[p. 3]
Peter-Paul de Baar+ en Maurits Verhoeff+
‘Overigens pleit ik vergeving’
Vier brieven van Theo Thijssen
Theo Thijssen moet een groot brievenschrijver zijn geweest. Aan zijn
Theo Thijssen met echtgenote op de bruiloft van hun zoon Henk en Manna van der Schaaf, 24 april 1941
uitgever C.A.J. van Dishoeck schreef hij er meer dan honderd. Naast het afhandelen van praktische zaken deed Thijssen in deze brieven regelmatig persoonlijke mededelingen.
1 Particuliere brieven van hem zijn echter zeer zeldzaam. Tot nu toe was er slechts een handvol bekend. Theo Thijssen maakte geen afschriften van zijn brieven en van de brieven die hij ontving zijn er maar enkele bewaard, zodat het erg moeilijk is te achterhalen met wie hij heeft gecorrespondeerd. In het archief van de schrijfster Agnes Maas-van der Moer, op het Letterkundig Museum, vonden wij onlangs vier brieven van Thijssen, op de bodem van een doos. Een kleine, helaas incomplete collectie. Maar het aantal bekende particuliere brieven van Theo Thijssen is hiermee in één keer bijna verdubbeld. De brieven dateren alle uit de tweede helft van 1943, Thijssens laatste levensjaar. Thijssen doet hierin uitvoerig verslag van zijn persoonlijke omstandigheden tijdens de bezetting.
In 1943 was Theo Thijssen al geruime tijd ambteloos burger. Tot 1921 had hij zijn brood verdiend als onderwijzer, en nadien als bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Daarnaast was hij sinds 1933, respectievelijk 1935 lid van de Tweede Kamer en de Amsterdamse gemeenteraad voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap). Maar in december 1939 werd hij op zestigjarige leeftijd gepensioneerd als bondsbestuurder. De Duitse bezetting maakte ook een einde aan zijn politieke werk: op 10 mei 1940, de dag van de inval, was de Tweede Kamer voor het laatst bijeen geweest en in maart 1941 ontbond de bezettende macht alle gemeenteraden. Op dat moment was Thijssen trouwens toch al niet in de gelegenheid aan het raadswerk deel te nemen. Op 25 februari 1941 werd hij op de eerste dag van de Februaristaking opgepakt. De bezetters dachten ten onrechte dat de vakbonden achter de staking zaten en arresteerden lukraak een aantal (ex-)bestuurders. Pas op 9 april zou Thijssen vrijkomen. De gevangenschap had
[p. 4]
zijn conditie geen goed gedaan. Een maand na zijn vrijlating verhuisde de familie Thijssen van de Hogeweg naar de Bredeweg, eveneens in de Watergraafsmeer.
Financieel kwam Thijssen er steeds slechter voor te staan. In het voorjaar van 1943 ontving hij nog enige inkomsten als gecommitteerde bij de eindexamens van onderwijzersopleidingen, maar in mei verkocht hij zijn encyclopedie en een dure Vondeluitgave en moest zelfs geld lenen van zijn dochter, die wat gespaard had. Naast alle treurigheid was er echter ook vreugde, vooral om de geboorte van zijn eerste kleinkinderen: op 8 maart 1941 Geertje (later Gerie), dochter van zoon Joop en schoondochter Rie, en op 13 februari 1943 Theo iii, zoon van Henk en Manna.2
Agnes Maas-van der Moer (1888-1975) is nu een vergeten schrijfster. Haar debuutroman De zwervers verscheen in 1918, gevolgd door nog acht boeken, maar sinds 1931 had zij niets meer geschreven. De dissertatie van Annie Romein-Verschoor uit 1935, De Nederlandse romanschrijfster na 1880, zal haar niet aangemoedigd hebben. In haar boek had Romein weinig waardering voor schrijfsters van romans ‘met een vlotte psychologische intuïtie uit veel liefde en veel konversatie in elkaar gezet. Gezellig realistische kabinetsstukjes van familieleven nu en in vroeger eeuwen’. Tegenwoordig geniet Agnes Maas nog enige bekendheid vanwege haar correspondentie met Nescio.3 In maart 1919 had zij na het lezen van Dichtertje. De uitvreter. Titaantjes een fan-mail-briefje geschreven aan J.H.F. Grönloh, die haar welwillend antwoordde. Op zijn beurt las hij De zwervers en schreef haar: ‘Een criticus zou er inderdaad veel kwaad van kunnen zeggen zooals dan ook al gebeurd is. Maar ik voelde als ik ’t zeggen mag Uw levend hart er onder kloppen en zoo iets vind ik veel aardiger dan de virtuositeit van menig ander.’ (2-4-1919) Al spoedig ontstond er een levendige briefwisseling tussen hen, maar na een kritische vraag van Grönloh verdween de onbevangenheid uit hun briefcontact. Met steeds grotere tussenpozen bleven ze elkaar schrijven, tot 1952.
