Hora est Schrijvers en proefschriften (4)
Frans Oerlemans en Peter Janzen Willem Anthony Paap+
In februari 1879 betrok de ambitieuze Winschoter onderwijzer Willem Anthony Paap (1856-1923) –schrijver van dat ene boek over de Tachtigers en van een proefschrift over artikel 1650 van het Burgerlijk Wetboek- ‘een behangsel-papieren kamer in de recht-stratige’ Amsterdamse Pijp. Als student in de letteren vond hij spoedig aaansluiting bij Jacques Perk en Willem Kloos en verschenen zijn eerste artikelen in de kolommen van De Amsterdammer en De Nederlandsche Spectator. Toen hij in de zomer van 1881 over de oprichting van de literaire club Flanor hoorde, schreef hij aan Frank van der Goes: ‘Je hebt mij gezegd dat jullie in de loop van de week nog eens bijeen zoudt komen om over de topic of the day te spreken. Zou ik misschien van de party kunnen zijn?’ Samen met Kloos zwierf hij rond het ouderlijk huis van de doodzieke Perk aan de Reguliersgracht en hield hij de Haagse Vosmaer nauwgezet op de hoogte van het verloop van Perks ziekte. Als Kloos bezig is met de de samenstelling van Perks Mathilderydus, is het Willem Paap, zo krijgt Vosmaer de verzekering, bij wie Kloos te rade gaat.
Toch werd de schrijver van de satirische sleutelroman Vincent Haman (1898) door Kloos getypeerd als iemand met weinig psychische diepte en esthetische verfijning. Willem Paap – een jaargang lang mederedacteur van De Nieuwe Gids – was in de ogen van Kloos een onliteraire dilettant, die het ondanks zijn sterke ambitie zelden tot iets meer had gebracht dan wat parodistische schrijfsels, maar die er wel in was
geslaagd dankzij zijn advocatenpraktijk een welgesteld burger te worden. Kloos’ oordeel is Paap, die een financieel aantrekkelijke partij trouwde en zich vanaf 1901 geheel aan de literatuur wijdde, nooit ter ore gekomen. Hij sloot de deuren van zijn advocatenpraktijk aan de Keizersgracht en vertrok naar Duitsland. Zijn laatste jaren bracht hij al rentenierend door te Zeist. Maar voor het zover was, manifesteerde Paap zich in de roerige jaren tachtig van de vorige eeuw, vooral op het politieke toneel. Korte tijd was hij een van de drijvende krachten achter de ‘radicale beweging’. In de zomer van 1882 – zijn studie in de letteren is dan hopeloos mislukt – maakte Willem Paap op instigatie van zijn ‘leermeester’ Douwes Dekker – die hem had laten weten: ‘Juist de studie van “de Rechten”, een voornaam hoofdstuk uit de geschiedenis der menschheid, en dus tot heden toe vol apenkool en zotterny, zal u bouwstoffen leveren om – met de gegevens die de natuur u schonk – ’n uitstekend litterator te worden.’ – de overstap van de studie letteren naar de studie rechten en meldde hij zich aan bij het Amsterdams Studenten Corps.
Van Eeden
Tussen vier uur en half vijf werd op donderdag 26 oktober 1882 door Frederik van Eeden en zijn kornuiten beslist over Willem Paaps toetreding tot het Amsterdams Studenten Corps. Uit een briefje van 11 oktober blijkt hoezeer Paap dat lidmaatschap ambieerde: ‘Ruim een week geleden heb ik mij per brief bij u aangemeld om als lid van het corps te worden aangenomen. Nu zegt mij een corpslid, dat mijn naam nog niet voorhangt. Mocht dit zoo zijn, dan moet er natuurlijk eene vergissing hebben plaats gehad.’ Paap, op grond van artikel 7 van de corpswet vrijgesteld van het novitiaat, wachtte nog wel een ballotage. Als de uitslag van die stemming niet ongunstig was, werd hij, om als lid geïnstalleerd te worden, om half vijf in Maison Stroucken aan de Leidsekade verwacht. Die avond bevond zich onder de studenten die de pas benoemde rector van de Illustrissimus Senatus Studiosorum Amstelaedamensium, Frederik van Eeden, hartstochtelijk toejuichten, ook de 26-jarige student in de rechten Willem Paap. De jongelui reageerden uitzinnig – ‘Rector zijn is zeer strelend voor ijdelheden,’ noteerde Van Eeden op 23 december in zijn dagboek – toen de rector hen wel een half uur lang in rijmloze vijfvoetige jamben toesprak. Na de installatie van de novitii gingen de heren studenten in optocht met fakkels en muziek van de Leidsekade naar sociëteit Nos Jungit Amicitia aan het Rokin en weer terug om in Maison Stroucken de avond met een diner af te sluiten.
