben hem vanmorgen nog zien lopen.” Kees terug naar huis en weer bellen, ditmaal lang en krachtig. Het effect blijft niet uit. Er klinkt gestommel binnen, de voordeur wordt opengerukt en Gerard verschijnt op de drempel, in alle staten van woede. Voor Kees iets kan zeggen, begint G. hem uit te schelden en weg te duwen. De potige bezoeker verweert zich niet, want, zoals hij later verklaart, hij wil vermijden dat er een andere dag in de krant komt: Woedende boekverkoper tuigt eerzaam auteur af. Maar Gerard raakt door het dolle heen als hij ziet dat Kees niet van zijn erf wijkt. Hij besluit op zwaarder geschut over te gaan en rukt van het lage afdak naast de deur een ris pannen, waarmee hij begint te gooien, niet alleen naar Kees, maar ook naar diens bij de auto wachtende vrouw en spruit. Enkele pannen raken het voertuig en veroorzaken blikschade. Nu wordt het de man van De Peperbek te bar; hij duwt vrouwen kind in de auto en komt terug om Gerard een paar dreunen te geven. De burgerschrijver retireert naar de voordeur en van die gelegenheid maakt de boekhandelaar gebruik om zich bij zijn gezinnetje te voegen. Er is nog één moeilijkheid: de weg voor Gerards woning loopt dood en Kees moet aan het eind nog zijn draai zien te vinden. Wanneer hij weer langs Het Gras komt werpt de bewoner zijn laatste pannen naar de auto, gelukkig zonder die te raken.’ Volgens biograaf Nop Maas werd Van het Reve na het voorval ‘platgespoten’ door levensgezel Willem Bruno van Albada (alias Teigetje), die zich daartoe bediende van paraldehyde, ‘een zwaar medicijn, waarmee lijders aan delirium tremens in slaap werden gebracht. Wegens de bijwerkingen is het inmiddels uit de handel genomen.’2
Teigetje laat desgevraagd weten dat het incident hem nog levendig voor de geest staat. ‘Gerard had mij niet verteld over zijn contact met Veninga. Ik heb altijd gedacht dat deze heer een fan van hem was, die ongelegen kwam en door zijn lang-
durig aanbellen Gerards woede opwekte. Toen Gerard met de dakpannen van het klompenhok naar hem ging gooien schrok ik dus, maar het was al te laat. Hij was niet meer te stuiten. Waarom de tekst voor dat Boekenweekboekje er niet is gekomen en waarom Gerard het er daarna bij heeft laten zitten, weet ik niet. Ik kan er alleen maar naar gissen.’
Marga Minco
Dat Bert Voeten in zijn brief aan Bert Bakker het voorval zo nauwkeurig wist te reconstrueren, kwam doordat zijn echtgenote Marga Minco op de valreep door boekhandelaar Veninga was gebeld. Op maandag vroeg hij haar om de daarop volgende zaterdagmiddag 1 maart de wegens ‘een aanval van delirium’ uitgeschakelde G.K. van het Reve te vervangen op de signeersessie in Leeuwarden. De schrijfster wilde best komen, maar het leek haar redelijk als daar een vergoeding van honderd gulden tegenover stond.
De aanwezigheid van twee Nederlandse en drie Friese auteurs in zijn winkel aan de Oude Doelensteeg leverde, schreef Veninga later, een ‘bijzonder geslaagde middag’ op, al was het jammer dat behalve Van het Reve ook Hubert Lampo verstek had laten gaan, in zijn geval omdat hij de lange reis van Vlaanderen naar Friesland bij nader inzien toch te gortig vond. Op 10 maart 1969 stuurde Veninga een fles wijn naar Rinus Ferdinandusse, met een bedankbriefje: ‘Uw spontane medewerking heb ik enorm op prijs gesteld, en aangezien een goede herinnering en een goed gevuld glas zo’n juiste combinatie vormen, heb ik gemeend voor U en Uw vrouw voor een glasvulling te moeten zorgen in de hoop dat ook Uw herinnering aan de Boekenweek ’69 een goede mag zijn en blijven.’ Maar twee dagen voordat deze brief naar Ferdinandusse op de bus ging, had de geadresseerde in een (niet bewaard gebleven) brief aan Veninga al zijn wrevel verwoord over het feit dat Marga Minco honderd gulden voor haar medewerking toucheerde en hij geen cent. De twee brieven kruisten elkaar.
