Over dit hoofdstuk/artikel

Judith Schuyf

over Anna Blaman


+
Judith Schuyf (1951) is historica en archeologe. In 1994 is zij gepromoveerd op Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland 1910-1970.
1
Brief aan Emmy van Lokhorst, 8 augustus 1949.
2
Zie J. Schuyf, Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland 1920-1970 (1994) (diss.), alwaar ook een bibliografie.
3
‘Naar het einde van een mythe’, in: Litterair Paspoort 5 (1950), p. 60-61. ‘Ook vrouwen kunnen wel eens iets verstandigs zeggen’, in: De Groene Amsterdammer, 10-6-1950.
4
Toch is het interessant om te zien dat De Beauvoir in Le deuxième sexe de vraag opwerpt naar de mogelijkheden die de vrouw heeft om een eigen bestaan op te bouwen als zelfstandig subject, d.w.z. zonder de mannelijke blik. Tijdens het schrijven van haar boek was zij bij toeval in contact gekomen met de filosoof Lacan, voor wie dit een belangrijk onderwerp was. Zie D. Bair, Simone de Beauvoir; Biografie (1990), p. 453.
5
J. Kool-Smit, ‘Anna Blaman, existentialiste’, in: De Tijd, 15-2-1964.
6
Zie bijv. A. Meinderts, ‘“Geluk op het drijfzand der illusie”. Kanttekeningen bij Blamans existentialisme en haar roman Op leven en dood.’, in: Anna Blaman – Informatie en herinneringen (1985).
7
Zie o.a. het interview met Bair, door H. Goedkoop en A. van der Zijl, in hp/De Tijd, 12-4-1991.
8
De correspondentie (zes brieven, een kaart en een gedicht) werd door het echtpaar Klomp zorgvuldig bewaard en ten slotte aan hun dochter, mevr. drs. E. de Grooth-Klomp, overgedragen. Die gaf ze in 1994 aan mij. Haar gezondheid was toen al slecht en helaas overleed ze korte tijd later, zodat ik op vragen over de brieven geen antwoord meer kon krijgen.
9
Zie Jan de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland (1979), p. 153.

