Laagwater
Piet Wackie Eysten*
Stefan Zweig en Die Sammlung
In De Parelduiker 2008/2 schrijft Koos van Weringh in zijn artikel over het door Klaus Mann geredigeerde emigrantentijdschrift Die Sammlung, dat (onder anderen) Stefan Zweig van medewerking aan het blad afzag onder druk van de Duitse Reichsstelle zur Förderung des deutschen Schrifttums, die immers opriep de schrijvers te boycotten die een geestelijke oorlogshetze tegen Duitsland bedreven. Hiermee doet hij Zweig te kort.
Zweig, 52 jaar oud en wereldberoemd, had op Manns verzoek om een bijdrage aan zijn tijdschrift positief gereageerd. Hij had voor het eerste nummer (‘herzlich gern’) een hoofdstuk uit zijn nieuwe roman Erasmus toegezegd, ‘op voorwaarde dat het tijdschrift niet een direct agressief karakter zal dragen.’ Er ligt meer kracht, zo hield hij zijn jongere collega voor, ‘in onze stille, vastbesloten volharding, in de artistieke manifestatie. Strijden kunnen de anderen ook, dat hebben zij getoond; wij moeten hen verslaan op een ander gebied, waar zij inferieur zijn.’ Beide schrijvers lijken het daarover geheel eens te zijn. Ook aan Hermann Kesten had Mann kort tevoren verzekerd dat zijn tijdschrift ‘ganz literarisch’ zou zijn, ‘und oppositionell nur auf eine würdige Weise’. Maar nog voordat het eerste nummer is verschenen, waarin de medewerking van o.a. Zweig wordt vermeld, verzoekt deze Mann de aankondiging van een bijdrage van zijn hand achterwege te laten. Ook Klaus’ vader, Thomas, René Schickele en Alfred Döblin hebben zich, zoals ook Van Weringh vermeldt, inmiddels van Die Sammlung gedistantieerd. ‘Het is om moedeloos van te worden’, verzucht Mann in zijn antwoord aan Zweig. In reactie daarop schrijft Zweig op 18 september 1933 aan de 27-jarige Klaus Mann, voor wie hij jarenlang een vaderlijke vriend is geweest: ‘Ik voor mij geloof, en waarschijnlijk denken je vader en [Franz] Werfel en Bruno Walter er ook zo over, dat wij als antwoord op het kleineren van ons werk er alleen een grote prestatie (“Leistung”) tegenover kunnen stellen.’ Hij vreest dat de polemische, de ‘oppositionele’ geest van Die Sammlung zal leiden tot het vastlopen van de literatuur in een onwaardige polemiek. Ook waarschuwt hij tegen verdeeldheid in het eigen kamp der emigranten. Een waarschuwing die niet zonder grond is. Van Weringh beschrijft de polemieken en con-
troversen binnen de emigratie en de onenigheid over de te volgen koers.
Zweig stond inderdaad kritisch tegenover de activiteiten van de emigranten en hun politieke stellingname. Schrijven tegen het nazisme betekende het erkennen. Polemiseren met Hitler betekende hem aanvaarden als opponent. Waarom zou men het Hitler en Goebbels door hen op hun niveau te bestrijden gemakkelijk maken? Wie zich als slachtoffer manifesteert geeft zich al half gewonnen. Het was niet verstandig, meende Zweig, om als joodse schrijvers gezamenlijk op te treden als dat Hitler in de kaart zou kunnen spelen, die immers uitkraamde dat alle ondermijnende activiteiten het werk van de joden waren. En waarom als ‘verbrande’ auteurs ten strijde trekken, als daardoor de zaak van de Duitse cultuur als geheel in de reuk van persoonlijke wraak en rancune dreigde te raken? Zweig verzette zich met enkele anderen tegen de titel die Hermann Kesten koos voor zijn bundel novellen van Duitse schrijvers, die hij in 1933 onder de naam ‘Scheiterhaufen’ (brandstapel) bij Allert de Lange wilde uitgeven. Het ging er niet om dat verbrande auteurs zich verzetten omdat zij verbrand werden. Het ging om andere dingen, het ging erom je boven het niveau van boekverbranders te verheffen.