Brieven van Agnes Maas-van der Moer aan Theo Thijssen zijn niet bewaard gebleven. Maar enig licht op haar contact met Thijssen werpt haar correspondentie met de schilder Dick Ket (1902-1940), die zij in 1935 via wederzijdse kennissen had leren kennen. Het jaar daarop begonnen zij druk te corresponderen.4 Helaas zijn alleen de brieven van Ket overgeleverd. Vooral voor Ket was de briefwisseling een welkome afleiding – in verband met zijn aangeboren hartafwijking kwam hij vrijwel nooit zijn huis uit. Agnes Maas had zich tot taak gesteld Dick Ket ‘op te voeden’ in de literatuur en hem te stimuleren in zijn artistieke productie. Regelmatig leende zij hem boeken, waaronder werken van Top Naeff, Marianne Philips, Oscar Wilde, James Joyce, Nescio – en Theo Thijssen.
Uit Kets enthousiaste brieven over de lectuur van Kees de jonden, Het grijze kind, Schoolland en De gelukkige klas valt af te leiden dat Agnes Maas in 1939 in contact kwam met Theo Thijssen. Op 13 mei 1939 schreef Ket: ‘Ik ben een klein beetje benieuwd naar de brief, die hij je als antwoord op je vragen schreef. Heb je hem gevraagd over die herinneringen en vooruitziende flitsen, die met een vorig of toekomstig leven te maken zouden hebben. […] Nee toch?!’ Kennelijk begon het contact, net als bij Nescio, met fan-mail van
[p. 5]
Linksboven Agnes Maas-van der Moer door Dick Ket, 1936 (collectie: Gemeentemuseum Arnhem)
Boven Opdracht van Agnes Maas-van der Moer in De kunstclowns
Theo Thijssen, juni 1939
Agnes Maas. Theo Thijssen zal schik hebben gehad in het contact. Ket informeerde op 1 februari: ‘Zo boek, zo schrijver? Het zal wel.’ Waarschijnlijk is Agnes Maas in januari bij Thijssen in Amsterdam langs geweest. Op zijn beurt is Theo Thijssen op bezoek geweest bij Agnes Maas, die in Bennekom woonde. Ket had hem wel willen ontmoeten: ‘of ik Th.Th. niet eens ontmoeten wilde…? Wel… toen ik vernam, dat hij je zou bezoeken, heb ik je willen schrijven’ (3-3-1940). Thijssen is vermoedelijk op 28 februari naar Bennekom gekomen. In een exemplaar van haar boekje
De kunstclowns (1925), dat zich in het archief van Thijssen bevindt, schreef Agnes Maas de verontschuldigende opdracht: ‘Een volkomen onvruchtbaar kunst-gewrocht aan Theo Thijssen van Agnes Maas-van der Moer 28/2’40’.
‘Zeker is Th.Th. ijdel, dat blijkt uit de valse schaamte, die uit enkele voorwoorden zijner boeken spreekt; maar of hij kennismaking met “vereerders” prettig vindt, is een tweede,’ schreef Dick Ket op 18 maart 1940 aan Agnes Maas-van der Moer. Hoe het contact van Agnes Maas met Theo Thijssen is verlopen tussen 1940 en 1943 is onduidelijk. Maar de relatie bleef bestaan en Thijssen zal er zeker prijs op hebben gesteld: hoewel hij haar ‘Waarde Mevrouw Maas’ bleef noemen, spreekt uit zijn brieven een onbevangen vertrouwelijkheid.