Was Paap, zoals gezegd, in de letteren hopeloos mislukt, zijn rechtenstudie pakte hij heel wat voortvarender aan. Al op 4 november 1882 behaalde hij zijn propedeuse en een jaar later legde hij zijn kandidaatsexamen af. Dan hapert Paaps machine even. Zijn examen in het burgerlijk recht is onvoldoende. Uit de notulen van de vergadering van de Faculteit Rechtsgeleerdheid blijkt dat hij op 25 juni, na een langdurig overleg tussen de professoren, voor het eerste deel van het doctoraalexamen is afgewezen. Hij moet na de zomervakantie nog maar eens terug-
komen. Bij Mulder in de Nes verdrinkt Paap zijn verdriet en troost hij zich ‘door 29 het bekijken van hybridische vrouwpersonen’. Het is inmiddels juni 1886.
Café Londres
Toen zijn redacteurschap van De Nieuwe Gids slechts van korte duur bleek, de literaire club Flanor op sterven na dood was en de rechtenstudie zich tijdelijk op dood spoor bevond, had Paap alle tijd zich politiek te roeren. Hij sloeg aan het ‘netwerken’.
In de loop van 1887 ontstond in café Londres, in de Amsterdamse Amstelstraat, uit een kring van politiek geïnteresseerden, onder wie Willem Paap, een meer geformaliseerde debatingclub, een soort politiek Flanor. In een bovenzaaltje van Londres kwamen de radicalen regelmatig bijeen. Aan een grote tafel – aldus Joan Nieuwenhuis, tijdgenoot en journalist van het Groninger Weekblad – zaten onder anderen De Koo van De Amsterdammer, Treub en Biederlack, beiden advocaten, de rentenierende graanhandelaar Gerritsen en Tak, Paaps opvolger bij De Nieuwe Gids en later oprichter van De Kroniek. Aan kleine tafeltjes langs de kant bediscussieerden Paap en Van der Goes op luide toon de gebeurtenissen van de dag. Als mr. Biederlack ging spreken, werd er gekscherend geroepen: ‘aandacht voor onze ministers van justitie’.
Onder voorzitterschap van Willem Paap werd uit dit cafécircuit op zaterdag 12 november 1887 de Radicale Kas opgericht. Deze vereniging beoogde langs democratische weg maatschappelijke hervormingen – met als ‘speerpunt’ het algemeen kiesrecht – te realiseren. Door de grondwetswijziging van 1887 had de strijd voor algemeen kiesrecht nieuwe impulsen gekregen. Ook in de Kiesvereniging Amsterdam – tégen het districtenstelsel en voor algemeen kiesrecht – speelde Paap een prominente rol. Verder was hij lid van De Unie, de vrijdenkersvereniging De Dageraad en de Vereniging Multatuli; clubs die net als de Radicale Kas poogden de burgers politiek bewust te maken. Zo’n honderd man van vrijzinnige richting en met een verlichte denkwijze vormde de kern van al die ‘actiegroepen’. Deze heren, die door Frank van der Goes in De Nieuwe Gids van februari 1888 gebombardeerd waren tot Jong Amsterdam – Jong Amsterdam, dat de toekomst zal beheersen zowel in de literatuur, de beeldende kunst als de politiek – kwamen elkaar avond aan avond in al die verenigingen steeds maar weer tegen. Een actie kon niet uitblijven en een affaire, met martelaar, was snel gevonden.
Zo groeide het ontslag van een progressieve Apeldoornse leraar natuurkunde uit tot ‘de zaak-Smit’. Opgeroepen door de Vereeniging Algemeen Kies- en Stemrecht verzamelden zich in Frascati in de Amsterdamse Nes vijftienhonderd verontwaardigde lieden. De spreker Willem Paap, die volgens het Groninger Weekblad zijn denkbeelden helder als glas over het voetlicht bracht, stelde zich, door het succes aangemoedigd, in het district Amsterdam verkiesbaar voor de Tweede Kamer. Op 2 maart 1888 sprak hij, samen met Van der Goes en Domela Nieuwenhuis, in het Paleis voor Volksvlijt een gehoor van bijna zevenduizend mensen toe.
