Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas


Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas


Over dit hoofdstuk/artikel

over Willem Frederik Hermans


+
Arno van der Valk (1970) is neerlandicus. Hij schreef Hermans Trismegistos. Onderzoek naar Willem Frederik Hermans en de klassieke oudheid (1996, ongepubliceerde doctoraalscriptie).
1
Over Hugo Claus: Gerd de Ley, De pen gaat waar het hart niet kan (1980), over Harry Mulisch: Marita Mathijsen, De mythische formule (1981) en over Gerard Reve: Sjaak Hubregtse, In gesprek (1983).
2
Naast het hier te bespreken interview betreft het Manuel Arce, ‘El novelista Willem Frederik Hermans’, El Destino, 22 april 1961; Christel Leclerq-Safieh, ‘Une écriture limpide’, L’Orient le jour, 8 januari 1981 en Eliza Botha en Henriëtte Roos, ‘In gesprek met Willem Frederik Hermans’, in: Tydskrif vir letterkunde 2r (1983) 2 (mei), p. 45-54.
3
De titel Aldri sove mer is onvertaald gelaten om verwarring te voorkomen.
4
Of het juist is dat Aaslestad hier van weken spreekt, hangt af van wat Alfred zoekt. Vgl. ‘Nooit meer slapen – van dag tot dag’, Hermans-magazine 4 (1994) 13 (december), pp.7-8.
5
De foutieve spelling van de naam Hermans wordt hier waarschijnlijk veroorzaakt doordat in het Noors een korte klinker wordt verkregen door een dubbele medeklinker te laten volgen.
6
Zie het overzicht van recensies.
7
De uitgever Gyldendal Norsk Forlag te Oslo verkocht tot 1996 1.742 van de 2.200 exemplaren. Prijs 322 Noorse kronen (ca. f 80,-). Met dank aan Gordon Hølmebakk.
8
Jan Fontijn bespreekt de betekenis van de gravlaks in ‘Nooit meer slapen of naar het middelpunt der aarde’, Tirade 10 (1970) 160, pp. 474-493.
9
Bedoeld worden nr. 82: Torbjørn Fjellang, Finnmark 1961; nr. 83: Laplandse vrouw, Ramnastua 1961; nr. 94: Hert, Bergen (Noorwegen) 1961; nr. 99: Sneeuwvlek, Finnmark 1961 en nr. 110: Vrouw, Finnmark 1961. Vgl. Hermans-magazine 4 (1994) 13 (december), pp. 6-16 en 4 (1995) 14 (maart), p. 56 voor meer foto’s van Hermans’ tochten in Lapland.
10
Uitgezonderd de jubileum-editie 1991, tweeëntwintigste druk.
11
Knut Hamsun, Honger, 1976. Vertaald door Cora Polet. Het artikel ‘Voor honger wijkt alles’ is onder de titel ‘Hamsun’s honger’ opgenomen in Ik draag geen helm met vederbos (1979).
12
Per Olof Sundman, De barre pooltocht, 1970. Vertaald door J.C. Torringa-Timmer. De expeditie, 1979. Vertaald door Marijke Haagsma-Langerak en Tineke Keuning.
13
G.F.H. Raat is overtuigd van de gelijktijdigheid van de vertelling en geeft daar overtuigende argumenten voor in ‘Alfred en zijn spiegelbeeld’ in de essaybundel Wilbert Smulders (red.), Verboden toegang, 1989.
14
Søren Kierkegaard, Dagboeken, gekozen en ingeleid door Sybren Polet, vertaald door Cora Polet, 1991.
15
Fragment 106, p. 69. In Deense uitgave deel ii a 633.
16
Joop van Tijn, ‘Willem Frederik Hermans. “Ik heb nooit in de goedheid van de mensen geloofd”’, Vrij Nederland, 2 april 1966. Opgenomen in Frans A. Janssen, Scheppend nihilisme, 1979.

