Over dit hoofdstuk/artikel

Gé Vaartjes

over Herman de Man


Over dit hoofdstuk/artikel

Gé Vaartjes

over Herman de Man


Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Goud

over P.C. Boutens

over Oscar Wilde


+
Marco Goud (1971) is neerlandicus. Hij publiceerde eerder over P.C. Boutens in Vooys en Nederlandse Letterkunde. Hij bereidt een proefschrift over Boutens voor.
1
Johan Polak, Oscar Wilde in Nederland. Een flard verlaat fin de siècle. Maastricht 1988, p. 10.
2
Zie de brieven van Couperus aan de secretaris van ‘Panta Noèta’ in: Met Louis Couperus op tournee. Voordrachten uit eigen werk 1915-1923 in recensies, brieven en andere documenten. Bezorgd door H.T.M. van Vliet. Den Haag/Amsterdam 1998, p. 7-9.
3
Zie Louis Couperus, ‘Dorian Gray’. In: Van en over mijzelf en anderen. Ed. K. Reijnders [e.a.]. Utrecht/Antwerpen, 1989, p. 209-214. Volledige Werken Louis Couperus [dl.] 27.
4
Frédéric Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam 1987, p.403.
5
Geciteerd naar Polak, op. cit. (noot 1), p. 37.
6
Zie Polak, op. cit. (noot 1], p. 35.
7
Zie voor de receptie van Wilde in Nederland: R. Breugelmans, ‘De weerklank van Oscar Wilde in Nederland en Vlaanderen (1880-1960)’, in Studia Germanica Gandensia 3 (1961) p. 53-144; Nop Maas, Een pseudo-esthetische zeepbel. Nederlandse reacties op Oscar Wilde. Dl. 1:1890-1897. Nijmegen 1987 en Nop Maas, Nagloeiend vuurwerk. Nederlandse reacties op Oscar Wilde. Dl. ii:1899-1913. Nijmegen 1987.
8
Zie de bespreking van Johan de Meester van De Raafs vertaling in De Gids 73 (1909) dl. i, p. 426. Boutens schreef in een brief van 28 december 1908 aan Arij Prins dat hij zijn vertaling van The Florentine Tragedy zojuist had afgemaakt en dat de hoofdrol geknipt was voor Royaards. Deze brief bevindt zich in de Boutens-collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag.
9
Zie Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens. Amsterdam 19692, p. 66.
10
Geciteerd door Harry G.M. Prick in ‘“Laat in den middag nam de Meester ’t woord”. Momenten en aspecten van P.C. Boutens’ vriendschap met Lodewijk van Deyssel’. In: Jan Nap, e.a. (red.), Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C Boutens, 1870-1943. Amsterdam 1993, p. 32-53, citaat op p. 43.
11
Albert Verwey, ‘Oscar Wilde: De Profundis’, in De Beweging 7 (1911) dl. iv, p. 91-102.
12
Zie hierover W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe. Amsterdam 1983.
13
Dit exemplaar is nu in particulier bezit.
14
Zie Maureen Borland, Wilde’s devoted friend. A life of Robert Ross, 1869-1918. Oxford 1990, p. 179-188.
15
Dit exemplaar is in particulier bezit.
16
Polak, op. cit. (noot 1), p. 30. Waar de brief zich momenteel bevindt, is mij niet bekend.
17
Geciteerd naar Karel de Clerck, ‘Oscar Wilde en P.C. Boutens’, in De Vlaamse Gids 40 (1956), p. 705-710, citaat op p. 706.
18
Zie over mevrouw Van Lier: W. Blok, P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe. Amsterdam 1983, met name hoofdstuk 4.
19
Brief van Van Herzeele aan Van Lier van 2 mei 1956, berustend in de Boutens-documentatie van mevrouw C.C.V. van Liet-Schmidt Ernsthausen in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Vrije Universiteit Amsterdam.
