Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas


Over dit hoofdstuk/artikel

Maurits Verhoeff

over Nescio


+
Maurits Verhoeff (1966) publiceerde eerder over Nescio in Het Oog in ’t Zeil, Ons Amsterdam, De Negentiende Eeuw, Literatuur en De Parelduiker.
1
Nescio, Verzameld werk. Deel 1. Bezorgd door Lieneke Frerichs. Amsterdam 1996, p. 222.
2
Opmerkelijk is dat Nescio in de definitieve versies van ‘De uitvreter’ en ‘Titaantjes’ minder expliciet schrijft over de aantasting van het natuur- en stedenschoon dan in de voorstudies en eerdere versies van deze verhalen. In zijn latere verhalen treedt dit aspect weer meer naar voren.
3
Nescio, Verzameld werk. Deel 2. Natuurdagboek 1946-1955, p. 71, 137.
4
Een aantal recensenten ontwaarde in het dagboek mystieke elementen. Zie hierover: Maurits Verhoeff, ‘Telkens afgestapt om terug te kijken. Nescio’s weg door de naruur’, in: Goffe Jensma en Yme Kuiper (red). De god van Nederland is de beste. Elf opstellen over religie in de moderne Nederlandse literatuur. Kampen 1997, p. 65-79.
5
Chr.J. van Geel, Dan kom ik aan, als het schikt. Drie brieven aan Nescio. Bezorgd door Elly de Waard. Castricum 1979, p. 7.
6
W. Zimmerman, ‘Herinnering aan Nescio. Amsterdammer en natuurliefhebber’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant van 22-8-1961. Ook in: Lieneke Frerichs (red.), Over Nescio. Beschouwingen en interviews. ‘s-Gravenhage 1982, p. 268-270. Zie voor Willem Zimmerman: Maurits Verhoeff, ‘Een vriend van Nescio’, in: De Parelduiker 2 (1997) 2, p. 70-72.
7
Zie voor de Bond Heemschut: Ton Koot (red.), Strijd om schoonheid. 50 jaar Heemschut. Amsterdam 1961. Zie voor de Vereniging Natuurmonumenten: A.S. Fris, e.a. (red.), Honderd meter groene archieven. Archieven van Natuurmonumenten 1905-1977. De geschiedenis van de organisatie weerspiegeld in historische stukken. Amsterdam 1995.
8
Verzameld werk. Deel 1, p. 409.
9
In het februari-nummer van het bondsblad wordt Grönloh genoemd in de lijst met nieuwe leden, Heemschut 24 (=25) (1948) 7 (=1), p. 16.
10
Archief Bond Heemschut, Gemeentearchief Amsterdam, zonder inventaris. Met dank aan J. Verseput van het archief voor zijn hulp bij het onderzoek.
11
Deze brief schreef Grönloh dus nog voordat hij lid werd van Heemschut.
12
Men zij gewaarschuwd.
13
Natuurdagboek, p. 48.
14
Ook in spelling was Grönloh conservatief. Opvallend is daarom dat hij enkele plaats- en straatnamen in een moderne spelling schreef.
15
A.G.M. Boost, ‘De Pettelaersdijk’, in: Heemschut 27 (1950) 3, p. 54.
16
Natuurdagboek, p. 357.
17
Nescio, ‘Jeugddagboek’. Het manuscript is te zien in de tv-documentaire ‘Signalement Nescio’, van Henk de By uit 1964.
