Over dit hoofdstuk/artikel

Marcel van den Boogert

over Louis Couperus

over Johan C.P. Alberts


+
Marcel van den Boogert (1960) is neerlandicus en werkt in de uitgeverij. Hij schreef o.a. ‘Wat zal God van dit alles zeggen’. De zoektocht naar liefde in het leven en werk van Johan C.P. Alberts (1988, ongepubliceerde doctoraalscriptie).

Over dit hoofdstuk/artikel

Ed Schilders

over Louis Couperus


+
Ed Schilders (1951) verzorgt de wekelijkse boekenrubriek ‘Circonflexe’ in de Volkskrant. Hij schreef o.a. De voorhuid van Jezus (1985) en Vergeten boeken (1986).

Over dit hoofdstuk/artikel

over Eline Vere


F.L. Bastet


+
Frédéric Bastet (1926) is archeoloog en classicus. Van 1965 tot 1976 was hij hoogleraar klassieke archeologie aan de Rijksuniversiteit Leiden en aansluitend, tot 1987, conservator van de klassieke afdeling van het Rijksmuseum van Oudheden. Hij publiceerde over Couperus o.a. Een zuil in de mist (1980), Louis Couperus, Een biografie (1987) en De wereld van Louis Couperus (1991).

Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas

over Louis Couperus


+
Nop Maas (1949) is gespecialiseerd in de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Hij publiceerde over o.a. Marcellus Emants, Multatuli, De Nederlandsche Spectator en Carel Vosmaer.
1
De door Van Loenen Martinet verdedigde stellingen en de naar aanleiding daarvan gevoerde discussie worden weergegeven in het Bijblad van De Hervorming van 2 juni 1891.
2
De gegevens in deze alinea zijn ontleend aan berichten uit Het Vaderland, van respectievelijk 25 maart 1892, 10 november 1891, 26 augustus 1891, 2 juli 1891 en 9 februari 1892. Zie ook De Portefeuille van 12 september 1891. Besprekingen van Noodlot treft men in 1891 aan in Los en Vast en Elsevier’s Geillustreerd Maandschrift en in De Dietsche Warande van 1892.
3
Zie J. de Jong, ‘Noodlot’, in De Vrijheid van 22 augustus 1923. Volgens De Jong viel aan deze roman bepaald niet meteen de waardering ten deel die hij later verwierf: ‘De roman verschilt veel van de toen gangbare lectuur; hij was bij geen categorie onder te brengen; men vond hem langdradig; hoewel een groot aantal personen daarin werden voorgesteld, gebeurde er weinig en er werd zooveel geanalyseerd en bespiegeld.’ Overigens munt dit stukje van De Jong uit door aantoonbare onjuistheden.
4
Overlijdensadvertentie in Het Vaderland van 30 augustus 1894. Zie ook de redactionele berichten van 30 en 31 augustus.
5
Deze correspondentie bevindt zich in het archief van de Tivoli Schouwburg in het Gemeentearchief Rotterdam.
6
Op 22 april 1892 vroeg hij aan De Vos een introductie voor het Berliner Theater van Barnay.
7
Noodlot werd gespeeld op de volgende data: 26-28 november 1892, 1, 3 en 8 december Rotterdam, 9 december Utrecht, 11 december Arnhem, 12 december Leiden, 16 december Nijmegen, 18 december Rotterdam, 19 december Middelburg, 20 en 23 december Rotterdam, 27 december Dordrecht, 28 december Den Haag, 6 januari 1893 Amsterdam, 10 januari Rotterdam, 3 februari en 3 maart Amsterdam, 7 maart Groningen, 8 maart Leeuwarden. In totaal verdiende Jäger f 150,26 aan auteursrecht.
De Haagse voorstelling was eerst gepland voor 14 december, maar moest verplaatst worden omdat er een misverstand was met de schouwburgdirectie. Op 9 december vroeg Couperus aan De Vos ‘de loge grillée over de koningsloge’ voor hem te reserveren bij de Haagse voorstelling. Op 27 december liet hij weten nog altijd geen kaarten ontvangen te hebben: ‘ik deel u dit even mede, omdat men zeer slof is aan onzen schouwburg en misschien nog vergeten kon aan mij te denken.’
8
Besprekingen van de opvoering van Noodlot treft men verder aan in de nrc van 28 november 1892, Het Nieuws van den Dag van 29 november en 9 december 1892 en 10 januari 1893, De Nederlandsche Spectator van 3 december 1892, Middelburgsche Courant van 21 december 1892, De Amsterdammer van 10 en 23 januari 1893, Het Tooneel van 1 december 1892 en van 2 en 15 januari 1893, De Telegraaf van 7 januari 1893, Algemeen Handelsblad van 7 januari en 10 februari 1893, de Oprechte Haarlemsche Courant van 10 januari 1893, De Gids van 1893 (11, p. 394-398). Dit is geen volledige opsomming van de verschenen recensies.
9
Variatie op P.A. de Genesters: ‘Verlos ons van den preektoon Heet/Geef ons natuur en waarheid weer.’
10
Brief berust in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag.

Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas

over Louis Couperus


+
Nop Maas (1949) is gespecialiseerd in de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Hij publiceerde over o.a. Marcellus Emants, Multatuli, De Nederlandsche Spectator en Carel Vosmaer.
1
De door Van Loenen Martinet verdedigde stellingen en de naar aanleiding daarvan gevoerde discussie worden weergegeven in het Bijblad van De Hervorming van 2 juni 1891.
2
De gegevens in deze alinea zijn ontleend aan berichten uit Het Vaderland, van respectievelijk 25 maart 1892, 10 november 1891, 26 augustus 1891, 2 juli 1891 en 9 februari 1892. Zie ook De Portefeuille van 12 september 1891. Besprekingen van Noodlot treft men in 1891 aan in Los en Vast en Elsevier’s Geillustreerd Maandschrift en in De Dietsche Warande van 1892.
3
Zie J. de Jong, ‘Noodlot’, in De Vrijheid van 22 augustus 1923. Volgens De Jong viel aan deze roman bepaald niet meteen de waardering ten deel die hij later verwierf: ‘De roman verschilt veel van de toen gangbare lectuur; hij was bij geen categorie onder te brengen; men vond hem langdradig; hoewel een groot aantal personen daarin werden voorgesteld, gebeurde er weinig en er werd zooveel geanalyseerd en bespiegeld.’ Overigens munt dit stukje van De Jong uit door aantoonbare onjuistheden.
4
Overlijdensadvertentie in Het Vaderland van 30 augustus 1894. Zie ook de redactionele berichten van 30 en 31 augustus.
5
Deze correspondentie bevindt zich in het archief van de Tivoli Schouwburg in het Gemeentearchief Rotterdam.
6
Op 22 april 1892 vroeg hij aan De Vos een introductie voor het Berliner Theater van Barnay.
7
Noodlot werd gespeeld op de volgende data: 26-28 november 1892, 1, 3 en 8 december Rotterdam, 9 december Utrecht, 11 december Arnhem, 12 december Leiden, 16 december Nijmegen, 18 december Rotterdam, 19 december Middelburg, 20 en 23 december Rotterdam, 27 december Dordrecht, 28 december Den Haag, 6 januari 1893 Amsterdam, 10 januari Rotterdam, 3 februari en 3 maart Amsterdam, 7 maart Groningen, 8 maart Leeuwarden. In totaal verdiende Jäger f 150,26 aan auteursrecht.
De Haagse voorstelling was eerst gepland voor 14 december, maar moest verplaatst worden omdat er een misverstand was met de schouwburgdirectie. Op 9 december vroeg Couperus aan De Vos ‘de loge grillée over de koningsloge’ voor hem te reserveren bij de Haagse voorstelling. Op 27 december liet hij weten nog altijd geen kaarten ontvangen te hebben: ‘ik deel u dit even mede, omdat men zeer slof is aan onzen schouwburg en misschien nog vergeten kon aan mij te denken.’
8
Besprekingen van de opvoering van Noodlot treft men verder aan in de nrc van 28 november 1892, Het Nieuws van den Dag van 29 november en 9 december 1892 en 10 januari 1893, De Nederlandsche Spectator van 3 december 1892, Middelburgsche Courant van 21 december 1892, De Amsterdammer van 10 en 23 januari 1893, Het Tooneel van 1 december 1892 en van 2 en 15 januari 1893, De Telegraaf van 7 januari 1893, Algemeen Handelsblad van 7 januari en 10 februari 1893, de Oprechte Haarlemsche Courant van 10 januari 1893, De Gids van 1893 (11, p. 394-398). Dit is geen volledige opsomming van de verschenen recensies.
9
Variatie op P.A. de Genesters: ‘Verlos ons van den preektoon Heet/Geef ons natuur en waarheid weer.’
10
Brief berust in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag.