[p. 6]
Amsterdam, 17 en 18 Juli 1943
Waarde Mevrouw Maas,
U zult er niets van begrijpen, dat u op uw brief dd. 26 Juni nog aldoor geen antwoord ontving; maar ik heb van dag tot dag dat antwoorden uitgesteld, tot… ik er in geslaagd was, te zorgen voor een antwoord met ‘bijlage’, die u tenminste enigszins uit de suikernood kan helpen. En dat heeft lang geduurd, want die nood is hier even erg als bij u. Enfin, ten langen leste is het gelukt, zie inliggend.
‘k Heb de bof gehad, wéér rijksgecommitteerde te zijn geweest bij de eindexamens der kweekscholen, en ben daarvoor de halve maand Mei zoet geweest met beoordeling van ’t schriftelijke werk, en de maand Juni met bijwonen der mondelinge examens; dat laatste was meestal ’s morgens 7 uur het huis uit en ’s avonds 7 uur terug, naar Hilversum en Utrecht. Eigenlijk hard werken, maar met het voordeel, dat het moet, wanneer je ’t eenmaal aangenomen hebt. Overigens verdoe ik tegenwoordig m’n tijd, met zo’n beetje studeren, zielkunde en wijsbegeerte en taalwetenschap, over gewichtige vragen als: hoe denkt de mens, wat is taal, enz enz. Gewoon lezen doe ik nog maar weinig, de literatuur hangt me de keel uit, ik heb àl te veel gelezen aan schone letteren! Bovendien is het leven zelf te wisselvallig. Veertien dagen geleden hebben we een mitrailleurkogel door ons huis gekregen, die heeft een badkamerraam, enige schotten, mijn hoofdkussen, mijn pyama en het paneel van mijn ledikant doorboord, precies ½ uur nadat ik was opgestaan; heeft vervolgens nog een muurtje en 2 opklapbedden met 3 dekens en staaldraadmatras verwoest en is in een schoorsteenmuur verdwenen. Was ik die ochtend niet tijdig opgestaan, doordat me telefonisch bezoek was aangekondigd, dan had ik die kogel precies door mijn hoofd gekregen; maar ’t is blijkbaar mijn tijd nog niet geweest. Het rondleiden van familieleden en bezoekers langs de weg die de kogel genomen heeft, was een week lang mijn lot, en bovendien het invullen van onmogelijke formulieren voor schadevergoeding, die tòch niet wordt gegeven, omdat de schade minder bedraagt dan 1/50 deel van m’n jaarinkomen in… 1940!
Vanochtend, Zaterdag, is er een ramp geweest aan de overkant van ’t IJ, er moeten bommen zijn neergekomen, honderden burgers gedood, de ziekenhuizen liggen vol, de hele dag is men al aan ’t puinruimen en lijken bergen, wat er eigenlijk gebeurd is, weten we niet.5
’t Is een verschrikkelijke tijd, elke dag vraag je je af, wat zal er vandaag weer zijn. Laatst bij de grote razzia hier zijn de laatste Joodse families hier uit de straat weggevoerd. Mijn dochter zat juist thee te drinken bij een stel, toen de mensen werden gehaald. Het is beroerd, zulke dingen van dichtbij mee te maken. En toch zal eenmaal het eind komen!
Wat een geluk is: kleine kinderen trekken zich nog weinig van de wereld aan, onze 2 kleinkinderen maken het best tenminste. De jongste is nu 5 maanden, en ziet er glimmend en welvarend uit, ofschoon zijn vader verdwenen is: had zich moeten melden als krijgsgevangene. Enfin, het had allemaal nog erger kunnen zijn.
Roken? Ik meng echte tabak of stukgeknipte sigaren met een surrogaat: ‘gezegende distel’. Dat surrogaat kent niemand, maar ’t is het enige genietbare, dat niet stinkt in huis, je koopt het gewoon bij de drogist. En mondjesmaat. Er is m.i. een grens aan ’t geld, dat iemand voor roken mag besteden; ik moet toegeven, dat een pond boter of suiker of een ons vet nodiger zijn voor ’t menselijk bestaan. Die sigaren waar u over schrijft, ken ik, maar ze zijn mij te duur; als ik onder ’t roken zou moeten denken
[p. 7]
aan de prijs, zouden ze me niet smaken. Laatst ben ik jarig geweest6, en toen heb ik van elk mijner drie zoons de sigaren gekregen die ze enige weken van hun eigen bonnen hadden opgespaard; dìe sigaren smaakten buitengewoon. Van vrouw en dochter kreeg ik een pond tabakstelen; die heb ik gevocht, geplet en geknipt tot echte tabak. Maar het kwellende is, dat ze niet vertellen willen, uit kiesheid, wat die stelen hebben gekost!