Over dit hoofdstuk/artikel

Rob Delvigne

over Willem Frederik Hermans


+
Rob Delvigne (1948) stelde met Frans A. Janssen Schrijven is verbluffen (1996) samen, de bibliografie van de verspreide publicaties van Willem Frederik Hermans. Hij werkt aan een boekje over Hermans voor de rechter.
1
In een interview met Ischa Meijer in de Nieuwe Revu, 10 februari 1984.
2
Boze brieven, 1977, p. 24.
3
Opgenomen in Scheppend nihilisme, 1979, p. 208.
4
Haagse Post, 24 december 1983.
5
Geert Lubberhuizen, uitgever, 1994, p. 161.
6
Jan Cremer in beeld, 1985, p. [74].
7
Geert Lubberhuizen, p. 161.
8
Cremer in Het Vrije Volk, 1 juli 1978.
9
Jan Cremer in beeld, p. [150].
10
Afgebeeld in Jan Cremer in beeld p. [57].
11
Een landingspoging op Newfoundland, 1957, p. 26.
12
Boze brieven, p. 245-248.
13
Herdrukt in Klaas kwam niet, 1983.
14
Cecile van der Harten in haar bijdrage in Geschiedenis van de Nederlandse fotografie over Sanne Sannes (1989).
15
Citaat uit het december 1960-nummer van Foto; Focus nam de toespraak van De Gruyter op, maar daar ontbreekt deze passage.
16
Nieuwsblad van het Noorden, 20 mei 1963.
17
De tekst van het interview werd door mij gepubliceerd in De Revisor 11/3 (juli 1975), p. 33-37.
18
Merlyn 1/2, januari 1963.
19
Scheppend nihilisme, p. 50. Wanneer Hermans in later literair werk ironisch schrijft over ontwikkelingswerkers, dan krijgt dit type de trekken mee van Rudie van Lier, hoogleraar agrarische sociologie van de ontwikkelingslanden. In het verhaal ‘Vraatzucht’ (uit de bundel De zeven hoofdzonden, 1970) zit ‘een hoogleraar in de voedselproblematiek van de ontwikkelingslanden’ in het plaatselijke Hilton-hotel van zo’n uitgehongerd land te schransen op kosten van een internationale organisatie. In Nooit meer slapen (1966) staat het Hiltonhotel in India, waarnaar ‘(onverstaanbaar)’ is uitgezonden, niet om nood te lenigen met zijn harde dollars maar om een rapport te schrijven voor het ‘Social Science Relief Program Committe?’(p. 153).
20
Scheppend nihilisme, p. 48.
21
Interview in Bourgond, 30 maart 1962.
22
Podium, januari 1965.
23
Ingezonden brief in Furore nr 3, mei 1976.
24
’t Kofschip 13/2 (maart/april 1985), p. 58.
25
Literair lustrum 1, 1967, p. 59.
26
Provinciale Zeeuwse Courant, 1 maart 1991. Visser had toen al jaren een behoorlijke baan als creatief directeur van een reclamebureau.
27
Noordewier tegenover Hans van Straten in het Utrechts Nieuwsblad, 25 november 1976.
28
De correspondentie van Hermans met Noordewier is afgedrukt in Sterfboek, 1996(= WFH-verzamelkrant 18-22).
29
De draagbare Hofland, 1993, p. 37.
30
Propria Cures, 15 mei 1971.
31
Een citaat uit Remco Camperts gedicht dat kort daarvoor niet op de tv mocht worden voorgedragen.
32
Podium, 18/7-8, p. 383.