Over dit hoofdstuk/artikel

Maurits Verhoeff

Marco Entrop

over Bob de Mets


+
Marco Entrop (1956) en Maurits Verhoeff (1966) publiceerden eerder in De Parelduiker over Mijn eigen tijdschrift van Wilhelm Loeb.
1
Dossier Jan Demets. Processtukken Zender Brussel (inv. nr. 968b/47, carton 250 b-1949), Militair Gerechtshof, Paleis van Justitie, Brussel.
2
Bob de Mets, Asfalt. Poéste érotique, uitgeverij Renova, Rotterdam 1924. Datzelfde jaar verscheen een van zetfouten ontdane, tweede druk.
3
Jean Demets, 1926. Met twee lino’s van A. Gonzales della Pastore, Jack Krul, Den Haag 1926.
4
Zowel het Haags Gemeentearchief als de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag is in het bezit van de nummers 1 en 4 van Het Woord. Van nummer 2 beschikt de kb alleen over een fotokopie. Een exemplaar van nummer 3 bevindt zich in het Herwarth Waldenarchief in de Staatsbibliothek zu Berlin.
5
S. Bakker, Het literaire tijdschrift Het Woord 1945-1949, Amsterdam 1987, p. 634.
6
B. de Mets, ‘Hallucinatie’, in: G. Komrij, De Nederlandse poezie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten, tiende hetziene en vermeerderde druk, Amsterdam 1996, p. 494.
7
De gegevens over Demets in Nederland werden door ons gedestilleerd uit de bevolkingsregisters en adresboeken in de gemeentearchieven van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.
8
Van Jan de Vries hebben wij geen persoonsgegevens kunnen achterhalen.
9
Opmerkelijk in dit verband is dat Valentijn van Uytvanck, in Groot Nederland van februari 1926, al een duidelijke overeenkomst signaleerde tussen De Driehoek en het eerste nummer van Het Woord. Nadat hij De Driehoek zeer negatief had besproken, schreef Van Uytvanck: ‘[Het Woord] is een soortgelijk in Holland verschijnend blad, de redaktie is meer doordrongen van de sociale wantoestanden der Kunst en het gedrukte is typogtafisch nog iets “beeldender”. “Het Woord” heeft echter sterker pretenties op het litteraire.’
10
Naast het tijdschrift gaf de redactie de reeks Cahiers van De Driehoek uit, speciaal bedoeld voor werk van medewerkers. De titels die Demets ter recensie ontving waren: Claudia door Duco Perkens (4 juli 1925) en De trust der vaderlandsliefde door Paul van Ostaijen (30 juli 1925). Later volgden nog: Een tussen vijf door Perkens ( 12 november 1925), Enzovoort door Gaston Burssens (4 oktober 1926) en Om den Dood door Roel Houwink (4 oktober 1926). In augustus 1925 ontving Demets de eerste vier nummers van De Driehoek. In september kreeg Het Woord bovendien vijf exemplaren van de nummers 2, 3 en 4 in commissie. Beide kasboeken worden bewaard in het administratief archief van De Driehoek, Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwepen (amvc).
11
Bob de Mets, ‘π’, in: De Driehoek, september 1925. Peeters heeft op zijn beurt aan Het Woord zullen meewerken. In de brief die Demets hem op 15 juni 1926 schreef, is sprake van enkele lino’s uit 1925 die Peeters voor publicatie in Het Woord ter beschikking had gesteld (amvc, archief J. Peeters, inv. nr. p 272639/b2).
12
Brief van B. de Mets aan D. Perkens, d.d. 17 januari 1926 (amvc, archief J. Peeters, inv. nr. p 3455/B2). Welke persoonlijke tragedies Demets waren overkomen, bleef onvermeld. In 1925 stond hij in het bevolkingsregister van Den Haag ingeschreven als directeur van een reclamebureau. Mogelijk was hij daarmee in de fmanciële problemen geraakt.
13
Jacobus ‘Jack’ Krul (1896-1964) publiceerde gedichten in Stroomingen (1918), Morks Magazijn (1919) en Het Getij (1920 en 1921). Hij was medewerker van het anti-militaristische tijdschrift De wapens neder en actief in de iamv, de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging. In 1924 vertaalde hij Het verhaal van den onbekenden soldaat van Gigi Damiani en De Godspest van John Most. Met dank aan mevrouw A.V. Krul (Den Haag), die ons inzage verleende in haar vaders literaire nalatenschap.
14
Zo blijkt uit een brief van C.A. Willink aan J. Peeters, d.d. 25 augustus 1925 (amvc, archief J. Peeters, inv. nr. w721/b1). Van Willink was in De Driehoek (mei 1925) een houtsnede opgenomen.
15
I. Subotić, ‘Het tijdschrift ‘Zenit’ en de verschijning van het konstruktivisme’, in: W. Kotte (red.), Joegoslavisch konstruktivisme, 1921-1981, z.p.z.j. [Uttecht 1983], p. 12-19.