Reizen doe ik niet meer, tenzij onvermijdelijk. Het is een hel in die treinen; overvol, en staan, en ongeregeld, alle plezier is zoek, en ik blijf maar liever met een verhandeling over de drie-Schichtentheorie in een hoekje zitten filosoferen.
’t Wordt alweer donker. ’t Licht steken we niet meer op, dus morden, Zondag, de rest. Dan komt de onbestorven weduwe met de 5 maandse kleinzoon, de bijlage brengen, die in deze brief moet; langs welke omweg zij er aan kwam, dat is te lang om te vertellen; van belang is alleen de ‘koers’.
Zondag.-
‘k Heb ’t bovenstaande nog eens overgelezen, en gekonkludeerd, dat ik alles wat ik had willen schrijven, al geschreven heb. Rest dus: de zakelijke kant. De koers was 13. Gireert u dus op postrek. 13500, ten behoeve van rek. houder Th.J.Th., Th 53, (dat is mijn gironummer der gem A’dam, postgiro heb ik niet) de somma van f 39.-, dan weet ik meteen dat de brief goed ontvangen is. Hartelijke groeten van m’n schoondochter, en ook groeten aan uw man.
Als steeds, uw dw
TheodJohThijssen
De ‘onbestorven weduwe’ was zijn schoondochter Manna Thijssen-van der Schaaf. Om de ‘Arbeitsdienst’ te ontlopen, was haar echtgenoot Henk in juni ondergedoken op het abattoirterrein in Ouderkerk aan de Amstel.
In de volgende brief komt Thijssen kort terug op wat hem intrigeerde: de ‘zielkunde’. Met de ‘drie-Schichten-theorie’ bedoelde hij Freuds indeling van de menselijke ziel in Es, Ich en Über-Ich. Daarnaast schrijft Thijssen over zijn oude liefde Schopenhauer (1788-1860). Rond de eeuwwisseling was deze pessimist populair in artistieke kringen. Thijssen zal als jonge, rebelse onderwijzer waardering hebben gehad voor Schopenhauers visie op de onbedorvenheid en de wijsheid van het kind. Net zoals hij zich in Henri Bergson (1859-1914) zal hebben herkend, vanwege diens pleidooien voor de intuïtie, spontaniteit en creativiteit. Als ‘ontwikkelde niet-academicus’ was Thijssen ingeschreven als lezer van de universiteitsbibliotheek, waar hij zijn leven lang kwam. In een interview met Thijssen uit 1929 valt te lezen: ‘Gretig had hij als jong onderwijzer in Amsterdam De Nieuwe Gids in de universiteitsbibliotheek bestudeerd, om zijn schade in te halen, want op de kweekschool had hij daarvan niets geleerd.’7
[p. 8]
Amsterdam, 28 Juli 1943
Waarde Mevr. Maas,
De brief met ingesloten rokertjes in goede orde ontvangen; hartelijk dank voor de tractatie! Ook ’t giro deed z’n plicht. Uw vriendelijk aanbod, om allerlei lektuur te zenden, waardeer ik buitengewoon; maar… ’t lijkt me zoveel onnodige moeite van heen-en-weer-zenderij, daar ik hier in de Universiteits Bibliotheek alles gemakkelijk kan krijgen, waar ik behoefte aan heb, tot Schopenhauer compleet toe. Ja, die Schopenhauer was ook van ons indertijd een jeugdliefde, maar achteraf beschouwd, zijn we met deze oue mopperaar toch ook niet erg opgeschoten. Net zo min als later met de fluwelen Bergson, waar ik óók erg van genoot. Tegenwoordig zoek ik naar een gesloten zielkunde-systeem, dat het wonder van de taal verklaart. Ik bestudeer het praten-leren van m’n kleinkinderen, ik meen met een beetje méér inzicht dan indertijd dat van mijn eigen vier kinderen. Maar ik gevoel nog steeds nooit de behoefte, om mijn inzichten en theorieën aan anderen mee te delen, een bewijs dat een en ander nog niet rijp is. Echter wel rijp genoeg, om mij met gehulde neus te doen denken over alle ‘wetenschap’ die op dit gebied al verkocht is.-
Freud? Heeft m.i. niets overdreven; maar wij, met ònze verkeerdgegroeide natuurlijke gevoelens, vatten alles te zwoel op, wat hij schreef.