18
‘Buiten-IJ’, in: Verzameld werk. Deel 1, p. 126.
19
‘Het begon eerder dan we gedacht hadden’, in: Verzameld werk. Deel 1, p. 346.
20
Verzameld werk. Deel 1, p.43.
21
Vanwege zijn werk op het handelskantoor Holland-Bombay T.C. had Grönloh in de jaren twintig en dertig Londen regelmatig bezocht.
22
Grönloh verwijst vermoedelijk naar de rede van de Amsterdamse burgemeester A.J. d’Ailly op 2 februari 1951, ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van Heemschut. In de (kranten)verslagen komt deze zinsnede niet voor. Het is dus mogelijk dat Grönloh bij de viering zelf aanwezig was.
23
Heemschut 26 (1949) 3, p. 37; 26 (1949) 5, p. 68. Grönlohs weduwe bleef trouw aan de idealen van haar echtgenoot: de opbrengst van Nescio’s boekje De X Geboden (1971) stond zij af aan Heemschut.
24
Bij het organiseren van een tentoonstelling over literaire handschriften kwam de criticus W.L.M.E. van Leeuwen (1895-1974) in 1954 in contact met Grönloh. Zie: Natuurdagboek, p. 368, 509. In 1920 en ’21 had Grönloh enkele cursussen over Franse literatuur gevolgd bij K.R. Gallas (1868-1956). Zie: Natuurdagboek, p. 165, 462.
25
Verzameld werk. Deel 1, p. 194.
26
Uit de brief van Heemschut blijkt ook dat Grönloh zijn vriend de schilder Kees Zwolsman (1906-1968) had opgegeven als potentieel lid. Diens naam komt echter niet voor op de ledenlijsten.
27
Afschift door Van Geel in een brief van 21-3-1953 aan Enno Endt, in: Chr.J. van Geel, Dan kom ik aan, als het schikt, p. 19. W.J.H.B. Sandberg was directeur van het Stedelijk Museum. De populieren komen inderdaad voor in het verhaal ‘Een lange dag’ (Verzameld werk. Deel 1, p. 142).
28
Gevaar bij uitstel.
29
Ton Koot, ‘Op heemwacht’, in: Heemschut 29 (1952) 2, p. 81-82.
30
Natuurdagboek, p. 234.
31
Zie voor Mutua Fides: W.R.H. Koops, ‘Van noord ruimend naar oost 1945-1954’, in: idem, Opstellen rond de Groningse Universiteit. Groningen 1990, p. 9-28.
32
Natuurdagboek, p. 296.
33
Verzameld werk. Deel 1, p. 13.
34
Natuurdagboek, p. 119. De watertoren was op 19 februari 1945 door de bezetter opgeblazen.
35
De tekst van de brief, ondertekend met ‘Nescio’, is niet opgenomen in het Verzameld werk.
36
Max Dendermonde had de naam van de stad gespeld als ‘Zieriksee’. Verrassend genoeg was deze schrijfwijze geïntroduceerd door Heemschut. In de Heemschutserie verscheen in 1946 het boek De historische schoonheid van Zieriksee van J.J. Westendorp Boerma. Met deze spelling wilde de auteur de herkomst van de naam duidelijk maken: Zierik (persoonsnaam) en ee (watertje).
37
Brief aan M.L. Nuis dd 17-2-1952, particuliere collectie.