16
Brief van J. Krul aan J. Peeters, d.d. 19 juli 1926 (amvc, archief J. Peeters, inv. nr. p 272639/b2). Het betreft de dichters Gaston Burssens en Michel Seuphor en de beeldend kunstenaars Victor Servranckx, Jan van der Zee, Hubert Dubois, Máttis Teutsch, Jos. Leonard, Karel Maes, Felix de Boeck en Antonio Fornari. Op Seuphor en De Boeck na hadden zij allen meegewerkt aan De Driehoek, en behalve Teutsch en Van der Zee eveneens aan Het Overzicht.
17
Brief van B. de Mets aan D. Perkens, op. cit. (noot 12).
18
Brief van J. Demets aan J. Peeters, d.d. 15 juni 1926 (amvc, archief J. Peeters, inv. nr. p 272639/b2).
19
De Hongaarse beeldend kunstenaar en architect Lajos von Ebneth (1902-1982) had zich in 1924 in Nederland gevestigd. In de zomer van 1926 betrok hij een woning op de Zandvoortschelaan 12 te Kijkduin, om de hoek bij Demers die woonde op de Katwijkschelaan 10. Het direct aan zee gelegen huis van Von Ebneth was een centrum van de internationale avant-garde. Hij ontving er onder anderen Schwitters, László Moholy-Nagy en Hannah Höch en de Stijl-kunstenaars Huszár, Oud, Wils, Van der Leck en Rietveld. Zie: M. Knol (red.), Kurt Schwitters in Nederland. Merz, De Stijl & Holland Dada, Zwolle 1997. Het is niet uitgesloten dat Demets Schwitters heeft ontmoet toen deze tijdens de zomervakantie van 1926 bij Von Ebneth logeerde.
20
Henrik Scholte zorgde voor verdere verspreiding van dit doodsbericht door er in zijn rubriek ‘De poëzie van de maand’ in Nederland van 6 augustus 1926 een opmerking over te maken.
21
E. du Perron, Brieven 1, Amsterdam 1977, p. 98 en 100.
22
Du Perron drukte het verhaal alsnog in zijn geheel af in het eerste nummer van Avontuur (februari 1928), het tijdschrift dat hij samen met Van Ostaijen redigeerde, en bundelde het in Nutteloos verzet (1929).
23
A. Gonzales della Pastore was het pseudoniem van Alex Pierre Joseph van de Driessche (1890-1945), geboren in Brussel-Elsene en in 1916 naar Nederland gevlucht. Hij studeerde korte tijd aan de kunstacademie in Parijs. Informatie afkomstig van zijn zoon Carlos van de Driessche (Den Haag), in een telefoongesprek met M. Verhoeff op 6 februari 1997. Van de Driessche illustreerde 1926 (zie noot 3). Hendrik Pieter Faber (1900-1972) kwam in 1924 vanuit Groningen naar Den Haag. Behalve als kunstschilder was hij actief als reclameontwerper, onder meer voor de firma Droste.
24
I.K. Bonset, ‘Van de beeldende letteren’, in: De Stijl, jg. 7 (serie xiii 1926), nr. 73/74, p. 2-3. Van Doesburg maakte melding van het verschijnen van dit nummer op de briefkaart die zijn vrouw Nelly op 17 juni 1926 aan Hannah Höch schreef. Gepubliceerd in: R. Burmeister en E. Fürlus (red.), Hannah Hoch Ein Lebenscollage. Archiv-Edition, Band II (1921-1945), tweede deel, Berlijn 1995, p. 2 59.
25
In het Van Doesburg-archief (Schenking Van Moorsel), dat berust bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag, bevinden zich geen brieven van Demets. Het enige blijk van contact is de vermelding van het tweede nummer van Het Woord in de rubriek ‘Toegezonden tijdschriften en boeken’ in De Stijl, jg. 7(serie xiii 1926-1927), nr. 75/76, p. 47-48.
26
Du Perron, op. cit. (noot 21), p. 96.
27
In het Werkman-archief (Stedelijk Museum, Amsterdam) bevinden zich getypte afschriften van twee brieven (d.d. 11 oktober 1926 en d.d. 9 november 1926) van Demets en één brief (d.d. 9 november 1926) van Krul aan Werkman.
28
Du Perron, op. cit. (noot 21), p. 108.
29
J. Demets, Experimenten, Rotterdam 1930 (amvc, collectie J. Demets, inv.nr. d32742). De opdracht luidt: ‘Aan E. du Perron / met mijne zeer / groote bewondering / voor zijn werk / Jean Demets / 16.12.30.’
30
Zoals blijkt uit de brief die Demets vanuit Merksem op 23 september 1940 schreef aan de Vlaamse nationalist August Borms, waarin hij aangaf met hem te willen praten over ‘mogelijk herstel in mijn positie van 1914’. Dossier Demets, op. cit. (noot 1).
31
Brief van R. Bulthuis aan H. van Straten, d.d. 22 april 1996. Zie ook: R. Bulthuis, De dagen na donderdag. Een Haagse roman uit de jaren dertig, Den Haag 1975, p. 137-139.
32
Gegevens ontleend aan Dossier Demets, op. cit. (noot 1), aan H. Elen, ‘Jan Demets’, in: Het Liller Heem, jg. 6, nr. 4, oktober 1988, p. 169-178 en aan Trouw van 20 mei 1947, p. 2.