20
Dit exemplaar is niet opgenomen in de catalogus De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Samengesteld en ingeleid door R.M. Rijkse met bijdragen van B. Peperkamp en M. Goud. Amsterdam 1997.
21
Deze brief bevindt zich in de Boutens-collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag.
22
W.B.: afkorting van Wereldbibliotheek.
23
Zie over Boutens’ privé-uitgaven: S.A.J. van Faassen, ‘“Een zeker amateurisme”. P.C. Boutens als boekverzorger’. In: Jan Nap, e.a. (red.), Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens, 1870-1943. Amsterdam 1993, p. 126-149.
24
Geciteerd naar Dick van Halsema, ‘P.C. Boutens: Uit het buitengebied van de wereld’, in: A. de Feijter e.a. (red.), Dichters brengen het te weeg. Metafysische vraagstellingen in de moderne Europese poëzie. Kampen 1994, p. 9-19, citaat op p. 17.
25
De brieven bevinden zich in de William Andrews Clark Memorial Library van de University of California in Los Angeles. Met dank aan Stephen R. Tabor, die mij fotokopieën van deze brieven verstrekte.
26
Waarschijnlijk doelt Boutens op Anton van Herzeele.
27
Stuart Mason was het pseudoniem van Christopher Sclater Millard, een vriend van Ross en bibliograaf van Wilde. In 1914 verscheen Stuart Masons Bibliography of Oscar Wilde. In de schrijfwijze van Millard vergiste Boutens zich.
28
Henry James (1843-1916), schrijver van romans en verhalen.
29
Montague Rhodes James (1862-1936), paleograaf, mediëvist en schrijver van griezelverhalen. Zie voor M.R. James: R.W. Pfaff, Montague Rhodes James. Londen 1980.
30
Boven de eerste titel staat in potlood, waarschijnlijk door Ross, geschreven: ‘right title I think.’ Onderaan de brief staat: ‘There is, for I have got a copy by Jessopp & James’. Gedoeld wordt op The Life and Miracles of St Wiliam of Norwich by Thomas of Monmouth. Ed. by A. Jessopp and M.R. James. Cambridge 1896. Boven de tweede titel staat: ‘I never heard of this’. Onder deze titel pubiceerde M.R. James nimmer iets. Wel beschreef hij het handschrift Vita Sancti Hugonis (The Life of St. Hugh of Avalon, Bishop of Lincoln) van Giraldus Cambrensis (Gerald of Wales) in A descriprive Catalogue of the Manuscripts in the Library of Corpus Christi College Cambridge. Cambridge 1912. Vol. 2, p. 332. De twee series van de door M.R. James bezorgde Apocrypha anecdota verschenen in 1893 en 1897.
31
Leo Simons (1862-1932), oprichter en directeur van de Wereldbibliotheek.
32
Humphreys was de uitgever van Oscar Wilde, The Soul of Man under Socialism. With a Preface by Robert Ross. London 1912. Boutens bezat een exemplaar van deze uitgave en gebruikte dit waarschijnlijk voor zijn vertaling; nu in particulier bezit.
33
Deze brief heb ik niet gevonden.
34
Of Ross in Nederland is geweest, is mij niet bekend.
35
Geciteerd naar J.B.W. Polak, ‘Carry van Bruggen, P.C. Boutens en Oscar Wilde’, in Juffrouw Ida 8 (1982) 1, p. 1-4, citaat op p. 4. De bewaarplaats van de door Polak geciteerde brief is mij niet bekend.
36
Oscar Wilde, ‘De Sphinx’, vertaald door Chr. van Balen Jr., in Groot-Nederland 10 (1912) dl. 1, p. 739-754.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marianne Mooijweer