Over dit hoofdstuk/artikel

Nico Keuning

over F.B. Hotz


+
Nico Keuning (1952) is neerlandicus. Hij schreef eerder in De Parelduiker over Max de Jong.
1
In een interview met Lien Heyting (‘De wurgkracht van een gewoon woord’, nrc Handelsblad, 15 maart 1996), zegt F.B. Hotz: ‘Zelf zag ik De vertekening als een lange novelle, maar Theo Sontrop van De Arbeiderspers zei: “Een roman is een roman als er roman op staat.” Dus dat hebben we gedaan.’ Sontrop geldt overigens als de ontdekker van Hotz. Hij trof ‘De tramrace’ aan tussen stapels ingezonden manuscripten. Met dit verhaal debuteerde Hotz in 1975 in Maatstaf. In hetzelfde interview maakt Hotz overigens melding van een roman uit 1952: ‘… maar dat was niet De vertekening. Het ging over een groep muzikanten uit de jaren dertig, die praktisch omkwamen van de honger. Dat boek is toen gelezen door de uitgever Boucher in Den Haag. Het was een vrij idiote Van Oudshoorn-imitatie en Boucher raadde me dan ook aan nog niet te publiceren en me eerst verder te bekwamen. Die raad heb ik tussen 1952 en 1976 ruimschoots opgevolgd.’ In 1976 verscheen zijn debuutbundel Dood weermiddel.
2
Liefde & De envelop is een exclusieve, fraai vormgegeven uitgave van uitgeverij Reservaat, in een oplage van 250 exemplaren. Deze is verkrijgbaar door overmaking van f 33,50 (incl. verzendkosren) op giro 6318695, t.n.v. Reservaat, Heiloo, o.v.v. Hotz. Het Verzameld Werk van F.B. Hotz verschijnt in oktober 1997 bij uitgeverij De Arbeiderspers.
3
De virtuele roman bestaat uit de volgende verhalen (vermeld wordt in welke periode het verhaal zich afspeelt en uit welke bundel het afkomstig is): ‘Lola, of een onbetaalde rekening’ (1927, uit Eb en vloed), ‘Het jubileum’ (1927-1933, uit Dood weermiddel), ‘De tuin der weeën’ (1928, uit Proefspel), ‘Liefde’ (1928-1929, P), ‘Een dubbel incident’ (1929, uit Ernstvuurwerk), ‘Een rit in de zon’ (1929, P), ‘Muziek’ (1929-1930, uit De vertegenwoordigers), ‘Liebestraum’ (1930, EV), ‘Breekbare uren’ (1931, P), ‘De verplaatsing’ (1932, E), ‘Tekens’ (1932-1940, DW), ‘De envelop’ (1933-1940, P), ‘De opdracht’ (ca. 1934, E), ‘De komst van de Airflow’ (1934, P), ‘Waar is het zout?’ (1935, DV), ‘De vertegenwoordigers’ (1936, DV), ‘Het oponthoud’ (ca. 1940, EV), ‘Toonkunst’ (1942-1947, EV) en ‘De gladiatot’ (1942-1945, DW).
4
Het Synthese-deeltje van Aleid Truijens, Over de verhalen van F.B. Hotz (1981), vormt een voortreffelijke introductie op het werk van Hotz, gebaseerd op de eerste twee bundels Dood weermiddel en Ernstvuurwerk. Het eerste hoofdstuk, ‘Data’, geeft een chronologisch overzicht van de culturele geschiedenis en de geschiedenis in het algemeen vanaf 1804, aangevuld met een derde kolom ‘data’ van F.B. Hotz, die loopt van 1922, het geboortejaar van de schrijver, tot en met 1980, het jaar waarin Proefspel verscheen.
5
In het interview, genoemd in noot 1.