Maar helaas, met nog geen zeshonderd op hem uitgebrachte stemmen ver-
zijn weerslag vinden in zijn proefschrift.
Promotie
Willem Paap, politiek actief, vanaf februari 1887 betrokken bij de afwikkeling van Douwes Dekkers nalatenschap, rondde die zomer, het was een hectische tijd, ook nog eens zijn studie rechten af. Na de mislukking van juni 1886 behaalde hij begin april 1887 met succes het laatste deel van het doctoraalexamen. Drie maanden later promoveerde hij op Artikel 1650 Burg. Wetb. De titelpagina van zijn dissertatie luidt: ‘Academisch proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Rechtswetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, op gezag van den Rector Magnificus Dr. T. Place, Hoogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde, in het openbaar te verdedigen op Vrijdag 8 juli 1887, des namiddags te 2 ure, in het Universiteitsgebouw, door Willem Anthony Paap, Geboren te Winschoten.’
Het 93 pagina’s tellende boekje is opgedragen ‘Aan mijn moeder’. Dat het proefschrift naar de maatstaven van nu de omvang van een scriptie heeft, was voor het jaar 1887 binnen de faculteit der rechtsgeleerdheid niet ongewoon. Wilde men zich vestigen als advocaat, dan diende er gepromoveerd te worden. Dat er geen dankwoord gericht wordt tot bijvoorbeeld de promotor, is ook de norm in die jaren. Een promotor die het schrijven van het proefstuk begeleidde, had men niet. De promovendus schreef zijn dissertatie alleen, zonder hooggeleerde juridische hulp. En de verdediging van het uiteindelijke resultaat hoefde ook niet erg lang te duren: men had (en heeft) een uur. In het geval van Paap was er voor meer ook helemaal geen tijd, want na hem promoveerde diezelfde dag nog een andere jurist tot ‘Doctor in de Rechtwetenschap’. Diens 91 pagina’s tellende dissertatie, De lading eigendom der reederij, zou hij ‘des namiddags ten 3 1/2 ure, in het Universiteitsgebouw’ in het openbaar verdedigen.
Paaps dissertatie, verdeeld in vijf hoofdstukken en gevolgd door veertien stellingen, waarvan stelling ix: ‘Beleediging – van autoriteiten zoowel als van bijzondere personen – moest niet strafbaar zijn’, direct verwijst naar de commotie rondom de majesteitsschennis van Domela Nieuwenhuis, behandelt in vogelvlucht artikel 1650 van het Burgerlijk Wetboek. Het wordt geopend met een korte geschiedenis van het artikel en een verdediging van zijn keuze. Artikel 1650 – waarvan de tekst luidt: ‘Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden, welke tot het zetten van een gebouw of het maken van eenig ander aangenomen werk gebezigd zijn, hebben geene rechtsvordering tegen dengenen te wiens behoeve de werken gemaakt zijn, dan ten beloope van hetgeen deze aan den aannemer schuldig is op
het oogenblik waarop zij hunne rechtsvordering aanleggen.’ – blijkt een letterlijke vertaling te zijn van artikel 1798 uit de Code Civil en is, aldus Paap, een van de weinige artikelen met een heel licht rood tintje.
Vervolgens inventariseert hij met betrekking tot de rechtsvordering de verschillende meningen: ‘Zooveel hoofden, zooveel zinnen, zooveel juristen, zooveel opinies. En waarlijk geen wonder. Wat toch heeft de wet hier gedaan? Zij heeft een economische gedachte uitgesproken; een juridische qualificatie evenwel heeft zij niet gegeven. Nu moge onder welwillende en eerlijke menschen een economische gedachte dikwijls tot overeenstemming omtrent de gevolgen kùnnen leiden, in de jurisprudentie, waar tegenstrijdige belangen tegenover elkaar staan, zal zij onophoudelijk aanleiding geven tot chicane.’ Naar Paaps stellige en terechte opvatting bleven juristen met de strekking van art. 1650 worstelen en stelt hij: ‘Ten eenenmale toch laat het artikel onbeslist, wat de juridische aard der bepaling is, en niet zoodra heeft men het bezien, of in een lange rij naderen de moeilijk te beantwoorden vragen.’ Daarop bekijkt hij met betrekking tot de actie van het desbetreffende artikel (rechtsvordering) zowel de Nederlandse als de Franse literatuur. Zijn wetenschappelijk discours lardeert Paap met opmerkingen als: ‘Inderdaad zijn èn de Code Civil èn ons Burgerlijk Wetboek – de opmerking is waarlijk niet nieuw – slecht gestileerd. Niet alleen de wetgevers van het begin dezer eeuw, bijna alle schrijvers van dien tijd evenzeer, begrepen niet dat nauwkeurigheid van uitdrukking het allereerste vereischte is van een goeden stijl.’