Over dit hoofdstuk/artikel

Donald Betlem

over Willem Frederik Hermans


+
Donald Betlem (1937) is als docent Nederlands en Algemene Taalwetenschap verbonden geweest aan verschillende onderwijsinstellingen. Hij publiceerde eerder over Hermans (in Merlyn en Raster) en Elsschot (in Het Oog in ’t Zeil).
1
Een aparte plaats wordt ingenomen door het proefschrift van Wilhelmina Johanna Kamminga, Onderzoekingen over de vorming van N-pyridyl-pyridiniumverbindingen, de dissertatie uit 1943 van de vriendin van Hermans’ overleden zuster Corrie. Hermans, die ‘An’s’ paranimf was bij de promotie, kreeg vanzelfsprekend ook een exemplaar en zat op 21 juli 1943 aan bij het promotiediner. Op het menu stonden: ‘Hors d’oeuvre – Croquet – Soep – Ossehaas à la jardinière – Aardappelen – Pudding – Koffie – Gebak’. Het met de hand en op zijn naam uitgeschreven menukaartje bewaarde Hermans in het boek.
2
Hermans heeft zich vaker (terloops) over de invloed van deze oom uitgelaten, onder meer in 1962, in een gesprek met Hans van Straten (gepubliceerd in Ze zullen eikels zaaien op mijn graf, Amsterdam 1995).
3
Onder andere het Leidse antiquariaat Aioloz bood (in februari 1996) een boek uit Hermans’ nalatenschap aan dat naar alle waarschijnlijkheid eerder aan ‘oom P.C.’ had toebehoord. Ook dit bevatte correcties en (filosofische) aantekeningen.
4
Wie in die tijd naast Het Parool ook Hollands Diep las, kon een aanwijzing (maat geen zekerheid) omtrent Hermans’ reisbestemming krijgen (zie noot 5).
5
Zowel in Hermans’ reisprogramma als in een artikel in Hollands Diep van 10 april 1976 (tevens gepubliceerd in Ik draag geen helm met vederbos, p. 125-34) wordt die excursie vermeld. In het artikel echter zonder duidelijke tijdaanduiding.
6
Op de plattegrond van Bazel in zijn Guide Bleu van Zwitserland (Hachette 1982) noteerde Hermans op welke adressen Nietzsche en zijn vrienden gewoond hadden, zoals: Spalentorweg 2, Schützengraben 47 (het zogenaamde ‘Baumannshol’), Gellertstraße 22, Bachlettenstraße 11 en St. Alban Vorstadt 64 (waar Jacob Burckhardt woonde). Ook hier maakte hij foto’s van de huizen.
7
Ook F. Ruiter en W. Smulders wezen al, in een iets ander verband, op de onduidelijkheid in Hermans’ houding tegenover Nietzsche (De literaire magneet. Essays over Willem Frederik Hermans en de moderne tijd, Amsterdam 1995, p. 36, noot 31).
8
Oskar Panizza, Aussprüche, (Berlin) 1929. (Erste Veröffentlichung der Panizza-Gesellschaft in Berlin, 500 Exemplaren).
9
Over het dubbelgangersmotief in De donkere kamer van Damokles is veel geschreven. Het komt onder andere ter sprake in: D. Betlem, ‘De geboorte van een dubbelganger’, Merlyn jg. 4 (1966), nr. 4, p. 276-290; idem, ‘Van Jean Paul tot Van der Waals. Nogmaals “De geboorte van een dubbelganger”’, Raster jg. 1 (1967-1968), nr. 1, p. 71-93; G.J.P. van Hoek en C.B.M. Wingen, ‘De donkere kamer; perspectief en interpretatie van het gebeuren in De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans’, De Nieuwe Taalgids jg. 67 (1974), nr. 2, p. 89-118; Frans A. Janssen, Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans, Amsterdam 1978 en W.H.M. Smulders, De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles, Utrecht 1983.
10
Een indrukwekkende rij dichters en schrijvers werd door Goethes Faust ingrijpend beïnvloed, vooral in Frankrijk: Gérard de Nerval, Théophile Gautier, Charles Nodier, George Sand en Gustave Flaubert bijvoorbeeld maakten vertalingen of bewerkingen van het gedicht of namen er motieven uit over. Mephistopheles bracht in de negentiende eeuw tijdens de Franse Romantiek zelfs een complete Satansrage op gang, ook onder schilders en componisten, die de duivel als een positieve inspirator ondergingen. Rudwin (The Devil in Legend and Literature, 31983, p. 244) zegt: ‘Goethe, in his youth, looked upon Lucifer as the author of all creation?’
11
Voor de goede orde: ik heb hier meer en vaak ook andere regels geciteerd dan Hermans deed, omdat ik meende dat niet iedereen de inhoud van Byrons gedicht meer even helder voor de geest zou staan. Een paar door Hermans overgenomen citaten zijn: ‘We are the fools of time and terror: / Days steal on us, and steal from us; yet we live, / Loathing our life, and dreading still to die?’ Manfreds leven is ‘The burning wreck of a demolished world’ en zijn aspiraties ‘have only taught him what we know – / That knowledge is not happiness, and science / But an exchange of ignorance for that / Which is an other kind of ignorance.’ De hiervéér geciteerde vertalingen van de versregels zijn afkomstig uit Gedichten van Lord Byron door J.J.L. ten Kate. Eerste volledige uitgave, Leiden (1870). De uitgave is echter allesbehalve volledig, want de naar zijn smaak te ‘helse’ taferelen heeft de vertaler eruit weggelaten.
12
Ahriman, ook Ahra Manyoe genaamd, verdient enige extra aandacht. Hij is in de Oud-Perzische religie de belichaming van de boosheid en de duisternis en is in een voortdurende strijd gewikkeld met de hoogste goede geest, Ahoera Mazda, een strijd die de kern vormde van het Zoroastrisme. De profeet van Ahoera Mazda was Zoroaster of Zarathoestra, die volgens de traditie ooit bijna door Ahriman verleid werd tot een duivelsovereenkomst, waarschijnlijk het oudst bekende voorbeeld van dit gegeven uit de literatuur.
13
Er is hier een verschil: Osewoudt en Cleever zijn eenzaam uit onmacht, Manfred is het uit hoogmoed.