Op 12 maart tikte de boekverkoper een brief van twee velletjes aan Ferdinandusse. Veninga kon alles uitleggen. Nadat Lampo was afgehaakt, doemde het probleem op van ‘een geestelijk niet geheel of misschien wel een geheel niet toerekenbare’ Van het Reve. ‘Zondermeer voor het blok gezet, heb ik hemel en aarde bewogen om de “schade” te herstellen, en heb toen tenslotte mevrouw Voeten bereid gevonden om naar Leeuwarden te komen, waarbij ik duidelijk wil stellen dat “bereid vinden” in dit geval nogal een eufemisme is. Ik heb haar namelijk de situatie in het kort uiteen gezet. Zij voelde er aanvankelijk weinig voor, vroeg mij toen of er een honorarium aan verbonden was, waarop ik gesteld heb dat als zij een honorarium wenste, zij dit dan zelf maar moest vaststellen, omdat ik meende niet in de situatie te verkeren om eisen te stellen. Zij noemde toen het bedrag van f 100, + reiskosten, wat ik zonder meer heb moeten accepteren. In een andere situatie had ik dit nooit gedaan. Volgens mij is het principe van een honorarium voor iets derge-
lijks onjuist. De organiserende boekhandel draagt al de kosten, in mijn geval ongeveer f 1600, terwijl het doel is publiciteit te maken voor en de boekhandelaar en de medewerkende auteurs.’ Als Ferdinandusse een ‘gevoel van rehabilitatie’ dacht te kunnen ontlenen aan alsnog honderd gulden voor zijn medewerking, dan zou de boekverkoper dat bedrag onverwijld overmaken, schreef hij. (Rinus Ferdinandusse kan zich niet herinneren of hij van dit aanbod gebruikmaakte.)
Eten bij de Chinees
De Friese dichter Reinder van der Leest weet nog dat de etalage van De Peperbek uiteindelijk te krap bleek om vijf schrijvers op een rijtje aan het volk te tonen. ‘Er is toen besloten dat wij onze handel maar aan een lange tafel zouden gaan signeren. Na afloop gingen wij als auteurs op kosten van Veninga bij een Chinees aan de Weerd te Leeuwarden eten.’ De Leeuwarder Courant beperkte de verslaggeving tot de presentatie van het Boartesbûkje 1900 en sextich van Van der Leest: ‘Wy moatte ús mei de Fryske boeken ek oanpasse oan de moade fan dizze tiid.’
Kees Veninga jr. werd op 7 maart 1969 in Leeuwarden geboren, op de laatste dag van de Boekenweek waar zijn vader zoveel werk aan had. ‘Als kinderen groeiden we op tussen de boeken en de drank’, zegt hij. Nadat het pand aan de Oude Doelensteeg in 1977 werd verkocht, ging De Peperbek in de vertrouwde formule (boekhandel annex slijterij) verder op Ameland, nu als onderdeel van restaurant De Pepermolen dat Veninga sr. daar was begonnen met de opbrengst van het onroerend goed dat hij in Leeuwarden achter zich had gelaten. Zoon Kees herinnert zich dat grote vaten Amerikaanse whisky die aan het begin van de jaren zeventig op het eiland waren aangespoeld voor veel geld door De Peperbek werden verkocht. ‘In 1982 werd zowel de boekhandel als de slijterij gesloten omdat de omzet daalde en er veel drank werd gestolen. In de boeken waren de dieven niet geïnteresseerd. Mijn vader besloot de winkelruimte te laten ombouwen tot snackbar. Met de overstap van literatuur naar kroketten en frikadellen verdween de naam van De Peperbek.’ Restaurant De Pepermolen werd afgebroken omdat entrepreneur Kees H. Veninga iets nieuws had bedacht: in zijn nieuwe hoedanigheid van projectontwikkelaar presenteerde hij op de vertrouwde locatie residence Ameland Staete, een appartementencomplex dat sindsdien vele Noordzeestormen heeft doorstaan.
‘De laatste jaren van zijn leven woonde mijn vader in Zuid-Afrika’, zegt Kees Veninga jr. ‘Hij stierf toen hij drieënzestig was, maar die man heeft in zijn leven meer meegemaakt dan menigeen die negentig wordt. Ik ben trots op hem. Hij heeft Gerard Reve nog op z’n bek geslagen! Hoeveel mensen kunnen dat van hun vader zeggen?’