Over dit hoofdstuk/artikel

W.A.M. de Moor

over J. van Oudshoorn


+
Wam de Moor (1936), beheerder van het Van Oudshoorn Archief van 1960 tot 1999, gaf Van Oudshoorns werken uit in de reeks Nederlandse Klassieken (Athenaeum-Polak & Van Gennep), alsmede alle losse edities (Van Oorschot), en schreef onder meer de biografie Van Oudshoorn 1876-1951 (Amsterdam 1981). In het Van Oudshoorn-jaar 2001 zal een bundeling van zijn Van Oudshoorn-studies verschijnen.
1
Wam de Moor, J. van Oudshoorn 1876-1951. Biografie (Amsterdam 1982), p. xxxiii
2
Van Oudshoorn,. 661 e.v.
3
Daar te vinden op p. 840-842.
4
Van Oudshoorn vertelt het hele verhaal in deel 7, p. 607-656.
5
Met ‘eilandje’ wordt bedoeld de schets ‘Wolken, land, water…’, die kort daarvoor in De Nieuwe Gids verschenen was (1940, deel ii p. 747-751) . Opgenomen in de Verzamelde Novellen en Schetsen.
6
Een en ander vindt men uitgebreider in Van Oudshoorn, p. 371-372.
7
Geurt Imanse, Albert August Plasschaert [1866-1941] (‘s-Gravenhage 1988). Eerste citaat, van Cornelis Veth, op p. 72; tweede citaat op p. 109.
8
Verzamelde Romans, p. 35.
9
In extenso afgedrukt in Van Oudshoorn, p. 374.
10
Geciteerd naar Van Oudshoorn, p. 651.
11
Zie Van Oudshoorn, p. 375-377.

Over dit hoofdstuk/artikel

W.A.M. de Moor

over J. van Oudshoorn


+
Wam de Moor (1936), beheerder van het Van Oudshoorn Archief van 1960 tot 1999, gaf Van Oudshoorns werken uit in de reeks Nederlandse Klassieken (Athenaeum-Polak & Van Gennep), alsmede alle losse edities (Van Oorschot), en schreef onder meer de biografie Van Oudshoorn 1876-1951 (Amsterdam 1981). In het Van Oudshoorn-jaar 2001 zal een bundeling van zijn Van Oudshoorn-studies verschijnen.
1
Wam de Moor, J. van Oudshoorn 1876-1951. Biografie (Amsterdam 1982), p. xxxiii
2
Van Oudshoorn,. 661 e.v.
3
Daar te vinden op p. 840-842.
4
Van Oudshoorn vertelt het hele verhaal in deel 7, p. 607-656.
5
Met ‘eilandje’ wordt bedoeld de schets ‘Wolken, land, water…’, die kort daarvoor in De Nieuwe Gids verschenen was (1940, deel ii p. 747-751) . Opgenomen in de Verzamelde Novellen en Schetsen.
6
Een en ander vindt men uitgebreider in Van Oudshoorn, p. 371-372.
7
Geurt Imanse, Albert August Plasschaert [1866-1941] (‘s-Gravenhage 1988). Eerste citaat, van Cornelis Veth, op p. 72; tweede citaat op p. 109.
8
Verzamelde Romans, p. 35.
9
In extenso afgedrukt in Van Oudshoorn, p. 374.
10
Geciteerd naar Van Oudshoorn, p. 651.
11
Zie Van Oudshoorn, p. 375-377.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Kleiss

over Maurice Gilliams


Over dit hoofdstuk/artikel

Ben van Melick

over Maurice Gilliams


+
Ben van Melick (1947) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en algemene literatuurwetenschap. Thans is hij leraar Nederlands en publicist. Hij is uitgever en enig redacteur van het literaire tijdschrift Quality Meat.

