Over dit hoofdstuk/artikel

Annette Portegies

over Maurice Gilliams


+
Annette Portegies (1968) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Zij is redacteur bij de samenwerkende uitgeverijen Prometheus/Bert Bakker en werkt aan de biografie van Maurice Gilliams.

Over dit hoofdstuk/artikel

over Maurice Gilliams


Over dit hoofdstuk/artikel

over Maurice Gilliams


Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Kleiss

over Maurice Gilliams


Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

over I.K. Bonset


Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Goud

over P.C. Boutens


+
Marco Goud (1971) werkt aan een proefschrift over P.C. Boutens’ poëzie. Daarnaast bereidt hij een biografie van Boutens voor. Hij publiceerde eerder in De Parelduiker over Boutens, Robert Ross en Oscar Wilde.
1
Zie Caroline de Westenholz, ‘2 en 3 oktober 1906. Albert Vogel sr. breekt door als voordrachtskunstenaar tijdens de Bilderdijkherdenking’. In: Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen [red. R.L. Erenstein e.a.] (Amsterdam 1996), p. 546-551; Met Louis Couperus op tournee. Voordrachten uit eigen werk 1915-1923 in recensies, brieven en andere documenten. Bezorgd door H.T.M, van Vliet (Den Haag 1997), p. 1-3.
2
Zie Karel de Clerck, Uit het leven van P.C. Boutens (Amsterdam 1969), p. 119-121, 123-124, 150-151. Zie over de Londense lezing: Marco Goud, ‘“In memory of a happy afternoon”. Opdrachten in boeken uit de bibliotheek van P.C. Boutens’. In: De P.C. Boutens- collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Red. R.M. Rijkse (Amsterdam 1997). p. 15-26.
3
Annie Salomons, Herinneringen uit de oude tijd aan schrijvers die ik persoonlijk heb gekend. Ed. Harry G.M. Prick (Amsterdam 1984), p. 123-124.
4
Zie de aankondiging van Gorters lezing in het Leidsch Dagblad van 28 januari 1901. Van Boutens’ lezing heb ik in deze krant geen aankondiging of verslag gevonden.
5
Minerva 25 (1900-1901), nr. 32 (24 januari 1901), Zesde Bijvoegsel, p. 437.
6
A. van Haersolte, ‘Doctrina-lezing’. In: Minerva 26 (1901), nr. 1 (8 februari), Eerste Bijvoegsel, p. 8, resp. Tweede Bijvoegsel, p. 9.
7
Zoals blijkt uit de Almanak van het Leidsch Studenten-Corps voor 1902, p. 293, 299, 321.
8
Aanvankelijk stond hier ‘rage over’, dit zette Van Herzeele tussen haakjes en schreef er ‘tijd’ boven.
9
In de Boutens-documentatie van Van Lier (zie bronnen). De correcte titels luiden Pelléas et Mélisande (1892) en Aglavaine et Sélysette (1896).
10
Zie Elisabeth Leijnse, Symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900. Een onderzoek naar de Nederlandse receptie van Maurice Maeterlinck (Genève 1995). Diss. Liège. De gegevens die hier volgen, heb ik aan haar interessante boek ontleend.
11
Zie J.D.F, van Halsema, Dit eene brein. Opstellen over werk en dichterschap van J.H. Leopold (Groningen 1999), p. 181.
12
Deze exemplaren bevinden zich thans in een particuliere collectie.
13
Dit boek wordt vermeld op de lijst ‘Bibliotheek Dr. Boutens’ in de Boutens-documentatie van Van Lier.
14
Zie over Boutens en Toorop onder meer Marco Goud, ‘“Neem nooit een molenaarsdochter!”. Brieven van P.C. Boutens aan zijn vriend J.M. Kakebeeke’. In: Jaarboek Letterkundig Museum 7 (1998), p. 21-58.
15
Met dank aan Elisabeth Leijnse en Johan Decavele.
16
Marijke Stapert-Eggen, ‘Louis Couperus over Groningen en zichzelve. Een zoektocht naar de auteur en zijn “vriend Jaap”’. In: Maatstaf 33 (1985), nr. 4 (april), p. 44-60. Dankzij dit goed gedocumenteerde artikel kwam ik op het spoot van Boutens’ lezingen in Groningen.
17
[Anoniem], ‘Groningen’. In: Minerva 26 (1901), nr. 4 (28 februari 1901), Eerste Bijvoegsel, p. 62.
18
Zie J.F. Heijbroek en A.A.M. Vis, Verlaine in Nederland. Het bezoek van 1892 in woord en beeld (Amsterdam 1985).
19
Zie M.G. Kemperink, ‘1893. Eerste tournee van het Théâtre de l’OEuvre in Nederland: Pelléas et Mélisande. Symbolisme in Nederland’. In: Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen [red. R.L. Erenstein e.a.] (Amsterdam 1996), p. 529.
20
Zie Delftsche Studenten-almanak voor het jaar negentienhonderd-negen, p. 92. Zie ook het verslag ‘Mimenspelavond op Maandag 6 April op de eetzaal der Societeit Phoenix’. In: Studenten weekblad 10 (1907-1908), nr. 25 (9 april 1908), p. 218-219.
21
De brief is ongedateerd, maar bevat de vermelding ‘Donderdagmiddag’, dat waarschijnlijk slaat op donderdag 19 januari 1911.
22
[E.] B[otje], ‘Lezing van P.C. Boutens op Dicendo Discimus’. In: Minerva 35 (1910-1911), nr. 29 (3 februari 1911), Vijfde Blad, p. 549.
23
In Boutens-documentatie van Van Lier.
24
Zie Marco Goud, ‘“Zoo vindt elk zijn gading”. P.C. Boutens, Robert Ross en Oscar Wilde’. In: De Parelduiker 3 (1998), nr. 1, p. 61-70.
25
Brief in Letterkundig Museum, Den Haag.
26
Zie J.E. van der Pot, ‘De Rotterdamsche Kring, 1913-1942’. In: Rotterdamsch jaarboekje 10 (1962), p. 136-159. Zie ook A.B.G.M. van Kalmthout, Muzentempels. Multidisciplinaire kunstkringen in Nederland tussen 1880 en 1914 (Hilversum 1998), p. 614-617.
27
Zie De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg (noot 2), p. 40-41.
28
Dit blijkt uit de notulen van de bestuursvergaderingen van de Rotterdamsche Kring van 15 en 29 mei 1915. Couperus antwoordde niet op de uitnodiging van de Rotterdamsche Kring. Hij hield op 18 november 1915 een lezing voor de Rotterdamsche Kunstkring (zie Met Louis Couperus op tournee (noot 1), p. 68).
29
Dirk Coster, ‘P.C. Boutens: aristocraat op Griekse leest’. In: Elseviers Weekblad, 3 maart 1951.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Sanders