Over dit hoofdstuk/artikel

R. Storm

over F. Bordewijk


1
Voor dit gegeven dank ik Sjoerd van Faassen.
2
Peter van Beest en Peter de Bode, ‘Fondscatalogus’, in: W.L & J.. Brusse’s uitgeversmaatschappij 1903-1965, red. Sjoerd van Faassen… [etc.], Rotterdam 1993, p. 101-243.
3
Charlotte de Cloet, ‘Bibliografie van de afzonderlijk verschenen werken van F. Bordewijk’, in: F. Bordewijk Verzameld werk, deel 13, Amsterdam 1991, p. 473-488.
4
In de Mededelingen van de documentatiedienst Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum staat bij de beschrijving van de derde bundel Fantastische vertellingen: ‘De onverkochte exemplaren van de tweede en van de derde bundel Fantastische vertellingen zijn in 1941 overgegaan naar Nijgh & Van Ditmar nv; er zijn exemplaren gevonden in halflinnen band met de naam van de nieuwe uitgever op het voorplat.’ Maar over de aparte uitgave van ‘Marion Quinn’ geen woord.
5
De Fantastische vertellingen meet (hoogte × breedte) 21,5 × 17 cm. Marion Quinn 16 × 14 cm.
6
Maar ook die is niet probleemloos: na het schutblad en de titelpagina begint het verhaal direct met blz. 9.