Voor de promovendus met een aangepast artikel 1650 van het B.W. komt, vat hij het voorafgaande samen: ‘Resumeeren wij thans onzen gedachtengang en vergelijken wij haar met dien der andere schrijvers over ons artikel, dan zien wij dit. Terwijl andere auteurs een juridische qualificatie fingeerden en uit hun fictie de rechtsgevolgen der actie deduceerden, zijn wij uitgegaan van een economischen grond.’ Dat is nieuw. Aan de hand van de jurisprudentie komt hij ten slotte met de stelling dat artikel 1650 een element van wellievendheid kent. Het beschermt immers de zwakkere partij. Hij besluit zijn dissertatie met ‘Het Jus Constituendum’: ‘Nu kan de toekomstige wetgever op tweeërlei wijze een artikel als het onze veranderen. Hij kan het vast te stellen juridische begrip – de actie van art. 1650 – omschrijven door te zeggen wat de rechtsgevolgen dier actie in verschillende omstandigheden zullen zijn, òf hij kan trachten die rechtsgevallen door een enkelen juridischen term, door een juridische qualificatie, te dekken.’ Artikel 1650 van het B.W. moet naar Paaps opvatting luiden: ‘Metselaars, timmerlieden, smeden en andere ambachtslieden, schrijvers, teekenaars, opzichters en onder-aannemers hebben, tot zekerheid hunner vordering tegen den aannemer, een pandrecht op hetgeen de aanbesteder, op het oogenblik waarop zij hun pandrecht trachten te verwezenlijken, schuldig is wegens het door hunnen arbeid en hunne daarbij gedane leverantiën tot stand gebrachte werk.’
Maar een dergelijk artikel kwam er niet. Uit het nog ongewijzigde deel van het
Burgerlijk Wetboek (boek 7a) blijkt dat het artikel 1650 uit 1838 nog steeds van kracht is.
Max Conrat
Als voorzitter van de promotiecommissie zette mr. P.J. Moltzer, hoogleraar in het burgerlijk recht, zijn handtekening in het promotieboek van de Universiteit van Amsterdam. In het zaaltje van de Oudemanhuispoort tekende als secretaris van deze commissie prof. mr. A. Beaujon. Verder werd als bijzonderheid vermeld dat zowel professor Quack als professor Conrat afwezig was. Een uurtje laterzat Conrat – bij de al eerder gememoreerde promotie – wél te midden van zijn confrères. Zijn afwezigheid bij Paap was een welbewuste actie. Paap had hem immers publiekelijk beledigd. Hoe zat dat?
Conrat – berucht om zijn vreemdsoortig Nederlands, zijn gebroken taaltje en zijn eigenaardige hoge stem, die oversloeg tot gegil en gegalm als hij zich opwond – figureerde in Paaps Bombono’s, een satire (1884) als prof mr. Jeroen Loki. Voor de ingevoerde lezer – het universitaire wereldje telde niet meer dan vijfhonderd studenten en tachtig professoren – was het niet moeilijk in Loki Paaps leermeester in het Romeinse recht, de in Breslau geboren professor Max Josef Adolph Conrat, te herkennen. Op Flanor, waar de heren zich tot na middernacht vrolijk maakten over Willem Paaps satire, was het oordeel over Bombono’s niet onverdeeld lovend, zoals blijkt uit de notulen van 19 februari: ‘De bezwaren, die tegen het geschrift van den Heer Paap worden in het midden gebracht zijn in hoofdzaak: de bijgevoegde en ingelaschte redeneeringen, die de belangrijkheden der artistieken indruk verzwakken; de gerektheid van sommige deelen en de al te duidelijke persoonlijke aanvallen, die wel doen uitkomen, wat de Heer Paap afkeurt, maar niet dat te beschreven figuren werkelijk berispelijk en belachelijke karakters zijn. Overigens wordt de geest en het satirische talent van den lezer groot lof toegebracht.’