over Adriaan Litzroth


+
Hans Sanders (1960) is journalist bij de KRO.

Over dit hoofdstuk/artikel

M.F. Fresco

over J.A. Dèr Mouw


+
Marcel Franz Fresco (1925), emeritus hoogleraar in de wijsgerige antropologie, heeft veel van en over Dèr Mouw gepubliceerd. In 1971 is hij gepromoveerd op De dichter Dèr Mouw en de klassieke oudheid.
1
Voor het proefschrift van Gorter, zie Endt (1986) en Fresco (1978); voor dat van Leopold, zie Meijers (1995) p. 25-67. Een goed overzicht van Dèr Mouws dissertatie staat in Cram-Magré (1962) (1981). Voor andere, al of niet gepromoveerde classici onder Nederlands(talig)e dichters, zie Van der Paardt (1988).
2
In andere vorm zou hij dat weer zijn na 1907, in Den Haag. Zie over hem Fresco in Van der Paardt (1988), p. 32-42.
3
Tijdens de promotie van A.M. Cram-Magré, volgens haar persoonlijke mededeling. Al in 1919 of eerder had Brouwer iets dergelijks tegen Victor van Vriesland gezegd (Van Vriesland (1919), o.a. in Fresco (1984), p. 16). Zijn wiskundige begaafdheid was algemeen bekend en erkend, zeker in zijn Haagse tijd. Zijn voorliefde blijkt ook telkens uit zijn gedichten en zijn proza.
4
Zie Redeker, p. 47.
5
Momenteel zijn de archieven van de Leidse universiteit als gevolg van inventarisatie niet toegankelijk. De legende kan daardoor nu niet gecontroleerd worden. Vaststaat dat hij slechts bij het tweede doctoraalexamen het predikaat cum laude haalde. De drie bullen – van het kandidaatsexamen, het doctoraalexamen en de promotie – zijn aanwezig in het Dèr Mouw-archief in het Letterkundig Museum.
6
Zit J.A. dèr Mouw (1971). De brieven aan Van Vriesland zijn nog ongepubliceerd.
7
Ter herinnering: in 1905 publiceerde Dèr Mouw Het Absoluut idealisme en in 1906 zijn Kritische studie over psychisch monisme en Nieuw-Hegelianisme, gevolgd door een aantal filosofische artikelen. Tussen 1912 en 1919 schreef hij zijn grote dichtbundel Brahman, waarvan het eerste deel in de zomer van 1919 – enkele weken na zijn dood – verscheen, het tweede deel een jaar later. In het Volledig dichtwerk zijn ‘Biografische aantekeningen’ door mevrouw Cram opgenomen (p. 799-823), die over de studietijd echter geen uitsluitsel geven.
8
Verzamelde Werken, deel iv, p. 62 e.v.
9
Euripides’ Hippolytos is in 428 v. Chr. opgevoerd. Euripides was tijdgenoot en, volgens de berichten, vriend van Socrates.
10
Zie Volledig dichtwerk, p. 618.