Op dit moment gaat hier de luchtafweer weer te keer, dat het huis dreunt! We hebben de hele ochtend al zware luchtaanvallen; aan de overkant van ’t IJ zijn weer fabrieken geraakt, en helaas ook woningen daar in de nabijheid. De geneeskundige dienst rijdt af en aan, om de slachtoffers naar de ziekenhuizen te brengen. ’t Is of deze herrie komt om ons er aan te herinneren, dat wij allen zullen zijn, weerloos overgeleverd aan afschuwelijke machten. Gisteren ook de hele dag alarmeringen; gisteravond Schiphol gebombardeerd. Zondag idem; is de aanval van een week geleden herhaald, maar nu raker: Fokker en andere fabrieken geraakt, en veel minder woonhuizen, er is niets van in de krant gekomen. Zondagnacht ben ik mijn bed uitgegaan, om de woning te onderzoeken, of er ergens een bom of granaat was binnengekomen, zo’n ontzettende slag was er. Maar er was niets… later bleek het de schok te zijn van een bom die kilometers-ver was gevallen! En wonderbaar is het aanpassen van de mensen. Daarnet gaat het signaal: veilig, en de straten zijn weer druk, met vrouwen die de groentewinkels gaan belegeren!
Groente is hier erg schaars, we hebben al enige keren, midden in de zomer, gedroogde groente moeten eten; vruchten peperduur, en praktisch alleen te krijgen via kennissen van buiten! Enfin, als ’t maar gauw verandert, na de val van Muss[olini]!
Laatst in een ‘bloemlezing’ op ’t onderwijzersexamen NB! een fragment aangetroffen van Nescio, en gezien, dat hij Nico Eisenloeffel heette.8
Dat schone Barneveldse Lager lijkt mij ook niets, we hebben laatst een brief gehad van vrienden die er zaten, vrijwillig NB.9 Eén en al klacht, en gebedel om ‘pakjes’. Maar wij zien geen kans meer, om privé voor pakjes te zorgen, we hebben zelf moeite genoeg om ’t leven te houden, èn onze ‘krijgsgevangene’ te verzorgen! En voor de 2 kleinkinderen, die in niets mogen merken in wat voor rottijd ze leven! En… voor nog allerlei; waar ik niets van schrijven kan, maar waar ik u later nog ‘es van hoop te vertellen als ’t voorbij is.
[p. 9]
Als ik nu nog verder schrijf, wordt het zo klein, dat het niet meer te lezen is! Hartelijke groeten, ook aan uw man, en biezondere groeten van Manna, des krijgsgevangenen dappere vrouw.
Graag uw dw
TheodJonThijssen
Wie Nescio werkelijk was, zal hij zeker geweten hebben. Agnes Maas leende hem Nescio’s boek, dat Thijssen tot zijn eigen verbazing nog niet kende. Aan Grönloh schreef Maas in de zomer van 1944 dat Thijssen van het boek genoten had en dit zelf aan Grönloh had willen vertellen, maar ‘nu is hij van den winter, helaas, gestorven, en kan het u zelf niet meer zeggen’. Dat Grönloh nooit iets van Thijssen gelezen had, blijkt uit haar aanbod hem allereerst Het grijze kind te lenen.
Hoewel het een ‘verschrikkelijke tijd’ was, bleef Theo Thijssen vol hoop. Aan geruchten was tijdens de bezetting geen gebrek. Waarover Thijssen niet kon schrijven, is niet duidelijk. Mogelijk doelde hij op illegaal werk. Voor de latere filmjournalist Simon van Collem, pleegzoon van Thijssens huisbaas, regelde hij een onderduikadres. Zelf had Thijssen geen onderduikers in huis. Zijn schrikachtige zoon Theo was hiervoor een te groot risico.
Thijssens schoondochter, Manna Thijssen-van der Schaaf, weet zich te herinneren dat zij voor Agnes Maas wat bolletjes ‘ersatz-wol’ heeft ‘geregeld’ waarvan Maas een pakje breide voor Theo iii.10 Diens vader, de ‘krijgsgevangene’, kreeg intussen op zijn onderduikadres goed te eten. Zijn beschermheer liet geregeld prima vlees afkeuren en schoof hem dat toe. Een enkele keer wandelde Thijssen naar Ouderkerk aan de Amstel en kreeg dan ook wat vlees mee. Groenten kreeg hij waarschijnlijk van zijn vriend en partijgenoot Henk van Hulst, die in Hoorn woonde.