Over dit hoofdstuk/artikel

Paul Snijders

over Louis Couperus

over J.H. Ram


+
Paul Snijders (1954) studeerde boekverzorging en grafiek, en is werkzaam als antiquaar. Hij is actief lid van het Genootschap voor Tegennatuurlijke Letteren.
1
Dit artikel is een bewerking van mijn boekje Jhr. J.H. Ram. Indirect licht op Louis Couperus. Deventer 1983.
2
Marcellus Emants, Aantekeningen. Bezorgd door Nop Maas. Den Haag 1985, p. 143-144.
3
Henri van Booven, Leven en werken van Louis Couperus. Velsen 1933, p. 117. Van Booven is voor de tekening van Rams karakter een van de belangrijkste bronnen. Het is niet onmogelijk dat hij Ram gekend heeft (zie noot 25). In elk geval is hij de enige Couperusbiograaf die de brieven aan Ram heeft gezien, voordat ze (waarschijnlijk) door de weduwe Elisabeth Couperus-Baud zijn vernietigd. Al heeft hij er maar een fractie van geciteerd, toch schreef hij vanuit zijn kennis van die persoonlijke correspondentie.
4
Jeannette E. Koch, De koningsromans van Louis Couperus. Napels 1989, p. 306.
5
Couperus aan Netscher, 8 juli 1890. In H.W. van Tricht, ‘Louis Couperus als briefschrijver’, in Maatstaf 11 (1963) 3/4, p. 159.
6
Het Vaderland, 16 juli 1890.
7
Koch, p. 305-308.
8
Zie hierover Gert Hekma, Honderd jaar homoseksuelen. Amsterdam 1992.
9
Frédéric Bastet: Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam 1987, p. 139.
10
Van Booven, p. 117.
11
Van Booven, p. 88, 117.
12
Couperus aan Netscher, 8 juli 1890.
13
Van Booven, p. 117. Couperus heeft Ram duidelijk bij zijn boek gehouden, zie M. Klein: ‘JR in Extaze’, in Iambe nr. 9 (1983). Hierbij is een stukje handschrift van Extaze afgebeeld, waarin Couperus na doorhalen van diverse varianten van J.H., J.R. en J.L. (en andere namen en voorletters) uiteindelijk kiest voor T.H. Quaerts. Vgl. H.W. van Tricht, Louis Couperus, een verkenning. Den Haag 1965, p. 83.
14
Louis Couperus, Extaze. Amsterdam 1892, p. 167.
15
Extaze, p. 31, 76, 97.
16
Aantekeningen, p. 144-157. Argwaan verscheen in Elsevier’s Geillustreerd Maandschrift 1892, nr. 1 en 2, met 20 illustraties van Joan Berg. Onder andere herdrukt in de bundel Afgestorven (1916).
17
Bataviaasch Nieuwsblad, 18, 21 en 22 oktober 1892.
18
Van ziekte was dus geen sprake, anders dan ik in 1983 dacht.
19
Van Booven, p. 117.
20
F.L. Bastet, Een zuil in de mist. Amsterdam 1980,. 79.
21
Koch,. 339-346.
22
Louis Couperus, Metamorfoze. Amsterdam 1897, p. 322-323.
23
Haarlem, F. Bohn, 1897. De tweede druk, Maria Magdalena’s loutere liefde (Amsterdam 192 5), heeft een opdracht van ruim een pagina aan Elisabeth Couperus-Baud, en is sterk gewijzigd.
24
Maurits Wagenvoort, De vrijheidzoeker. Amsterdam 1930, p. 238. Het brieffragment heeft hier een foutieve datering, 16 oktober 1897. Van Boovens 16 december 1897 overtuigt meer.
25
TH[omson]:‘Jhr. J.H. Ram †’, in Buiten 18 oktober 1913. Dat juist in dit blad Ram zo uitvoerig herdacht wordt is opmerkelijk. Buiten werd opgericht in 1907; Henri van Booven was er de eerste redacteur van, tot 1910.
26
Details over het verblijf in Zuid-Afrika in de collectie-Asselbergs, Algemeen Rijksarchief, Den Haag.
27
W.H. de Beaufort, Dagboeken en aantekeningen. Den Haag, 1993, p. 90-97. De Bepaufort was minister van Buitenlandse Zaken.
28
Waarde heer Veen. Brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever. Bezorgd door F.L. Bastet. Den Haag 1977, p. 230, 232.
29
Snijders, p. 8. Bastet 1987, p. 275.
30
W.N. Bakker: ‘Jhr J.H. Ram †, in Avia, 10 oktober 1913.
31
Collectie-Asselbergs.
32
Zie Jeannette Koch, Met Couperus in Rome. Werkendam 1993.
33
Bakker 1913.
34
Jhr.dr. J.A. Schorer aan Jaap van Leeuwen, ongedateerd (wrs. 1934). In Homodok, Amsterdam.
35
Bakker 1913.
36
De Amsterdammer, 9 juni 1917.
37
De krantenartikelen van Jan Fabius zijn opgenomen in zijn boek Met Bulgaren en Montenegrijnen. Utrecht 1913.
38
J.H. Ram, ‘Brieven van het oorlogsterrein xii’, in NRC, 24 november 1912.
39
Jhr. Schorer aan Jaap van Leeuwen, 3 maart 1932. Zie ook 23 april 1934 en ongedateerd (wrs. 1934).

Over dit hoofdstuk/artikel

M. Stapert-Eggen

over Louis Couperus


+
Marijke Stapert-Eggen (1944) is referent Handschriften van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, speciaal belast met de zorg voor de brieven en de collecties na 1800. Zij maakt deel uit van de redactie van de Volledige Werken Louis Couperus en is uitvoerder en uit ever van het Repertorium Louis Couperus.