In de satire dingt prof. mr. Jeroen Loki, ‘professor in het Romeinsche Recht en byzonder knap in ’t interdictum utrubi’, naar de hand van Bombono’s dochter Amalia. ‘Nu wilde het toeval, dat er te dien tyde een werk verscheen van Prof. Loki, geen bellettrie, maar een echt wetenschappelijk, geschiedkundig, rechtsgeleerd werk, getiteld: “Over de Juridische Beteekenis van het Soldeeren in de Eeuw van Justinianus”. Prof Loki had diep geput uit de bronnen, en zyn werk was zoo grondig, zoo grondsoppig, dat de reuk er van voldoende was om studenten een moeraskoorts te bezorgen. ’t Was dan ook geen wonder, dat ze op de examens zaten te
ylen, als er gesproken werd van het Romeinsch Recht. Wie schitterend ylde, kreeg cum laude. […] Deze Hoogleeraar was geboren in het Vogelsgebergte, en kwam dus uit Duitschland.’ Een gemakkelijke prooi, kortom – ‘Cheen Professor! Wech met dat Professor! Familiaar maar Loki!’ – die ook nog eens de pech had zich vast te bijten in het door Paap versmade Romeinse recht.
Tot slot
In de Almanak voor het jaar 1885 van het Amsterdams Studenten Corps, waarvan hij toen praeses was, had Paap al eerder uitgehaald naar het Romeinse recht en de Bombono’s. Iedere cultuur, zo betoogde hij in een tweedelig artikel in De Nieuwe Gids (dec. 1885 en febr. 1886), moet voor zichzelf bepalen wat gerechtigheid is. Het Romeinse recht zou derhalve binnen de Nederlandse rechtswetenschap een veel minder prominente plaats moeten innemen. Het klinkt allemaal heel plausibel. Jammer alleen van de fouten die erin staan. Zijn studievriend Frans Erens, die een jaar later zou promoveren op het 64 pagina’s tellende ‘meesterwerk’ Strafbare bevoordeeling van schuldeischers bij faillissement, dat hij opdraagt aan zijn moeder, telt in commissie met de jurist Treub er maar liefst twaalf. Het was overigens Paaps enige artikel waarvan zijn mederedacteuren meenden dat het plaatsbaar was: ‘soo’n chunstig artikel,’ om met Loki te spreken.
Bronnen
M. Boll, ‘Waarom Willem Paap geen Tachtiger was’, in Bzzlletin 129 (okt. 1985), p. 71-82 |
F. van Eeden, Mijn dagboek (z.j.) |
F. Erens, Vervlogen jaren (1958) |
Mr. Barend de Goede, Willem Paap, het paard van Troje (z.j.) |
A. Jongstra, De Multatulianen, 125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde (1985) |
Willem Kloos, Zelfportret (1986) |
J. Meijer, Het levensverhaal van een vergetene: Willem Anthony Paap, 1856-1923, Zeventiger onder de Tachtigers (1959) |
M.B. Mendes da Costa, ‘Flanor Herinneringen’, in De Nieuwe Gids, 1925 1, p. 501-534 |
Joan A. Nieuwenhuis, Uit den tijd der voortrekkers (1927) |
W.A. Paap, Artikel 1650, Burg. Wetb., Academisch Proefschrift (1887) |
W.A. Paap, Bombono’s, een satire (1884) |
W.A. Paap, Vincent Haman (1898) |
H.P.G. Quack, Herinneringen (1977) |
E. Reeser, Alphons Diepenbrock, brieven en documenten, deel 1 (1962) |
H.J. Scheffer, Henry Tindal, een ongewoon heer met ongewone besognes (1976) |
G. Taal, Liberalen en Radicalen in Nederland, 1872-1901 (1980) |
Agnietenkapel, Amsterdam:
|
||||||
Bureau van de pedel:
|
||||||
Gemeentearchief Amsterdam:
|
||||||
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam:
|
||||||
Juridische Faculteit:
|
||||||
Universiteitsbibliotheek Amsterdam:
|
- +
- Frans Oerlemans, neerlandicus, en Peter Janzen, historicus, schreven eerder in De Parelduiker over Jacques Perk, Willem Kloos en Charles van Deventer.