Over dit hoofdstuk/artikel

Martien J.G. de Jong

over Maurice Gilliams


+
Martien J.G. de Jong (1929), emeritus hoogleraar algemene literatuurwetenschap en Nederlandse en vergelijkende letterkunde aan de Universiteit van Namen (België), publiceerde onder meer Maurice Gilliams. Een essay (1984) en Droom bezit geen erfgenaam. Mythe en werkelijkheid bij Maurice Gilliams (1993).
1
Voor zowel het citaat als de summiere bio-bibliografische toelichtingen verwijs ik naar mijn Maurice Gilliams. Een essay (1984) en Droom bezit geen erfgenaam. Mythe en werkelijkheid bij Maurice Gilliams (1993).
2
Mededeling van prof.dr. Ludo Simons (februari 2000).
3
Zie Firmijn vander Loo, Proeve van bibliografie van en over de dichter Maurice Gilliams (1976).
4
Evenals de eerder genoemde rekeningen en documenten is deze brief aanwezig in het Gilliams-archief van het amvc te Antwerpen.
5
In de vierde regel staat ‘les miens’ in plaats van ‘les miennes’. De citaten van Karel van de Woestijne komen uit zijn bundel De schroeflijn uit 1928 (Verzameld werk, dl. iv, p. 524, 525).
6
Maurice Gilliams. Een essay, p. 169. In De Gids 149 (1986) 1, p. 39-46 en 3, p. 235-237, werd door Ben van Melick en Laurens van Krevelen gediscussieerd over de Vita brevis-uitgave van 1984. Ik zou daarbij willen aantekenen dat de niet-ondertekende ‘Verantwoording’ bij deze uitgave weliswaar door mij werd geschreven, maar pas nadat ik inzage had gekregen in de drukproeven. Aan de samenstelling van de uitgave had ik – zoals Laurens van Krevelen terecht schreef – ‘part noch deel’.
7
De verhalen ‘In memoriam’ en ‘De man in de mist’ heeft Gilliams pas in de tweede uitgave van zijn verzameld werk losgemaakt uit Oefentocht in het luchtledige en ondergebracht in een aparte afdeling, waarvoor hij de naam ‘Zwanen en zoutsteen’ ontleende aan de titel van een in 1969 onder mijn redactie verschenen bundel waarin de hele Oefentocht samen met ‘Libera nos, Domine’ was opgenomen. Zie Maurice Gilliams. Een essay, p. 272.
8
In de anonieme flaptekst van Ik ben Elias staat dat Gilliams het ‘Tweede cahier’ heeft laten vervallen omdat Elias daarin sterft, terwijl hij in latere werken voortleeft. De tekstschrijver wist blijkbaar niet dat Gilliams al in 1942 – ruimschoots vóór hij aan de overige delen van zijn ‘vijfluik’ begon – om heel andere reden zijn ‘Tweede cahier’ had losgelaten. Toch had hij dat kunnen lezen in uitgerekend Ik ben Elias, en wel in de toelichting door Anne Marie Musschoot, p. 627 en p. 632.
9
Droom bezit geen erfgenaam. Mythe en werkelijkheid bij Maurice Gilliams, p. 112-114.