over Frederik van Eeden


+
Marianne L. Mooijweer (1958) promoveerde in 1996 op De Amerikaanse droom van Frederik van Eeden.
*
Er zijn verschillende spellingwijzen in omloop geweest. ik kies hier voor de tegenwoordig gebruikte, die nog altijd op het spoor-weggebouwtje staat.

Over dit hoofdstuk/artikel

Louis Houët

over William Butler Yeats


+
Louis Houët (1944) studeerde theaterwetenschap, Nederlandse taal- en letterkunde en muziekwetenschap. Hij is redacteur en presentator van het KRO-radioprogramma Montaigne.
1
Roselinde Supheert, Yeats in Holland. The reception of the work of W.B. Yeats in the Netherlands before World War Two (Utrecht 1995).
2
Robert Abs, Emile Vandervelde (Brussel 1973)
3
In: Dietsche Warande en Belfort (1939), p. 246-269.
4
A. Norman Jeffares, Yeats’s Poems (Londen 1989), p. 555.

Over dit hoofdstuk/artikel

August Hans den Boef

over Frans Coenen


+
August Hans den Boef (1949) is docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij publiceert regelmatig over Nederlandse en buitenlandse literatuur.
1
Waaraan lijdt Louise Diefenbach nu precies? Coenen doet alle moeite om aan te tonen dat ze niet leed aan de zwakke fysieke en psychische gezondheid waaraan de meeste van zijn scheppingen te gronde gaan. Aan Frouke Hut dank ik de informatie dat Coenens weinig systematische beschrijving van het ziektebeeld doet denken aan het syndroom van Stein-Leventhal, een polykysteus ovariumsyndroom. Pikant in relatie tot Le Roys verzameling is dat de bijbehorende eierstokafwijking in het Frans wel genoemd wordt ‘des ovaires de porcelaine’. Er is daarbij sprake van verhoogde spiegels van androgene hormonen: testosteron en aanverwante. Daardoor ontstaan vetzucht en hirsutisme (mannelijk beharingspatroon). Andere symptomen kunnen clitorisvergroting en stemverlaging zijn. Een belangrijk symptoom is onvruchtbaarheid. Het syndroom heeft geen negatieve uitwerking op de borstomvang, vandaar Louises mogelijkheid tot een opvallend decolleté. De continue stimulering met oestrogenen zou borstkanker kunnen bevorderen. Verdere mogelijkheden zouden kunnen zijn een androgeenproducerende tumor van de bijnier of een hypofysetumor.
De vader van Abraham Willet was een bekende society-arts, net als die van zijn literaire pendant. Maar het specialisme van Willet st. was gynaecologie. Merkwaardig dat Coenen dit gegeven niet heeft gebruikt in de beschrijving van Louises angst voor de ontdekking van haar gebrek. (Zie: P.E. Treffers, e.a. (red.), Obstetie en gynaecologie. De voortplanting van de mens. Utrecht 1993, p. 541-545.).
2
Coenen heeft tijdens het schrijven niet direct voor de namen Le Roy en Diefenbach gekozen. LeRoy (aanelkaar geschreven) heeft hij in het begin van het manuscript nauwkeurig over een naam gepend die ‘Leenders’ of iets vergelijkbaars zou kunnen zijn. Over het feit dat onder Diefenbach de naam Meerhuysen (later Meerhuisen) stond, bestaat zekerheid doordat Coenen één geval over het hoofd heeft gezien en niet gecorrigeerd. Zo ook met de naam Hendtina voor Louise (soms Louisa). De naam Bekking zou oorspronkelijk misschien Bekker of zelfs Dekker kunnen zijn. Waarschijnlijk besloot Coenen tot Diefenbach omdat Meerhuysen te veel op Holthuysen leek. Het handschrift van Frans Coenen is overigens voor een niet-handschriftkundige erg moeilijk te lezen. Het manuscript van Onpersoonlijke herinneringen is, evenals Coenens dagboek en zijn brieven, te taadplegen in het Letterkundig Museum te Den Haag.
3
In informatiemateriaal van het Museum Willet-Holthuysen wordt Coenens roman tegenwootdig als historische bron beschouwd. Zie daarnaast J. Fontijn en G. Lodders, Frans Coenen (Engelbewaarderdeel 20, 1981), p. 175. Overigens behandelen zij Onpersoonlijke herinneringen, net als Coenens overige werk, zeer degelijk en informatief
4
Frans Coenen, ‘Geschiedenis van het huis’. In: Catalogus van kunstvoorwerpen der verzameling-Willet-Holthuysen. Amsterdam 1901, p. 1-2, Frans Coenen, ‘Het huis’. In: Het museum Willet-Holthuysen. Kleine studies in verband met de verzameling-Willet over glas, ceramiek, zilver enz. Amsterdam 1906, p. 1-11, en Frans Coenen, ‘Het museum Willet-Holthuysen.’ In: Boon’s geïllustreerd magazijn, jrg. 12 (1907), nr. 9, p. 478-489.
5
F[rans] C[oenen] Jr., ‘Het museum Willet-Holthuysen.’ In: Woord en beeld. Geïllustreerd maandschrift, september 1896, p. 295-298. Ook opgenomen in Fontijn/Lodders, p. 165-170.
6
Frans Coenen, ‘Het museum Willet-Holthuysen.’ In: Boon’s geïllustreerd magazijn, jrg. 12 (1907), nr.9, p. 478-489, en Frans Coenen, ‘Het museum Willet-Holthuysen’. In: De Amsterdamsche Dameskroniek, 7-4-1917.
7
Zie noot 5.
8
Zie noot 4.
9
[Frans Coenen jr.], Catalogus der bibliotheek van het museum Willet-Holthuysen. Amsterdam 1896. Voorwoord D. Franken Dz.
10
Zie vorige noot.
11
M. ter Braak, ‘De Onpersoonlijke Coenen’. In: Het Vaderland, 18-4-1937. Ook in M. ter Braak, Verzameld Werk, deel 6, p. 377-382. Fontijn/Lodders noemen Onpersoonlijke herinneringen zelfs ‘zuiverder naturalistisch dan al het vroegere werk’ (p. 170).
12
In het manuscript stond eerst: ‘vanzelf’.
13
Zie noot 5. Ook Fontijn/Lodders signaleren deze fout (p. 166).
14
Afgezien van ‘Ik denk dat het huwelijk een zekere opschudding verwekt heeft’ op p. 69. (cursief AHdB)
15
D.A.M. Binnendijk, ‘Coenen’s nalatenschap.’ In: Groot-Nederland, jrg. 35 (1937), p. 354-358.
16
Frans Coenen, ‘Onze grachtenaristocraten.’ In: De Nieuwe Amsterdammer, 12-4-1919.

Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas


1
Zie over Louis Hermans het aan hem gewijde artikel in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, deel 2 (1987). De geschiedenis van De Roode Duivel werd beschreven door Harry Hendriks in Engelbewaarder Winterboek (1979), p. 169-192.
2
Zie hierover: Nop Maas, ‘Regentes van Kikkerland’, in Parmentier 2 (1991) 3, p. 50-54.
3
Zie: Ewoud Sanders, Tararaboemdiee & de blikkendominee (1997).

Over dit hoofdstuk/artikel

Nop Maas


1
Zie over Louis Hermans het aan hem gewijde artikel in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, deel 2 (1987). De geschiedenis van De Roode Duivel werd beschreven door Harry Hendriks in Engelbewaarder Winterboek (1979), p. 169-192.
2
Zie hierover: Nop Maas, ‘Regentes van Kikkerland’, in Parmentier 2 (1991) 3, p. 50-54.
3
Zie: Ewoud Sanders, Tararaboemdiee & de blikkendominee (1997).

Over dit hoofdstuk/artikel

Peter Janzen

Frans Oerlemans

over Jacques Perk


+
Frans Oerlemans, neerlandicus, en Peter Janzen, historicus, zijn beiden verbonden aan het Hervormd Lyceum West te Amsterdam. Zij publiceerden eerder over de negentiende eeuw.
1
A.C.J.A. Greebe, Jacques Perk’s Mathilde-Cyclus; In den oorspronkelijken vorm hersteld (1915).
2
Volgens een brief van Henriëtte van Deventer-Perk aan Willem Kloos d.d. 13 november 1931. In: J. Meijer, De dichter in depot. Perkmanuscripten en hun lotgevallen (1976), p. 44 e.v.
3
Zie voor de geschiedenis van de verschillende Mathilde-manuscripten: G. Stuiveling, Jacques Perks Mathildekrans naar de handschriften volledig uitgegeven (1961).
4
J. Meijer, op cit. (noot 2), p. 36 e.v.
5
‘Uit het leven van Jacques Perk. Brieven van hem zelf aan Ch.M. van Deventer.’ In: De Gids 1916, deel iii, p. 199-229 en p. 429-451.
6
Idem, p. 200.
7
Zie noot 2.
8
G. Stuiveling, Jacques Perks leven en werken, Amsterdam, 1957-1959. Dit werk bestaat uit de delen: Het korte leven van Jacques Perk, Verzamelde Gedichten, Brieven en Dokumenten en Proeven in dicht en ondicht.
9
In het Van der Goes-archief (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam) bevindt zich een gedicht getiteld ‘Opdracht’. Stuiveling heeft dit gedicht in zijn Jacques Perk Proeven in dicht en ondicht (1958) op p. 162 opgenomen. Het gedicht is gewijd ‘Aan Eduard Daniel Samson, gestorven 2 Mei 1878. Wi sari hati de membre joe.’ Het Surinaamse motto luidt vertaald: Onze bedroefde harten gedenken jou.
10
J. Meijer, Manipulaties met de Mathilde iii. Schaven achter de schermen (1979), p. 81.
11
Zie noot 12.
12
iisg, Van der Goes-archief, sign. 818.
13
Op verschillende plaatsen blijkt de vriendschap tussen Perk en Muller. Op het iisg te Amsterdam bevindt zich het archief van H.C. Mullet. In dat archief treft men het fotootje aan van Jacques Perk met op de achterzijde de tekst: ‘Den Vriende Muller aangeboden Jacques Perk 12/3/80.’ Dit fotootje, in bezit getaakt van Dora Blancke, geboren Perk, wordt door haat op 24 augustus 1916 naar Muller gestuurd, iisg, archief Muller, sign. 12.47.
14
Idem.
15
De Gids 1916, deel iii, p. 217.
16