In de volgende brief staat Theo Thijssen uitvoerig stil bij de moord op de schrijver van de Merijntje Gijzen-cyclus, A.M. de Jong. De twee schoolmeesters kenden elkaar via het rebelse tijdschrift De nieuwe school, dat Thijssen in 1905 had opgericht. Eind jaren ’10 woonden beiden in de Transvaalbuurt en troffen elkaar elke zondagavond op de kaartclub van onderwijsvrienden. En vanzelfsprekend schrijft Thijssen weer over tabak – hij was altijd een stevige roker geweest.
Amsterdam, 29 Oct. 1943
Waarde Mevr. Maas,
Laat ik beginnen, m’n verontschuldiging aan te bieden voor de rottige postzegels, die ik op deze brief heb geplakt; er waren hier geen andere meer te krijgen. ’t Spreekt boekdelen vol kultuur-wee, dat we, in ons land, zulke afgrijselijkheden maar moeten ondergaan…
Met de wee kleinkinderen gaat het tot heden uitstekend; Geertje is een pienter dametje van 2½ jaar, flink en gezond en vrolijk, en welbespraakt. Theo iii is nu 8½ maand, en wordt bepaald te zwaar.
[p. 10]
Het kruippakje is hem nu pas, maar ’t is er nog niet koud genoeg voor. Hij heeft onlangs zijn eerste beproeving doorgemaakt: een dubbele middenoorontsteking; maar na ingrijpen van een chirurg is dat gauw in orde gekomen. Zijn tweede beproeving, het voorlopig zonder zichtbare vader te moeten stellen, is nog niet tot hem doorgedrongen, hij lacht en kraait en speelt de hele dag. Trouwens, de vader-in-kwestie lijdt ook niet al te zeer onder z’n ballingschap, zijn pakken zijn hem te nauw geworden, iets waar we hier in Amsterdam geen last van hebben. Ongeveer alles is schaars; fruit moet van buiten per postpakket worden aangevoerd. Groente – tot heden toe is mijn dochter er in geslaagd, elke dag nog groente op te dienen, maar ten koste van een ongelooflijke hoeveelheid energieke koppigheid in het narijden van de groenteman, om van de financiën maar te zwijgen.
Tien dagen geleden heb ik wat gedroogde tabaksbladeren cadeau gekregen, met een recept voor ’t fermenteren. ‘k Heb de aanwijzingen getrouw gevolgd; ’t proces duurde 9 dagen, maar ’t is best gegaan, en onder ’t schrijven van deze brief damp ik Hollandse tabak, zo geurig en fijn als ik nooit gedacht had, dat ons land ze kon produceren. Behalve de magerte (ik bv. geef geen schaduw meer) zijn we allemaal goed gezond, en vol hoop op een ouderwetse Kerstmis. Ik voor mij vind de berichten van dien aard, dat ik met 2 à 3 weken de grote wending verwacht. ’t Gaat moeilijk, per brief dat allemaal uiteen te zetten, maar volgens mijn heilige overtuiging zijn er al onderhandelingen over de wapenstilstand aan de gang.
’t Wordt trouwens tijd, want de wereld wordt anders een volslagen gekkenhuis. Zoals nu weer met die praatjes over A.M. de Jong. Hij was helemaal niet ‘fout’, hij was nog best, en leefde rustig in Blaricum, schrijvend en tabak telend. Alleen, en dat is waarschijnlijk de oorsprong der geruchten, was hij lid van de kultuurkamer geworden, om zijn boeken te mogen uitgeven; een boterham-kwestie, die hij net heeft opgelost als alle uitgevers. Ik vel daar geen oordeel over, alleen ben ik blij, me te kunnen redden zonder lid van dat gilde te worden. A.M. was als de dood zo bang voor armoe, schijnt het. Maar enfin, overigens was hij nog net als vroeger. Zaterdag een week geleden is er in Blaricum op een nsb–er geschoten, en nu hebben een paar onbekenden uit weerwraak A.M. vermoord: Maandagsavonds kwamen een paar lui, zg. van de luchtbescherming, hem spreken over de verduistering van z’n woning; hij heeft de heren ontvangen, een kop thee gegeven, een sigaret laten opsteken, en bracht ze als joviale gastheer naar de buitendeur; in de hal hebben ze hem toen een kogel door z’n hoofd geschoten; hij viel onmiddelijk dood neer. Van de daders is niets bekend geworden. De familie heeft alle demonstratie willen vermijden, en ‘m in alle stilte laten cremeren; alleen de familie is er bij geweest. Ik heb nog gebeld, om te weten te komen wanneer de crematie zou plaats hebben, en hoorde toen, wat er besloten was. Na de oorlog zal er wel een soort herdenking worden georganiseerd. ’t Is een triest geval, hoor.