Over dit hoofdstuk/artikel

Frits Smulders

over Herman Gorter

over Jenne Clinge Doorenbos


+
F.F.X. Smulders (1959) is als senior wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis. Hij bereidt samen met P.G. de Bruijn een historisch-kritische editie van de gedichten van Herman Gorter voor.
1
Zie Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd; Herman Gorter 1864-1927 ([Amsterdam] 1996).
2
Zie Verzamelde Werken viii (Bussum, Amsterdam 1952), Nagelaten werk (blz. 219-274).
3
Namelijk in zijn grafrede: ‘De taak die Wies zich nu 30 jaar geleden – bij onze verloving – stelde, heeft zij volkomen vervuld.’ Waar Gorter op doelt, wordt duidelijk uit een briefkaart van zijn hand aan Jacobus van Looy: ‘[…] Het is waar, zij had sinds 1886, het jaar van onze verloving, zich tot levenstaak gesteld, mij het zoeken naar de poëzie mogelijk te maken. En daaraan heeft zij zich gehouden tot nu toe met volkomen [nadruk hg] trouw en liefde. – Je vriend – Herman’ (Van Looy-archief, Haarlem). Meer hierover in: Enno Endt, ‘Herman Gorter en Jacobus van Looy; Een besef van verwantschap’; in: Roodkoper 2 (juni 1996), blz. 34-37 (blz. 37).
4
Vgl. De Liagre Böhl, a.w., blz. 350.
5
In particulier bezit.
6
In de zomer van 1914 schrijft zij bijvoorbeeld in haar dagboek (blz. 10): ‘In die dagen heb ik me, voor het eerst[,] ook in de politiek heel dicht by je gevoeld.’ In latere jaren groeide deze affiniteit nog slechts.
7
Medio 1910 schrijft Jenne in haar dagboek (blz. 3): ‘En toen, direct in September, begon het voorlezen van den stroom van kleine versjes […]. Onze kroniek, zooals je de versjes noemde. Vreemd, dat ik ze de eerste maanden zoo heelemaal als “verzen” voelde, zonder ze ooit op onszelf, op onze eigen, op jouw gevoelens voor mij te betrekken.’ In november 1911 bekent Gorter haar zijn liefde, en kort nadien schrijft zij: ‘…, alleen begon ik toen wel de liedjes eenigszins anders te lezen’ (ibid.).
8
Vgl. het dagboek, waarin Jenne in september 1911 noteert: ‘En we spraken veel over toekomstplannen, en over trouwen of niet trouwen, en over Wies en over Ada, en ik kreeg mijn zin, en ik geloof dat het [drie onleesbaar gemaakte woorden] zóó, ondanks alle bezwaren en moeite, toch het gelukkigst is geweest voor ons allebei.’ Veel later, vlak voor haar dood in 1973, heeft zij deze woorden afgezwakt: ‘Onvergeeflijk en onverklaarbaar dat ik bij 20 jaar terugdenken [om precies te zijn: vijftien jaar; zij schrijft immers in 1926] de woorden “trouwen of niet trouwen” gebruikte – dat voor hem en mij toen niet bestond’ (brief van 28 april 1973 van De Liagre Böhl aan Jennes boezemvriendin Herta Mendel, waarin De Liagre Böhl door Jenne aan Herta Mendel gedicteerde opmerkingen over haar dagboek heeft uitgetypt (in particulier bezit)). Jenne verwijst hier impliciet naar De Liagre Böhls Herman Gorter; Zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in nederland [sic] (Nijmegen 1973), blz. 81, noot 8, waarin over huwelijksplannen wordt gesproken. Het is onduidelijk of dit de juiste toedracht is, of dat Jenne in 1973 alsnog trachtte Ada Prins (die pas in 1977 overleed), Gorters goede naam of zijn vrouw Wies postuum te sauveren.
9
Vgl. Jennes dagboek (blz. 6-7): ‘In Februari [1912] ben ik met Dol naar Spanje gegaan, toen is de eerste groote brievenstroom begonnen. Elken dag schreef je, overal waar we kwamen, lag een brief klaar. En dar heb je volgehouden, alle jaren door, elken dag dat we elkaar niet zagen.’ Dat dit geen overdrijving is, blijkt op meerdere plaatsen in de dagboeknotities.
10