Het heeft Zweig diep gekwetst dat zijn houding door velen niet begrepen of verkeerd uitgelegd werd. Aanleiding daartoe vormde de door de nazi’s uitgebuite opzegging van zijn medewerking aan Manns Die Sammlung. Zodra hij had kennisgenomen van het eerste nummer liet hij Mann per omgaande weten nu definitief van medewerking af te zien. Het blad vertoonde im-
mers een uitgesproken politiek karakter. Dit was regelrecht in strijd met Manns uitdrukkelijke toezeggingen. Deze mededeling ontketende een reeks gebeurtenissen waarover Zweig tot zijn verdriet en ergernis de regie geheel verloor. Anton Kippenberg, zijn uitgever bij Insel-Verlag, was beducht voor kritische vragen over het niet doorgaan van de in het eerste nummer aangekondigde medewerking van de beroemde Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig. Hij bereidde een door Zweig te ondertekenen schriftelijke verklaring voor om snel op lastige vragen te kunnen reageren. Zweig kon zich met de voorgestelde tekst, behoudens enkele kleine correcties, in grote lijnen verenigen en liet dat aan Kippenberg weten. Deze meende er goed aan te doen de verklaring zekerheidshalve alvast maar aan het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda te sturen. Je kon nooit weten. Het wekt geen verbazing dat Goebbels’ assistenten verrukt waren toen hun een door Stefan Zweig zelf ondertekende verklaring dat hij zich van het kritische emigrantentijdschrift van de rijksvijandige Klaus Mann distantieerde in de schoot viel. Was dit niet het bewijs dat de critici van het regime, de schrijvers die ‘een geestelijke oorlogshetze tegen Duitsland bedreven’, onderling verdeeld waren? Het kon niet mooier. Zonder Kippenberg, laat staan Zweig, ervan te verwittigen zond het Propagandaministerie Zweigs verklaring aan het ‘gleichgeschaltete’ Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel. En ja hoor: in het nummer van 14 oktober 1933 van het Börsenblatt werd bekend gemaakt dat Zweig zijn medewerking aan Die Sammlung had opgezegd en definitief met het blad had gebroken. Triomfantelijk werd zijn verklaring integraal gepubliceerd.
Zweig wordt overladen met verwijten. Hoe had hij het verzet van de ‘exil-auteurs’ zo smadelijk kunnen verraden!? Hij is in zijn naïveteit totaal overrompeld. Zweig, die in Londen verblijft, geeft via het Jewish Telegraph Agency een persbericht uit waarin hij verklaart dat hij er in de verste verten niet aan denkt zijn antinazistische overtuiging te verloochenen. Het lot van zijn vrienden en ‘Blutsgenossen’ in Duitsland is hem ‘tausendmal wichtiger als alle Literatur’. En verbitterd schrijft hij enkele dagen later (18 november 1933) aan Klaus Mann: ‘Diese Sache hat mich krank gemacht. Moet ik jou nog zeggen dat ik nooit van mijn leven zo’n demonstratieve publicatie, die voor mij zo ongeveer een morele zelfmoord zou betekenen, gewild of zelfs maar vermoed heb?’
In zijn principiële houding stond Zweig overigens geenszins alleen. Het uitgesproken ‘polemische’ van Manns tijdschrift werd ook door sommige anderen afgekeurd. De overwegingen van zijn vader Thomas, Döblin en Schickele zullen niet veel anders geweest zijn. In zijn boekje Deutsche Literatur im Exil citeert Hermann Kesten o.a. brieven van Thomas Mann en Franz Schoenberner. Ook Mann Sr. vindt dat een emigrantentijdschrift zich niet op politiek moet richten, maar een onafhankelijk orgaan ‘höheren deutschen Lebens’ moet zijn.
Schoenberner formuleert het in een brief aan Kesten pregnanter: ‘Mit Nazis diskutiert man nicht.’ Ook hij vindt Die Sammlung veel te polemisch, en agressief ‘zonder van betekenis te zijn’. Het is frappant dat eenzelfde opvatting is te vinden bij Menno ter Braak in diens bijdrage aan het andere belangrijke emigrantentijdschrift, Das Neue Tagebuch. Ter Braak hekelt daarin wat hij de ‘tactiek’ van de emigrantentijdschriften
noemt. Er is volgens hem maar één tactiek, en die is door betere prestaties (vergelijk Zweigs ‘Leistung’) de wereld het beeld van een ander, van een moreel hoogstaand Duitsland te tonen tegenover de miserabele literatuur van het Derde Rijk. De emigrantenliteratuur moet, zo meent Ter Braak, in haar kritiek de genialiteit van de grote persoonlijkheid als maatstaf kiezen.
- *
- Oud-advocaat te Den Haag. Publiceerde eerder in De Parelduiker over Zweig en over Couperus.