Die aanbidster van Mart. Beversluis zal m.i. niet veel soeps zijn als dichteres, ondanks uw welwillend oordeel; ze is er niet van af, een dichter zijn vrijheid te gunnen op ’t punt van politiek – die MB is een handige rijmelaar, dat moet ze toch voelen, als ze zelf werkelijk dichter is. En verder is dat verdomde kopjeduikelen dat hij levenslang deed, héél wat anders dan van politieke overtuiging verwisselen.11 U bent mij veel te conciliant, hoor; dat is het juist, wat ik zo vrees voor na de oorlog: dat we weer zo vervloekt ‘breed’ van opvatting zullen worden, en dergelijke individuen behandelen – zoals ze ons nooit behandeld zouden hebben, als ze gewonnen hadden.
‘De zeven pijlers’12 heb ik in de WB uitgave; het is een vermakelijk boekje, dat ons de onmogelijke
[p. 11]
heiligheid doet zien van een wereld zònder de 7 hoofdzonden; ik heb er indertijd erg van genoten. Fijn, dat u dat zo-maar in ’t Spaans kunt lezen!
Dank voor uw aanbod om me Sydney Potts13 nog eens te sturen; maar ik heb er geen tijd voor; ik heb op me genomen, Reinaert de Vos uit het Middelnederlands voor de jeugd te bewerken voor na de oorlog, en wie weet, hoe gauw ik voor schrijven geen tijd meer zal hebben vanwege het herstel en wat daaraan vast zit! Hartelijke groeten, ook aan uw man,
van uw dw
TheodJohThijssen
‘In geen jaren heb ik een letter op papier gezet. Je komt er niet toe, m’n kop staat er niet naar,’ vertelde Thijssen in 1939.14 Maar tijdens de oorlog had hij weer tijd om te schrijven. In 1941 verscheen In de ochtend van het leven, zijn jeugdherinneringen. En eind 1942 was hij begonnen aan een opzet voor een roman over een joods gezin. Veel verder dan een schema is hij niet gekomen, vermoedelijk omdat zijn fantasie – veel ellende, maar een happy end – werd achterhaald door de gruwelijke werkelijkheid, zoals de razzia die hij in zijn eerste brief beschreef. Het bewerken van Reinaert de Vos deed Thijssen mogelijk op initiatief van zijn vriend Jan Mens. Na het overlijden van Thijssen schreef Mens begin 1944 aan een kennis: ‘Hij was zo vol vertrouwen op de goede afloop [van de oorlog] en was op mijn aandringen, juist met een jeugdboek begonnen.’
De laatste van de vier brieven is vooral interessant vanwege Thijssens visie op zijn eigen boeken Het taaie ongerief en Kees de jongen. In 1934 had Thijssen al aan zijn vriend Henk van Laar geschreven dat het succes van Kees de jongen ‘voor mij een verrassing’ was. Thijssens bedoeling met Kees de jongen was ‘een stuk jongenspsychologie te geven; niet één speciaal eigenaardig, interessant jochie, maar iets algemeens’. Verder zette hij voor Van Laar puntsgewijs de ‘hoofdzaak’, de ‘aflopende’ en ‘oplopende lijn’ en de ‘techniek’ van het boek uiteen.15
Amsterdam 20 Nov. 1943
Waarde Mevr. Maas,
Alsnog onze hartelijke dank voor de bonnen, zodra er goede aardappelen te krijgen zijn (we zijn nu in de periode van de ‘zwarte krengen’) hopen we ze te besteden, het is gemakkelijk, dat er geen kaart bij is.