In de handschriften is Jennes aanwezigheid soms nog opvallender dan in de gedrukte tekst. In de gedrukte tekst van de handelsuitgave van de Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (1930) is een reeks van drie gedichtjes opgenomen met de respectieve beginregels: ‘Geliefde! een helle dans!’, ‘Geliefde, een groote dans,’ en ‘Geliefde, een diepe dans,’; in de handschriften van deze gedichten staat in plaats van ‘Geliefde’ tot driemaal toe ‘Jenne’.
11
Zo spreekt Jenne in 1910 over de ‘“meedogenlooze kritiek” [blijkbaar haalt zij hier Gorters eigen woorden aan] die je zoo kon verpletteren’ (blz. 3) en in de winter van 1915 schrijft zij in haar dagboek (blz. 10): ‘Over de zware stukken in iii [de derde zang van Pan (1916)] heb ik je vaak pyn gedaan, ik kon ze niet waardeeren, en in myn afkeuring voelde je vaak afkeer, afgryzen over het harde, te weinig schoone en soepele.’
12
In feite is haar ‘editorische’ rol nog verder gegaan, maar dat is niet meer aanwijsbaar; in februari 1927 lezen we in haar dagboek (blz. 76): ‘Ik gewerkt aan Liedjes iii [het derde deel van de Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid, in 1927 in eigen beheer verschenen]. En plotseling vond ik de oplossing, en ik ging naar je kamer, en liet het je zien, wat ik er uit had gelicht, en welke volgorde het nu was, en je was verrukt en we lazen het heelemaal samen door, en het was goed, en is zoo gebleven.’
13
In: Wisselend getij; Dichterlijke en politieke activiteit in Herman Gorters leven, Amsterdam 1964.
14
Zie Wisselend getij, blz. [8]: ‘Schrijven over de mens Gorter kan ik niet. Daarvoor staat hij mij te na.’
15
De term ‘inedita’ is eigenlijk onjuist: alle lyriek die Gorter na 1905 heeft geschreven (met uitzondering van de lyrische gedeelten in Pan 1912/1916), is tijdens zijn leven ongepubliceerd gebleven en slechts in privédrukken verschenen. Handelsuitgaven verschenen eerst na zijn dood in 1927. Gemakshalve gebruiken we hier echter de term inedita.
16
Bezetenheid is wel het goede woord, ook als men bedenkt dat Gorter Jenne schreef iedere dag waarop hij nier bij haar was. Deze brieven verdienen uitgave, en zullen allicht het beeld van Gorter en Jenne – een van de meest hartstochtelijke verhoudingen in de moderne Nederlandse letterkunde – dat uit zijn gedichten en uit haar dagboek naar voren komt, verfijnen.
17
De bundel Liedjes van Pan aan de Geest der Nieuwe Muziek (1920) werd bijvoorbeeld in rood marokijn met goudopschrift gebonden. Er werden slechts drie exemplaren vervaardigd: één voor Jenne, één voor Ada en één voor Gorter zelf.
18
Vgl. de dagboeknotities, blz. 2. Over de schenking van de handgeschreven gedichten in 1911 (en 1912) wordt in het dagboek niet gerept.
19
De meeste van de hier gepresenteerde gedichten bestaan zowel in kladhandschrift als in nethandschrift. Indien van de gedichten meerdere handschriften bestaan, is de net-versie gekozen. Varianten in deze versies waaruit Gorter geen keus heeft gemaakt (zogenaamde open varianten), worden tussen teksthaken […] aangegeven, tenzij anders is vermeld. Er zijn geen leestekens toegevoegd.
20
Namelijk ‘Over de velden ging rond dauw,’, ‘In de duistre twijgen’ en ‘Ik trad naar buiten,’.
21
Gorters gevoelens voor Jenne hebben, voor zover we dit uit de bronnen kunnen opmaken, nooit enige ontwikkeling gekend (hij is vanaf het ogenblik waarop hij haar ontmoette wel bezeten van haar geweest), terwijl Jenne pas in de loop der jaren een inrense liefde voor hem heeft opgevat. In haar dagboek zou zij later schrijven, terugblikkend op de eersre jaren (i.c. 1910) van hun verhouding: ‘Pas in veel later jaren, toen ik in myn gevoelens voor je totaal veranderd was,…’ (blz. 3).
22
Gorter ondertekende zijn correspondentie dikwijls met ‘Pan’.
23
Vgl. Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (ed. 1930), Deel 1, blz. 82.
*
open varianten in de marge buiten beschouwing gelaten
**
strofewit onzeker