Over dit hoofdstuk/artikel

Evert Paul Veltkamp

over Lodewijk van Deyssel


Over dit hoofdstuk/artikel

Evert Paul Veltkamp

over Lodewijk van Deyssel


Over dit hoofdstuk/artikel

Rob Delvigne

over Willem Frederik Hermans

over Simon Vestdijk


+
Rob Delvigne (1948) schreef eerder in De Parelduiker over W.F. Hermans als talentscout.

Over dit hoofdstuk/artikel

Niels Bokhove

over Jacob Mees

over Franz Kafka


23 februari 1908


+
Niels Bokhove (1946) is hoofdredacteur van het Kafka Katern, het kwartaalblad van de Nederlandse Franz Kafka-Kring.
1
Van hieruit maakte Mees korte reizen door Italië en was ook op audiëntie bij de Paus. In zijn reisdagboek van een uitgebreidere reis door dit land (voorjaar 1914) verwijst hij enkele malen naar de reis van 1908. Op 17 april 1914 noteerde hij bij zijn bezoek aan de kerk S. Anastasia in Verona: ‘Hier vallen dadelijk op de wijwaterbakken door de twee Gobbo’s gedragen.’ Slechts een half jaar voor hem, op 20 september 1913, had Kafka deze marmerdwergen ook al bewonderd (Briefe an Felice. Hrsg. von E. Heller u.J. Born (Frankfurt/M, 1967), 466; Tagebücher – in der Fassung der Handschrift. Hrsg. von H.-G. Koch [e.a.] (Frankfurt/M, 1990), 770). (Met dank aan dhr. R.P. Mees voor het raadplegen van zijn vaders reisdagboek ‘Londen 1913 – Italië 1914 – Londen 1921’.)
2
Kafka, Briefe 1902-1924. Hrsg. von M. Brod (Frankfurt/M, 1958), 49.
3
Mees’ uniformpet of-muts is nog jarenlang in een kist met verkleedspullen bewaard gebleven (mededeling van zijn jongste dochter, mevr. L. Stakenburg-Mees, Rotterdam, 16 februari 1996).
4
L. Stakenburg-Mees, ‘Jacob Mees, 11 juni 1885-16 november 1970’, Kroniek van de Stichting Geslacht Mees (1973) 22 (Jan.), 5. (Met dank aan dhr. Henk Mees, Rotterdam, die mij op dit In memoriam attenteerde.)
5
Een bericht over deze brief, die volgens mevr. Stakenburg (o.c., 5) ook in de Paris-Match van 25 mei 1965 zou hebben gestaan, hebben ik en Paris-Match (brief van 9 juli 1996) niet kunnen vinden. De datum bleek in elk geval niet te kloppen.
6
Een zondag. Mees beschrijft dus de zaterdagavond, een typische uitgaansavond.
7
Stakenburg-Mees, o.c., 5.
8
Stakenburg-Mees, o.c., 8.
9
Zie bv. Who’s who in the Netherlands 1962/1963. Ed. by S.S. Taylor and M. Spruytenberg (Amsterdam, z.j.), 483.
10
Stakenburg-Mees, o.c., 5.
11
Archief Fam. Mees, Gemeentearchief Rotterdam, stuk 1105. (Met dank aan H. Mees voor zijn toestemming om dit archief te raadplegen.) Om precies te zijn: de broer van Jacob Mees’ grootmoeder van moederszijde was getrouwd met twee achterachternichten (na elkaar!) van Goethe via een broer van Goethe’s moeder; anders gezegd: een oudoom van Jacob Mees was getrouwd met twee achterkleinkinderen van Goethe’s oom! – Briefwisseling met Wagener en Coster in het Letterkundig Museum te Den Haag.
12
In 1920 een – nog steeds – onbekende Rotterdammer in Wenen (volgens Godfried Bomans), in 1921 Bob en Frits Hanf in Spindelmühle (Reuzengebergte) en in 1923 Nico Rost in Berlijn. (Zie hoofdstuk ‘Kafka’s “Dutch connections”’ in mijn Reiziger in scheerapparaten: Kafka in Nederland en Vlaanderen […] (Amsterdam, 1984), 15-26.)
13
M. Brod & F. Kafka, Eine Freundschaft, 11: Briefwechsel. Hrsg. von M. Pasley (Frankfurt/M, 1989), 57.
14
Mondelinge informane van mevr. Stakenburg-Mees, Rotterdam, 16 februari 1996.
15
Brief per e-mail van Giuliano Pavesi, hoofd pr- en persafdeling Assicurazioni Generali, Triëst, 26 juni 1996. Met dank aan Geerke Simons, pr-medewerkster Generali, Diemen, voor haar bemiddeling.
l6
In de Atti relativi al Sig. J.U. Dr. Franz Kafka zijn bewaard gebleven: Kafka’s ‘Anstellungsgesuch’ met cv en medisch attest, vergezeld van een brief van de Praagse directie, en het beticht van zijn vertrek. Van een archief in Praag is mij uit de Kafka-literatuur niets bekend.
17
E-mail van A. Northey, 24 april 1997.
18
Blijkens ‘Note’ van Austria aan de ‘k.k. Polizei Direction in Prag’, 26-10-1905, en ‘Bericht’ van Austria, 12-4-1906 (Austria-archief t/m 1906, Státní ústřední archiv [Centraal Staatsarchief], Praag; het archief vanaf 1906 stond vermeld in de catalogus van het Archiv hlavního města Prahy [Stadsarchief Praag], maar de verblijfplaats was onbekend).
19
Zie E.E. Kisch, Die Abenteuer in Prag, 1 (Berlin, 1992), 122-28, waar ook de duellen van Austria beschreven worden. K. Wagenbach, Franz Kafka. Biographie seiner Jugend, 1883-1912 (Bern, 1958), 249; zie facs. van diploma in: id., Franz Kafka. Bilder aus seinem Leben. 2. erw. u. veränd. Neuausg. (Berlin, 1994), 128.