Over dit hoofdstuk/artikel

Yves van der Fraenen

over Maurice Gilliams


+
Yves van der Fraenen (1973) werkte tot voor kort bij de Universiteit Gent aan een project rond de inventarisatie en beschrijving van Gilliams’ nalatenschap, gericht op een historisch-kritische editie van diens werk.
1
Alle citaten in dit artikel komen uit de laatste tijdens het leven van de auteur verschenen druk van Vita brevis, bij Orion in Brugge (1975-1978). De eerste twee delen zijn nog samen met Scheltens & Giltay (Den Haag) uitgegeven.
2
Vita brevis iii, p. 32.
3
Het Maria-leven van Maurice Gilliams. Een poging tot interpretatie’, in Spiegel der Letteren 8 (1965) 3, p. 184-201.
4
Gilliams was van 1960 tot 1976 vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. In die functie was hij geregeld lezer van proefschriften die voor een prijs van de Academie werden voorgedragen. Hij verzorgde aan de Academie overigens zelf de reeks ‘Memorabilia’, met toonaangevende (academische!) essays over onder anderen Stijn Streuvels, Guido Gezelle en Karel van de Woestijne.
5
De Vlaamsche Gids 30 (1946) 10 (september), p. 577-581.
6
Er mag dan op Consciences taalgebruik heel wat aan te merken zijn, hier gaat dat zeker ook op voor Gilliams’ omgang met het Nederlands. Spelfouten (‘gramaticale’), oneigenlijke woordkeuze, ongrammaticale constructies (‘waar vele lezers zich niet eens zouden mee verklaren’). En wat bedoelt hij eigenlijk met ‘het lag geenszins in de bedoeling de taal van den schrijver van gramaticale feilen te zuiveren’, als hij daar meteen aan toevoegt wel de foutieve woordkeuze en zinswending te willen corrigeren? Er is al heel wat discussie gevoerd over de maniëristische en van germanismen en gallicismen doorwoekerde schriftuur van Gilliams. Deze discussie bereikte een climax na de postume publicatie van Gregoria of een huwelijk op Elseneur. In dit artikel is Gilliams’ taal gelaten zoals ze is, zonder fouten telkens met ‘sic’ aan te geven. Zetfouten en verschrijvingen zijn met rechte haken in de tekst zelf gecorrigeerd.
7
Vita brevis ii, p.109.
8
Vita brevis, resp. ii, p. 131-171, ii, p. 179-190 en iii, p. 14-21.
9
Met poststempel van 13/14 oktober 1943, dus uit de periode waarin hij met de Conscience-bloemlezing bezig was.
10
Zie ook: ‘Notities over de Vlaamsche dichtkunst der romantiek’, Vita brevis ii, p. 81-93.
11
‘Poesjenellenkelder’: oorspronkelijk een vorm van marionettentheater. Gilliams gebruikt deze term in zijn Conscience-lezing om te verwijzen naar het in dat theater gehanteerde volkse idioom.
12
Slechts twee artikelen zijn specifiek aan Gilliams’ essays gewijd: Luk Adriaens, ‘Maurice Gilliams, kunstkritikus’, in: Spiegel der Letteren 14 (1972) 3, p. 215-234, en Lut Pil, ‘Maurice Gilliams interartistiek. Beeldende kunst’, in: Vlaanderen 46 (1997) 4, p. 285-289. De titels geven al aan dat hier uitsluitend de essays over beeldende kunst worden behandeld. Adriaens stijgt boven zijn thema uit, omdat hij een analyse brengt van Gilliams’ argumentatiestijl en kunstopvatting.
13
Vanaf 1937 incorporeerde Pelckmans in zijn boekhandel een uitgeverij, die dezelfde naam kreeg en waarbij Gilliams gedurende tien jaar zijn werk zou laten verschijnen. Voor ontstaan en groei zie Ludo Simons’ inleiding in: Overzichtscatalogus Honderd jaar De Nederlandsche Boekhandel/Uitgeverij Pelckmans (Kapellen 1992).
14
Voor een overzicht zie Firmijn vander Loo, Proeve van bibliografie van en over de dichter Maurice Gilliams (Colibrant, z. pl., 1976), rubriek c. In beide jaargangen komen verscheidene niet-gesigneerde teksten voor, waarvan sommige onmiskenbaar van de hand van Gilliams zijn. Zij kregen echter geen plaats bij Vander Loo.
15
Zeer cynisch te lezen: enkele maanden voordien was Gilliams’ huwelijk met veel rancune en wederzijds onbegrip uiteengespat, nadat het nauwelijks zes maanden had standgehouden.
16
Vander Loo, p. 26.
17
Voor een cultuurhistorische schets van deze problematiek, geënt op ‘het geval Walschap’, zie A.M. Musschoot, ‘Februari 1940: Gerard Walschap publiceert het pamflet Vaarwel dan! Kerk en cultuur in Vlaanderen gedurende het interbellum’, in Schenkeveld-Van der Dussen e.a. [red.]., Nederlandse literatuur. Een geschiedenis (Amsterdam/Antwerpen 21998), p. 695-699.
18
Elsschot heeft wel degelijk censuurproblemen gehad met bedoeld fragment, namelijk bij de voorpublicatie in Forum, dat toen reeds in een Nederlandse en een Vlaamse redactie was opgesplitst. De steigerende katholieken in de Vlaamse redactie waren Marnix Gijsen, Maurice Roelants en niemand minder dan… Gerard Walschap. Het vinnige verbale steekspel hieromtrent is te volgen in de Brieven van Elsschot, bezorgd door Vic van de Reijt (Amsterdam 1993), p. 157-176. Tsjip verscheen uiteindelijk toch zonder coupures in vijf opeenvolgende afleveringen van Forum, van juli tot en met november 1934.
19
Het gedicht werd later door Gilliams ‘1923’ gedateerd en maakte, ondanks zijn zelfverloochening in deze recensie, deel uit van de strenge selectie uit zijn gedichten (Vita brevis i, p. 55).
20
Geheel volgens de wetmatigheden van het genre volgde er op deze scheldkritiek een polemiekje. Gijsen reageerde met een stuk getiteld ‘Sadisme en poëzie’, waarin hij suggereerde dat Gilliams het voor de ‘aardappel-dichter’ Basiel de Craene zou opnemen, in Forum, 4 (1935) 2, p. 152-153. De bal terugkaatsend poneerde Gilliams, die Gijsen vergeleek met een bijwijlen ‘geestig floretschermer’, het volgende: ‘Mijn boekenkast is wel onderhouden, klein, met tyranieke zorg geordend; er sluipt in mijn legertent niet binnen wie wil.’ Contact 1 (1935) 4, 15 februari, p. 9.
21
M.J.G. de Jong, Maurice Gilliams. Een essay, p. 149.