Over dit hoofdstuk/artikel

Frits Smulders

over Herman Gorter

over Jenne Clinge Doorenbos


+
F.F.X. Smulders (1959) is als senior wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis. Hij bereidt samen met P.G. de Bruijn een historisch-kritische editie van de gedichten van Herman Gorter voor.
1
Zie Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd; Herman Gorter 1864-1927 ([Amsterdam] 1996).
2
Zie Verzamelde Werken viii (Bussum, Amsterdam 1952), Nagelaten werk (blz. 219-274).
3
Namelijk in zijn grafrede: ‘De taak die Wies zich nu 30 jaar geleden – bij onze verloving – stelde, heeft zij volkomen vervuld.’ Waar Gorter op doelt, wordt duidelijk uit een briefkaart van zijn hand aan Jacobus van Looy: ‘[…] Het is waar, zij had sinds 1886, het jaar van onze verloving, zich tot levenstaak gesteld, mij het zoeken naar de poëzie mogelijk te maken. En daaraan heeft zij zich gehouden tot nu toe met volkomen [nadruk hg] trouw en liefde. – Je vriend – Herman’ (Van Looy-archief, Haarlem). Meer hierover in: Enno Endt, ‘Herman Gorter en Jacobus van Looy; Een besef van verwantschap’; in: Roodkoper 2 (juni 1996), blz. 34-37 (blz. 37).
4
Vgl. De Liagre Böhl, a.w., blz. 350.
5
In particulier bezit.
6
In de zomer van 1914 schrijft zij bijvoorbeeld in haar dagboek (blz. 10): ‘In die dagen heb ik me, voor het eerst[,] ook in de politiek heel dicht by je gevoeld.’ In latere jaren groeide deze affiniteit nog slechts.
7
Medio 1910 schrijft Jenne in haar dagboek (blz. 3): ‘En toen, direct in September, begon het voorlezen van den stroom van kleine versjes […]. Onze kroniek, zooals je de versjes noemde. Vreemd, dat ik ze de eerste maanden zoo heelemaal als “verzen” voelde, zonder ze ooit op onszelf, op onze eigen, op jouw gevoelens voor mij te betrekken.’ In november 1911 bekent Gorter haar zijn liefde, en kort nadien schrijft zij: ‘…, alleen begon ik toen wel de liedjes eenigszins anders te lezen’ (ibid.).
8
Vgl. het dagboek, waarin Jenne in september 1911 noteert: ‘En we spraken veel over toekomstplannen, en over trouwen of niet trouwen, en over Wies en over Ada, en ik kreeg mijn zin, en ik geloof dat het [drie onleesbaar gemaakte woorden] zóó, ondanks alle bezwaren en moeite, toch het gelukkigst is geweest voor ons allebei.’ Veel later, vlak voor haar dood in 1973, heeft zij deze woorden afgezwakt: ‘Onvergeeflijk en onverklaarbaar dat ik bij 20 jaar terugdenken [om precies te zijn: vijftien jaar; zij schrijft immers in 1926] de woorden “trouwen of niet trouwen” gebruikte – dat voor hem en mij toen niet bestond’ (brief van 28 april 1973 van De Liagre Böhl aan Jennes boezemvriendin Herta Mendel, waarin De Liagre Böhl door Jenne aan Herta Mendel gedicteerde opmerkingen over haar dagboek heeft uitgetypt (in particulier bezit)). Jenne verwijst hier impliciet naar De Liagre Böhls Herman Gorter; Zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in nederland [sic] (Nijmegen 1973), blz. 81, noot 8, waarin over huwelijksplannen wordt gesproken. Het is onduidelijk of dit de juiste toedracht is, of dat Jenne in 1973 alsnog trachtte Ada Prins (die pas in 1977 overleed), Gorters goede naam of zijn vrouw Wies postuum te sauveren.
9
Vgl. Jennes dagboek (blz. 6-7): ‘In Februari [1912] ben ik met Dol naar Spanje gegaan, toen is de eerste groote brievenstroom begonnen. Elken dag schreef je, overal waar we kwamen, lag een brief klaar. En dar heb je volgehouden, alle jaren door, elken dag dat we elkaar niet zagen.’ Dat dit geen overdrijving is, blijkt op meerdere plaatsen in de dagboeknotities.
10