20
Tagebucher, 870, 887.
21
M. Brod, Über Franz Kafka (Frankfurt/M, 1966), 93v; H. Binder, ‘Leben und Persönlichkeit Franz Kafkas’, id. (Hrsg.), Kafka-Handbuch, Bd. 1 (Stuttgart, 1979), 357v.
22
Medisch attest voor Assicurazioni Generali, 2-10-1907 (Atti relativi al Sig. J.U. Dr. Franz Kafka, Assicurazioni Generali, Triëst); kh 1 303. Vgl. H.-G. Koch (Hrsg.), ‘Als Franz Kafka mir entgegenkam…’. Erinnerungen an Franz Kafka (Berlin, 1995), 56, 60, 73, 75, 81, 84, 87.
23
Binder, ‘Leben und Persönlichkeit…’, 299-309, i.h.b. 302-04.
24
Wagenbach, Franz Kafka. Bilder…, 57, 116.
25
M. Mareš, ‘Kafka und die Anarchisten’ [1946], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 81; Brod, Über Franz Kafka…, 338; Wagenbach, Franz Kafka. Biographie…, 230.
26
L.B. Kreitner, ‘Der junge Kafka’ [1970], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 45; Brod, Über Franz Kafka…, 103 & 107; id., Der Prager Kreis (Frankfurt/M, 1979), 140v; id., Streitbares Leben. Autobiographie (Munchen, z.j.), 168.
27
G. Janouch, Gespräche mit Kafka. Erw. Ausg. (Frankfurt./M, 1968), 197.
28
Kreitner, o.c., 51; F. Weltsch, ‘Kafka als Freund’ [1957], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 73.
29
Wagenbach, Franz Kafka. Bilder…, 57 & 59.
30
Atti relativi al Sig. J.U. Dr. Franz Kafka, Assicurazioni Generali, Triëst.
31
Wagenbach, Franz Kafka. Biographie…, 26, 35; Brod & Kafka, Briefwechsel…, 32; Kafka, Briefe 1902-1924…, 44v, 46v, 50. Vgl. J. Born [e.a.], Kafkas Bibliothek [Frankfurt/M, 1990), 149, 153v.
32
Briefe 1902-1924…, 48, 55.
33
A. Pouzorová, ‘Als Erzicherin in der Familie Kafka’ [1964], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 58.
34
Kafka, Briefe an Felice, 67; Tagebucher, 460v.
35
Brod & Kafka, Briefwechsel, 42, 471.
36
Durch allzu fleißiges Notizenmachen kommt man um viele Notizen’ (Brod & Kafka, Eine Freundschaft, 1: Reisaufzeichnungen. Hrsg. von M. Pasley (Frankfurt/M, 1987), 87.
37
Brod, Über Franz Kafka, 59; Brod & Kafka, Briefwechsel, 57v & 463; Briefe an Felice, 551, Tagebucher, 508.
38
Binder, ‘Leben und Persönlichkeit’, 80v. – Op zich is het denkbaar dat niet Neumann maar diens toenmalige adjunct Heinrich Teweles (1856-1917), tevens hoofdredacteur van het Prager Tagblatt en Neumanns opvolger in 1910, de briefpartner was. Kafka kende hem mogelijk van een lezing voor een studentenclub begin 1904 (Wagenbach, Franz Kafka. Biographie, 221).
39
Wagenbach, Franz Kafka. Biographie, 52.
40
Brief van Dr. Tomáš Vrbka (Státní Opera Praha) aan mij, 27 mei 1996.
41
Briefe an Felice, 178, 228.
42
Volgens opgave van Anthony Northey in e-mails van Hartmut Binder aan mij, 13 & 28 juni 1996.
43
Generalversammlung 10-5-1905, Austria-archief t/m 1906, Státní ústřední archiv [Centraal Staatsarchief], Praag
44
Briefe 1902-1924, 51v; Brod & Kafka, Briefwechsel, 41v.
45
Briefe 1902-1924, 55.
46
Brod, Über Franz Kafka, 58vv; Briefe 1902-1924, 18, 20v, 50.
47
Hartmut Binder in e-mail aan mij, 28 mei 1996; A. Northey, Kafka’s Relatives. Their Lives and His Writing (New Haven/London, 1991), 89v (daar ook een foto van later datum, mét bolhoed en zónder snor en lorgnet); E. Pawel, The Nightmare of Reason. A Life of Franz Kafka (New York, 1985), 107vv.; Brod, Streitbares Leben, 142.
48
H. Zohn, ‘John Kafka’, J.M. Spalek [e.a.] (Hrsg.), Deutsche Exilliteratur seit 1933. Bd. I: Kalifornien, Tl. 1 (Bern/München, 1976), 423-32.
49
P.S. Jungk, Franz Werfel. A life in Prague, Vienna, and Hollywood (New York, 1991), 11v.
50
Österreichisches biographisches Lexikon. Hrsg. von […] L. Santifaller, bearb. von Eva Obermayer-Marnach. Bd. iii (Graz/Köln, 1965), 172.
51
Adresář Prahy (Praha, 1907), 459.
+
Sjoerd van Faassen (1949) is werkzaam bij het Letterkundig Museum. Hij schreef eerder in De Parelduiker over Ter Braak en F.J.H. Lousberg en over De Gemeenschap en de Spaanse Burgeroorlog.
1
Geciteerd naar Bernhard Martin, Dichtung und Ideologie: Volkisch-nationales Denken im Werk Rudolf Georg Bindings, Frankfurt am Main-New York 1986, p. 7.
2
Jan-Pieter Barbian, Literaturpolitik im ‘Dritten Reich’. Institutonen, Kompetenzen, Betatigungsfelder, Frankfurt am Main 1993, p. 29-32 en p. 34.
3