Over dit hoofdstuk/artikel

Donald Betlem

over Willem Frederik Hermans


+
Donald Betlem (1937) is als docent Nederlands en Algemene Taalwetenschap verbonden geweest aan verschillende onderwijsinstellingen. Hij publiceerde eerder over Hermans (in Merlyn en Raster) en Elsschot (in Het Oog in ’t Zeil).
1
Een aparte plaats wordt ingenomen door het proefschrift van Wilhelmina Johanna Kamminga, Onderzoekingen over de vorming van N-pyridyl-pyridiniumverbindingen, de dissertatie uit 1943 van de vriendin van Hermans’ overleden zuster Corrie. Hermans, die ‘An’s’ paranimf was bij de promotie, kreeg vanzelfsprekend ook een exemplaar en zat op 21 juli 1943 aan bij het promotiediner. Op het menu stonden: ‘Hors d’oeuvre – Croquet – Soep – Ossehaas à la jardinière – Aardappelen – Pudding – Koffie – Gebak’. Het met de hand en op zijn naam uitgeschreven menukaartje bewaarde Hermans in het boek.
2
Hermans heeft zich vaker (terloops) over de invloed van deze oom uitgelaten, onder meer in 1962, in een gesprek met Hans van Straten (gepubliceerd in Ze zullen eikels zaaien op mijn graf, Amsterdam 1995).
3
Onder andere het Leidse antiquariaat Aioloz bood (in februari 1996) een boek uit Hermans’ nalatenschap aan dat naar alle waarschijnlijkheid eerder aan ‘oom P.C.’ had toebehoord. Ook dit bevatte correcties en (filosofische) aantekeningen.
4
Wie in die tijd naast Het Parool ook Hollands Diep las, kon een aanwijzing (maat geen zekerheid) omtrent Hermans’ reisbestemming krijgen (zie noot 5).
5
Zowel in Hermans’ reisprogramma als in een artikel in Hollands Diep van 10 april 1976 (tevens gepubliceerd in Ik draag geen helm met vederbos, p. 125-34) wordt die excursie vermeld. In het artikel echter zonder duidelijke tijdaanduiding.
6
Op de plattegrond van Bazel in zijn Guide Bleu van Zwitserland (Hachette 1982) noteerde Hermans op welke adressen Nietzsche en zijn vrienden gewoond hadden, zoals: Spalentorweg 2, Schützengraben 47 (het zogenaamde ‘Baumannshol’), Gellertstraße 22, Bachlettenstraße 11 en St. Alban Vorstadt 64 (waar Jacob Burckhardt woonde). Ook hier maakte hij foto’s van de huizen.
7
Ook F. Ruiter en W. Smulders wezen al, in een iets ander verband, op de onduidelijkheid in Hermans’ houding tegenover Nietzsche (De literaire magneet. Essays over Willem Frederik Hermans en de moderne tijd, Amsterdam 1995, p. 36, noot 31).
8
Oskar Panizza, Aussprüche, (Berlin) 1929. (Erste Veröffentlichung der Panizza-Gesellschaft in Berlin, 500 Exemplaren).
9
Over het dubbelgangersmotief in De donkere kamer van Damokles is veel geschreven. Het komt onder andere ter sprake in: D. Betlem, ‘De geboorte van een dubbelganger’, Merlyn jg. 4 (1966), nr. 4, p. 276-290; idem, ‘Van Jean Paul tot Van der Waals. Nogmaals “De geboorte van een dubbelganger”’, Raster jg. 1 (1967-1968), nr. 1, p. 71-93; G.J.P. van Hoek en C.B.M. Wingen, ‘De donkere kamer; perspectief en interpretatie van het gebeuren in De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans’, De Nieuwe Taalgids jg. 67 (1974), nr. 2, p. 89-118; Frans A. Janssen, Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans, Amsterdam 1978 en W.H.M. Smulders, De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles, Utrecht 1983.
10
Een indrukwekkende rij dichters en schrijvers werd door Goethes Faust ingrijpend beïnvloed, vooral in Frankrijk: Gérard de Nerval, Théophile Gautier, Charles Nodier, George Sand en Gustave Flaubert bijvoorbeeld maakten vertalingen of bewerkingen van het gedicht of namen er motieven uit over. Mephistopheles bracht in de negentiende eeuw tijdens de Franse Romantiek zelfs een complete Satansrage op gang, ook onder schilders en componisten, die de duivel als een positieve inspirator ondergingen. Rudwin (The Devil in Legend and Literature, 31983, p. 244) zegt: ‘Goethe, in his youth, looked upon Lucifer as the author of all creation?’
11
Voor de goede orde: ik heb hier meer en vaak ook andere regels geciteerd dan Hermans deed, omdat ik meende dat niet iedereen de inhoud van Byrons gedicht meer even helder voor de geest zou staan. Een paar door Hermans overgenomen citaten zijn: ‘We are the fools of time and terror: / Days steal on us, and steal from us; yet we live, / Loathing our life, and dreading still to die?’ Manfreds leven is ‘The burning wreck of a demolished world’ en zijn aspiraties ‘have only taught him what we know – / That knowledge is not happiness, and science / But an exchange of ignorance for that / Which is an other kind of ignorance.’ De hiervéér geciteerde vertalingen van de versregels zijn afkomstig uit Gedichten van Lord Byron door J.J.L. ten Kate. Eerste volledige uitgave, Leiden (1870). De uitgave is echter allesbehalve volledig, want de naar zijn smaak te ‘helse’ taferelen heeft de vertaler eruit weggelaten.
12
Ahriman, ook Ahra Manyoe genaamd, verdient enige extra aandacht. Hij is in de Oud-Perzische religie de belichaming van de boosheid en de duisternis en is in een voortdurende strijd gewikkeld met de hoogste goede geest, Ahoera Mazda, een strijd die de kern vormde van het Zoroastrisme. De profeet van Ahoera Mazda was Zoroaster of Zarathoestra, die volgens de traditie ooit bijna door Ahriman verleid werd tot een duivelsovereenkomst, waarschijnlijk het oudst bekende voorbeeld van dit gegeven uit de literatuur.
13
Er is hier een verschil: Osewoudt en Cleever zijn eenzaam uit onmacht, Manfred is het uit hoogmoed.