Zie G. Stuiveling, Jacques Perk Brieven en Dokumenten (1959), p.359. Stuiveling vermeldt hierbij: ‘18 augustus 1881. Briefkaart van Jacques Perk, geadresseerd Aan de Weledelgeboren Heeren Franc v.d. Goes + Henri Samson Prinsengracht 293 Amsterdam.’ (iisg, Amsterdam).
17
In het Van der Goes-archief (iisg) bevindt zich onder sign. 908 een kaartje van Dora Blancke, geboren Perk, aan Van der Goes d.d. 27 augustus 1881. De tekst luidt: ‘Dus zoals afgesproken verwachten wij U beiden zondag.’
18
Gemeentearchief Amsterdam: Eduard Daniël Samson ingeschr. 19 september 1876, geboren 6 mei 1858 te Paramaribo. Overleden 2 mei 1878.
19
In het Samson-archief (Universiteitsbibliotheek Amsterdam) bevindt zich een foto, sign. Gu/11, voorstellende Eduard Samson met de aantekening: ‘Henry Gilius Samson broer Eduard in zelfde tijd als Henry G. naar Nederland gekomen. In huis bij familie Perk, studeerde voor notaris, doch heeft zelfmoord gepleegd.’
20
Rouwadvertentie in het Algemeen Handelsblad, 5 mei 1878: ‘Den 2den mei ll. overleed ten huize van ds. M.A. Perk, na eene korte ongesteldheid en in de ouderdom van twintig jaren mijn hartelijk geliefde eenige Broeder Eduard Daniël Amsterdam 5 mei 1878 H.G. Samson Eenige kennisgeveing.’
21
De Gids 1916, deel iii, p. 205.
22
Idem.
23
Perk-archief, Universiteitsbibliotheek Amsterdam, sign. gm 37.
24
H.G. Samson overleed 24 juni 1921. Op 27 juni verscheen in het Algemeen Handelsblad een herdenkingsartikel.
25
De Gids 1916, deel iii, p. 206.
26
Zie noot 15.
27
D. de Moulin (red.), ‘s-Rijkskweekschool voor Militair Geneeskundigen te Utrecht (1822-1865). Met een lijst van kwekelingen, samengesteld door M.J.van Lieburg (1988). In deze lijst ook te vinden: Samson, Henry Gilius (Paramaribo 1856) ingeschr. rks Amsterdam 1875, Atheneum 1875, Artsexamen 1885, p. 177.
28
Agnietenkapel te Amsterdam. Het archief is weliswaar geordend, maar iedere signatuur ontbreekt.
29
Idem.
30
G. Stuiveling, Jacques Perk Brieven en Dokumenten (1959), p. 139.
31
Album Studiosorum Academiae Lugduno-Batavae (1875-1925).
32
De Gids 1916, deel iii, p. 206/207.
33
Perk-archief, Universiteitsbibliotheek Amsterdam, sign. xii C5.
34
Zie bijvoorbeeld L. Schade van Westrum, Amsterdam per vigilante (1956), p. 98/99. Daarnaast materiaal hierover in het archief van Mavors Medicator in de Agnietenkapel te Amstetdam.
35
HaaZee, De muurmuurende Maarten Muurmeier (1878).
36
Almanak, p. 118/119.
37
Zie noot 27, p. 154.
38
De Gids 1916, deel iii, p. 450/451.
39
iisg, archief Muller, sign. 12.47.
40
G. Stuiveling, Jacques Perk Brieven en Dokumenten (1959), p. 359.
41
iisg, archief Van der Goes, sign. 817.
42
De Gids 1916, deel iii, p. 200.

Over dit hoofdstuk/artikel

Nikolaj Mikloecho-Maklaj


Jan Paul Hinrichs


1
MacNeil.
2
Davids.
3
Hendrik-Jan Ankersmit.
4
Nier-geïdentificeerde persoon.
5
K.F. Sluiter, zoöloog.
6
Bedoeld is de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indië, waarvan Mikloecho-Maklaj sinds 1873 corresponderend lid was.
7
De arts C.L. van den Burg (1840-1905), auteur van De geneesheer in Nederlandsch-Indië (Batavia 1885).
8
Vanaf juni 1885 was de Nederlandse handelaar Baud Russisch consul in Batavia.
9
In 1875 verklaarde Mikloecho-Maklaj dat hij grond verworven had in het noorden van het eiland Celebes (Sulawesi).