Zie ook Paul Buurman, Duitse literatuur in de Nederlandse dagbladpers 1930-1955. Een historisch-documentair receptie-onderzoek, Amsterdam 1996. Buurmans onderzoek is echter uitsluitend gebaseerd op nrc, De Standaard, De Tijd en Het Volk; als het onderzoek zich had uitgestrekt tot een dagblad als Het Vaderland waarin Ter Braak intensief aandacht aan Duitse emigranrenliteratuur besteedde, zou het beeld er naar alle waarschijnlijkheid anders uitzien. (Zie Menno ter Braak, De artikelen over emigrantenliteratuur 1933-1940 (ed. Francis Bulhof), ‘s-Gravenhage 1980; en Hans Würzner, ‘Menno ter Braak en de Duitse letterkunde’, in Tirade 193-194 (januari-februari 1974), p. 52-65.)
4
Zie Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opninie, Groningen 1989, p. 34.
5
Zie voor dit conflict tussen Ter Braak en Het Vaderland: H. van Galen Last, ‘Een scholastische fiktie’, in Tirade 193-194 (januari-februari 1974), p. 4-11; en Frank van Vree, De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939 (noot 4), p. 139-141.
6
Paul Stoop, Niederlandische Presse unter Druck. Deutsche auswartige Pressepolitik und die Niederlande 1933-1940, Munchen 1987, p. 211-241.
7
Letterkundig Museum, Den Haag, collectie Ter Braak, sign. B.802 B.1.
8
Zie Thomas Mann, Briefwechsel mit Autoren. Rudolf Georg Binding, Bertolt Brecht, Hermann Broch [enz.] (ed. Hans Wysling), Frankfurt am Main 1988, p. 20.
9
Deze brief is door Roelants aan Ter Braak doorgezonden en berust evenals een doorslag van Roelants’ antwoord aan Binding in de collectie van het Letterkundig Museum, Den Haag, sign. R.582 B. 1/2. De Duitse vertaling van Ter Braaks kritiek die Binding in zijn brief Roelants in het vooruitzicht stelde, is niet weergevonden. Er bevindt zich geen verdere correspondentie met Binding in Roelants’ archief dat berust bij het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen, sign. R.5845.
10
De Duitse schrijver Alfons Paquet (18811-1944) had tegen de verwijdering van Heinrich Mann uit de Preußische Akademie geprotesteerd. Wat de relatie tussen Roelants en hem was, is mij niet bekend. Binding had op 6 april 1933 aan Paquet geschreven: ‘Ich freue mich ausserordentlich dass Hauptmann der gleichen Anschauung ist wie ich: dass wir namlich der Nation dienen der wir angehoren und kernen Anlass haben aus der Akademie der Kunste auszutreten wenn eine Regierung wechselt. Die Akademie hat fur die Freiheit des kunstlerischen Schaffens zu wachen und nicht über die Freiheit politischer Äusserungen. […] Ich bedaure in dieser Beziehung anderer Ansicht zu sein als Sie, bedaure noch mehr den Verlust eines Kollegen für mich […].’ (Zie Rudolf G. Binding, Die Briefe (ed. Ludwig Friedrich Barthel), Hamburg 1957, p. 182.)
11
Roelants zou pas in november 1937 voor de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen de zgn. Hoogdagen der Vlaamse Letteren organiseren, tijdens welke de Vlaamse literatuur met het buitenland werd geconfronteerd.
12
W. Otterspeer, Huizinga voor de afgrond. Het incident-Von Leers aan de Leidse universiteit in 1933, Utrecht 1984.
13
Kent W. Hooper, ‘Rudolf Alexander Schröder: Nationalist poetry and Flemish literature’, in The ideological crisis of Expressionism. The literary and artistic German war colony in Belgium 1914-1918 (ed. Rainer Rumold/O.K. Werckmeister), Columbia 1990, p. 75-96.
14
Zie voor deze conservatieve kring: S.A.J. van Faassen, ‘P.J. Bouman en De Nieuwe Orde. De geschiedenis van een nooit verschenen tijdschrift, 1937-1938’, in Maatstaf 30 (1982) 7, p. 1-16.
15
Zie voor de positie van Schröder: H.R. Klieneberger, The Christian writers of the inner emigration, The Hague-Paris 1968, m.n. p. 14-43.
16
De brieven van Binding aan Ter Braak en de doorslagen van Ter Braaks brieven aan Binding bevinden zich in de collectie van het Letterkundig Museum, Den Haag, sign. B.802 B. 1/2. Zij worden hier voor de eerste maal gepubliceerd. Kennelijke verschrijvingen zijn stilzwijgend verbeterd. In het nog bij diens erven berustende archief van Binding zijn de originelen van Ter Braaks brieven niet bewaard gebleven. (Mededeling Karel Enzian Binding, Bern.)
17
Voorzover ik heb kunnen nagaan, zijn er geen werken van Binding in Nederlandse vertaling verschenen.

Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas

Harry G.M. Prick

Lodewijk van Deyssel


+
Nop Maas (1949) is gespecialiseerd in negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Hij schreef eerder in De Parelduiker over o.a. Louis Couperus.
Harry G.M. Prick (1925) publiceerde onlangs In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890.