In de handschriften is Jennes aanwezigheid soms nog opvallender dan in de gedrukte tekst. In de gedrukte tekst van de handelsuitgave van de Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (1930) is een reeks van drie gedichtjes opgenomen met de respectieve beginregels: ‘Geliefde! een helle dans!’, ‘Geliefde, een groote dans,’ en ‘Geliefde, een diepe dans,’; in de handschriften van deze gedichten staat in plaats van ‘Geliefde’ tot driemaal toe ‘Jenne’.
11
Zo spreekt Jenne in 1910 over de ‘“meedogenlooze kritiek” [blijkbaar haalt zij hier Gorters eigen woorden aan] die je zoo kon verpletteren’ (blz. 3) en in de winter van 1915 schrijft zij in haar dagboek (blz. 10): ‘Over de zware stukken in iii [de derde zang van Pan (1916)] heb ik je vaak pyn gedaan, ik kon ze niet waardeeren, en in myn afkeuring voelde je vaak afkeer, afgryzen over het harde, te weinig schoone en soepele.’
12
In feite is haar ‘editorische’ rol nog verder gegaan, maar dat is niet meer aanwijsbaar; in februari 1927 lezen we in haar dagboek (blz. 76): ‘Ik gewerkt aan Liedjes iii [het derde deel van de Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid, in 1927 in eigen beheer verschenen]. En plotseling vond ik de oplossing, en ik ging naar je kamer, en liet het je zien, wat ik er uit had gelicht, en welke volgorde het nu was, en je was verrukt en we lazen het heelemaal samen door, en het was goed, en is zoo gebleven.’
13
In: Wisselend getij; Dichterlijke en politieke activiteit in Herman Gorters leven, Amsterdam 1964.
14
Zie Wisselend getij, blz. [8]: ‘Schrijven over de mens Gorter kan ik niet. Daarvoor staat hij mij te na.’
15
De term ‘inedita’ is eigenlijk onjuist: alle lyriek die Gorter na 1905 heeft geschreven (met uitzondering van de lyrische gedeelten in Pan 1912/1916), is tijdens zijn leven ongepubliceerd gebleven en slechts in privédrukken verschenen. Handelsuitgaven verschenen eerst na zijn dood in 1927. Gemakshalve gebruiken we hier echter de term inedita.
16
Bezetenheid is wel het goede woord, ook als men bedenkt dat Gorter Jenne schreef iedere dag waarop hij nier bij haar was. Deze brieven verdienen uitgave, en zullen allicht het beeld van Gorter en Jenne – een van de meest hartstochtelijke verhoudingen in de moderne Nederlandse letterkunde – dat uit zijn gedichten en uit haar dagboek naar voren komt, verfijnen.
17
De bundel Liedjes van Pan aan de Geest der Nieuwe Muziek (1920) werd bijvoorbeeld in rood marokijn met goudopschrift gebonden. Er werden slechts drie exemplaren vervaardigd: één voor Jenne, één voor Ada en één voor Gorter zelf.
18
Vgl. de dagboeknotities, blz. 2. Over de schenking van de handgeschreven gedichten in 1911 (en 1912) wordt in het dagboek niet gerept.
19
De meeste van de hier gepresenteerde gedichten bestaan zowel in kladhandschrift als in nethandschrift. Indien van de gedichten meerdere handschriften bestaan, is de net-versie gekozen. Varianten in deze versies waaruit Gorter geen keus heeft gemaakt (zogenaamde open varianten), worden tussen teksthaken […] aangegeven, tenzij anders is vermeld. Er zijn geen leestekens toegevoegd.
20
Namelijk ‘Over de velden ging rond dauw,’, ‘In de duistre twijgen’ en ‘Ik trad naar buiten,’.
21
Gorters gevoelens voor Jenne hebben, voor zover we dit uit de bronnen kunnen opmaken, nooit enige ontwikkeling gekend (hij is vanaf het ogenblik waarop hij haar ontmoette wel bezeten van haar geweest), terwijl Jenne pas in de loop der jaren een inrense liefde voor hem heeft opgevat. In haar dagboek zou zij later schrijven, terugblikkend op de eersre jaren (i.c. 1910) van hun verhouding: ‘Pas in veel later jaren, toen ik in myn gevoelens voor je totaal veranderd was,…’ (blz. 3).
22
Gorter ondertekende zijn correspondentie dikwijls met ‘Pan’.
23
Vgl. Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (ed. 1930), Deel 1, blz. 82.
*
open varianten in de marge buiten beschouwing gelaten
**
strofewit onzeker

Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas

over S. Carmiggelt


Over dit hoofdstuk/artikel

Maurits Verhoeff

over Nescio

over Willem Zimmerman


Over dit hoofdstuk/artikel

Evert Paul Veltkamp

over Gerrit Achterberg


+
De auteur is hoofd van de archieven van de Raad van Ministers van de Europese Unie te Brussel.

Over dit hoofdstuk/artikel

Evert Paul Veltkamp

over Gerrit Achterberg


+
De auteur is hoofd van de archieven van de Raad van Ministers van de Europese Unie te Brussel.

Over dit hoofdstuk/artikel

Ed Schilders


+
Ed Schilders (1951) schreef eerder in De Parelduiker over Louis Couperus, Jean Meslier en J.-K. Huysmans.
1
Over de zaak-Lafarge verschenen onder andere: Laure Adler, L’amour à l’arsenic, Parijs 1985; P. Bouchardon, L’affaire Lafarge, Parijs z.j. [1924]; Etienne Gril, Madame Lafarge devant ses juges, Parijs 1958.
2
Mario Vargas Llosa, De eeuwigdurende orgie, Amsterdam 1986; p. 102.
3
Deel 1, hoofdstuk 22.
4
Op 1 oktober 1866 en op 14 mei 1879; vooral de laatste notitie is aardig: Lachaud, een van Lafarges verdedigers, heeft nog steeds haar portret bij de divan staan waat hij zijn dutjes op doet.
5
Jacques-Louis Douchin, La vie érotique de Flaubert, Parijs 1984; p. 294.
6
Mémoires de Marie Cappelle, veuve Lafarge, écrits par ellemême. Brussel, Société Belge de Librairie, 1842. 3 dln. Deel 3: Suite – écrite sur ses notes, et contenant sa correspondance; id. 1843.
7
In: Haat is een deugd, Amsterdam 1979; p. 94.
8
In: De kluizenaar en zijn muze. Brieven aan Louise Colet, Amsterdam 1983; p. 133.
9
Id. p. 137.
10
In: In een adem uit, Amsterdam 1993; p. 156.
11
Clarín: La Regenta; De Queiroz: Neef Bazilio; Edmond de Goncourt: La fille Elisa; Emile Zola: Une page d’amour (zie noot 15); Busken Huet: Lidewyde. Stendhal spot met het gegeven in de inleiding bij La Chartreuse de Parme. In Jane Austens Northanger Abbey komt het motief vrij terloops ter sprake.
12
Deel 1: De roman; ik zag de tweede druk, Den Bosch, Van Gulick, 1869; deel 2: De roman 11, zijn invloed op geest en hart, tweede druk, Den Bosch, Van Gulick, 1870; p. 50-63.
13
Alle citaten zijn uit deel 1, p. 97 e.v.
14
Diana Vernon is de heldin uit Scotts roman Rob Roy (1818).
15
Het lijkt er sterk op dat Zola dit fragment uit de Mémoires gebruikt heeft in zijn roman Une page d’amour, als hij de romaneske gedachtenwereld van Hélène aan een onschuldig ogende roman van Walter Scott koppelt: ‘Het boek gleed uit haar handen… Ze droomde, de blik verloren in de verte… Wat logen die romans!… En toch oefenden ze een onweerstaanbaar, verleidend geweld uit. Zonder het te willen moest ze denken aan ridder Ivanhoe, die hartstochtelijk door twee vrouwen bemind werd, door de schone jodin Rebekka, en door Rowena, de edele dame. Het leek haar dat zij bemind zou hebben met de voorname rust van de laatste.’
16
Madame Bovary – nouvelle version précédée des scénarios inédits, Parijs z.d.