Fenna de M. overleden, heb ik gelezen.16 Ach ja, dat houdt maar aan. Van de week heb ik ook weer de crematie bijgewoond van een goeie vriend, die me 3 weken geleden nog wat tabak had bezorgd; we hebben toen heerlijk zitten bomen over de toekomst van weer een zomer aan zee, in Bergen, onnozele mensjes die we zijn.
Ik zend u hierbij de twee gedichten van Francien Kemper terug voor securiteit, misschien wil ze ze terug hebben. Ik kan me begrijpen, dat ze een zekere bekoring hebben: de vijfvoetige jamben missen ook op mij hun uitwarking niet ik dank dat dit komt, doordat de eerste gedichten die mij ontroerden,
[p. 12]
de sonnetten der 80-ers waren; en zo’n jeugd-impressie werkt lang na. Maar het geheel is namaak, hoor, dat wordt verklikt door nonsens als ‘van verre’ in plaats van ‘in de verte’, en de tinten die zijn weggedaan, en de omvangen dag. Ik heb een kennis gehad, die ook een aardig vers maakte; hij nam dan een of ander voorbeeld van een echt gedicht, en zat dat maar dagenlang te dreunen – en als dan ritme en maat z’n hersens goed beheersten, dichtte hij zijn ‘eigen’ versje. We hebben die kerel net zo lang gepest met trouw bij elk zijner producten te noteren …‘wijze…’ dat hij ingezien heeft, niet zelf te kunnen dichten.
Dat baldakijn in ‘Avond’ waaronder we ‘onze voeten richten’ is als parodie niet onverdienstelijk! Enfin, als het Germaans genoeg is, komt het wel in ‘Nederland’17, laat dit de dame tot troost zijn.
Wat een alleraardigst oordeel van die lesgevende dame over mijn taaie ongerief! ik heb het al meer gemerkt: sommige typen van mensen zijn zo radikaal de herinnering aan eigen jeugd en najeugd kwijt, dat ze van bepaalde gevoelens het algemeen menselijke ontkennen. Overigens is het taaie ongerief allesbehalve een klaagzang, het is vrolijk. En het beschrijft volstrekt niet speciaal gevolg van armoede; het is een beschrijving van het schaamtegevoel; ik had bijv. ook een schatrijke kerel kunnen laten vertellen van z’n hoge zije hoed, als-ie in de trein van een begrafenis terugkomt enz. Wat dit aangaat, blijkt toch wel leerzaam, wat wij op de kweekschool moesten doen: de inhoud van een boek puntsgewijs opschrijven. Wie dit met het Taaie Ongerief doet, zal de ware proporties er in ontdekken.
De bezwaren van uw man tegen ‘Kees’ – deel ik grotendeels; en u heeft zelf opgemerkt, dat Rosa de jongen een opschepper noemde, niet toevallig! Het is voor mij dan ook een verrassing geweest, dat zooveel duizenden lezers van Kees gingen houden, en ik heb dit verklaard, voor mezelf, door aan te nemen, dat de massa wonderlijk vergevensgezind is. Uw onderstelling, dat ik bij K. het opzettelijk
Fragment uit brief aan Agnes Maas-van der Moer, 20 november 1943
[p. 13]
een beetje dik opgelegd heb, is mis, hoor, ik heb er niks opzettelijks bijgedaan. Maar de jongen in ’t algemeen, is opschepper en komediant, en de beschrijving daarvan is veel meer realiteit dan alle liefheden en wijsheden en onschuldigheden en snoezigheden enz enz zoals Droomkoninkje18 en dat soort vertonen. Overigens pleit ik vergeving: ik was nog jong, toen ik Kees schreef.
M’n dochter moet naar ’t ziekenhuis voor operatie aan die aangezichtszenuw, wacht al weken op d’r beurt, maar er is geen plaats, en nu lijdt ze maar pijn, en snakt naar opname. Lam.
Hartelijke groeten aan uw man ook.
TheodJohThijssen
Een ‘zomer aan zee’ waar hij nog zo op hoopte, heeft Theo Thijssen niet meer mogen meemaken. Begin december kreeg hij longontsteking, gevolgd door een hartaanval en een hersenbloeding. Twee dagen voor Kerstmis overleed hij, vierenzestig jaar oud.
Bronnen
Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag: archief A. Maas-van der Moer. Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag: archief D. Ket.