Over dit hoofdstuk/artikel

Mathijs Smit


7 december 1898


1
Mathijs Smit, ‘“In deze Bouwkunst kan onze. Dichtkunst een zuster zien”. Het gemeenschappelijk werk van H.P. Berlage en Albert Verwey’, Literatuur. Tijdschrift over Nederlandse letterkunde, jg. 13 (1995) no. 5, en M. Smit, ‘“De gouden droom van groei tot de ware gemeenschap”. De gemeenschapskunst van H.P. Berlage en Henriëtte Roland Holst’, Literatuur, jg. 14 (1996) no. 2.
2
H.P. Berlage, ‘Over Architectuur’, Het Tweemaandelijksch Tijdschrift, jg 1, 6 (juli 1895) 417-427, aldaar 420.
3
Ibidem.
4
H.P. Berlage, ‘Dr. P.J.H. Cuypers’, De Kroniek, 16 mei 1897.
5
J.E. van der Pek, ‘De nieuwe Beurs’, Algemeen Handelsblad, 17 maart 1898. Zie ook J.E. van der Pek, ‘Aphorismen in het werk van H.P. Berlage’, in: Dr. H.P. Berlage en zijn werk (Rotterdam 1916).
6
H.P. Berlage, ‘Over Architectuur’, Het Tweemaandelijksch Tijdschrift, jg ii, 3 (januari 1896) 202-235, aldaar 223-233.
7
C.J. van der Peet en G. Steenmijer (red.), De Rijksbouwmeesters, twee eeuwen architecten van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers (Rotterdam 1995).
8
Met de eerste wordt waarschijnlijk E. Breman bedoeld. De tweede is Willem Springer of een van zijn zoons J.L. Springer en J.B. Springer.
9
De Kroniek (1897), 249-251 (Jan Veth) en 259 (Jozef Israëls).
10
Deze opmerking bleek profetisch. De Beurs werd op 28 mei 1903 door de jonge koningin Wilhelmina geopend. Tijdens de openingsplechtigheid werd Berlage benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
11
Bedoeld wordt Victor de Stuers, de invloedrijke referendaris van de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Cuypers was een belangrijke protégé van De Stuers.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans van Straten

over F. Bordewijk


Over dit hoofdstuk/artikel

Hans van Straten

over F. Bordewijk


Over dit hoofdstuk/artikel

Igor Cornelissen

over Hans van Straten


+
Igor Cornelissen (1935) is journalist en schrijver. Hij publiceerde eerder in De Parelduiker over George Orwell.