Over dit hoofdstuk/artikel

M.F. Fresco

over J.A. Dèr Mouw


+
Marcel Franz Fresco (1925), emeritus hoogleraar in de wijsgerige antropologie, heeft veel van en over Dèr Mouw gepubliceerd. In 1971 is hij gepromoveerd op De dichter Dèr Mouw en de klassieke oudheid.
1
Voor het proefschrift van Gorter, zie Endt (1986) en Fresco (1978); voor dat van Leopold, zie Meijers (1995) p. 25-67. Een goed overzicht van Dèr Mouws dissertatie staat in Cram-Magré (1962) (1981). Voor andere, al of niet gepromoveerde classici onder Nederlands(talig)e dichters, zie Van der Paardt (1988).
2
In andere vorm zou hij dat weer zijn na 1907, in Den Haag. Zie over hem Fresco in Van der Paardt (1988), p. 32-42.
3
Tijdens de promotie van A.M. Cram-Magré, volgens haar persoonlijke mededeling. Al in 1919 of eerder had Brouwer iets dergelijks tegen Victor van Vriesland gezegd (Van Vriesland (1919), o.a. in Fresco (1984), p. 16). Zijn wiskundige begaafdheid was algemeen bekend en erkend, zeker in zijn Haagse tijd. Zijn voorliefde blijkt ook telkens uit zijn gedichten en zijn proza.
4
Zie Redeker, p. 47.
5
Momenteel zijn de archieven van de Leidse universiteit als gevolg van inventarisatie niet toegankelijk. De legende kan daardoor nu niet gecontroleerd worden. Vaststaat dat hij slechts bij het tweede doctoraalexamen het predikaat cum laude haalde. De drie bullen – van het kandidaatsexamen, het doctoraalexamen en de promotie – zijn aanwezig in het Dèr Mouw-archief in het Letterkundig Museum.
6
Zit J.A. dèr Mouw (1971). De brieven aan Van Vriesland zijn nog ongepubliceerd.
7
Ter herinnering: in 1905 publiceerde Dèr Mouw Het Absoluut idealisme en in 1906 zijn Kritische studie over psychisch monisme en Nieuw-Hegelianisme, gevolgd door een aantal filosofische artikelen. Tussen 1912 en 1919 schreef hij zijn grote dichtbundel Brahman, waarvan het eerste deel in de zomer van 1919 – enkele weken na zijn dood – verscheen, het tweede deel een jaar later. In het Volledig dichtwerk zijn ‘Biografische aantekeningen’ door mevrouw Cram opgenomen (p. 799-823), die over de studietijd echter geen uitsluitsel geven.
8
Verzamelde Werken, deel iv, p. 62 e.v.
9
Euripides’ Hippolytos is in 428 v. Chr. opgevoerd. Euripides was tijdgenoot en, volgens de berichten, vriend van Socrates.
10
Zie Volledig dichtwerk, p. 618.