Over dit hoofdstuk/artikel

Wim Hazeu

over Maurice Gilliams


+
Wim Hazeu (1940) is schrijver, biograaf en uitgever.

Over dit hoofdstuk/artikel

Leen van Dijck

over Maurice Gilliams


+
Leen van Dijck (1953) is conservator van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (amvc) te Antwerpen. Over het archief-Gilliams in het amvc schreef zij eerder een korte tekst in het Cultureel Jaarboek van de Stad Antwerpen (1989).
1
Vita brevis; een portret-album van Maurice Gilliams, bezorgd door J.L. de Belder (Beveren, Orion-Colibrant 1981), p. 116-117.
2
Martien J.G. de Jong, Droom bezitten erfgenaam. Mythe en werkelijkheid bij Maurice Gilliams (Amsterdam/Meulenhoff; Leuven/Kritak 1993), p. 61-63 en passim.
3
Historiek van het Boekdrukkers-Verbond van Antwerpen. Eene bijdrage tot de geschiedenis der vakbeweging in Antwerpen (1856-1906) door Frans Gilliams (Antwerpen, Drukkerij F. Gilliams-Lambrechts 1907).
4
Zie noot 1, p. 7.
5
Zie noot 2, p. 114.

Over dit hoofdstuk/artikel

Laurens van Krevelen

over Maurice Gilliams


+
Laurens Van Krevelen (1941) was van 1972 tot en met 1997 als uitgever verbonden aan de literaire uitgeverij J.M. Meulenhoff.

Over dit hoofdstuk/artikel

Anne Marie Musschoot

over Maurice Gilliams


+
Anne Marie Musschoot (1944) is hoogleraar moderne Nederlandse literatuur en algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit Gent.
1
In De man voor het venster. Maurice Gilliams, Vita brevis. Tweede, herziene en vermeerderde uitgaaf van het verzameld werk, deel ii (1976), p. 220 resp. p. 63.
2
In ‘Onder en na het schrijven over Henri de Braekeleer’. Gilliams, Vita brevis ii (1976), p. 114.
3
Gilliams, Vita brevis i (1975), p. 16.
4
Gilliams, Vita brevis iv (1978), p. 149.
5
Gilliams, Vita brevis iv (1978), p. 207 resp. p. 208.
6
Gilliams, Vita brevis ii (1976), p. 216.
7
M.J.G. de Jong, Maurice Gilliams. Een essay (Amsterdam 1984), p. 48 en 49.
8
Opgenomen in J. Bernlef en K. Schippers, Wat zij bedoelen (Amsterdam 1965).
9
Gilliams, Vita brevis iii (1977), p. 40-44.
10
H.C. ten Berge, ‘Op de terpen van het zwijgen. Kanttekeningen bij het verzamelde werk van Maurice Gilliams’, in Raster (1980), nr. 16, p. 43. De verwijzing van Ten Berge hier is naar deel ii van de tweede, herziene en vermeerderde uitgaaf van Vita brevis (1976).
11
J. Weisgerber, Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960. Derde, aangevulde druk (Amsterdam 1973), p. 62.
12
Gilliams, Vita brevis iii (1977), p. 70.
13
J. de Ceulaer, Te gast bij Vlaamse auteurs. Derde reeks (Antwerpen [1962]), p. 42.
14
Idem, en Bernlef en Schippers, Wat zij bedoelen, p. 113.
15
Bernlef en Schippers, Wat zij bedoelen, p. 113.
16
Joos Florquin, Ten huize van… Vijfde reeks (Leuven 1969), p. 104.
17
Gilliams, Vita brevis ii (1976), p. 111 resp. p. 112.
18
Idem, p. 202.
19
Beide besprekingen in Contact, 15 november 1934.
20
Contact, oktober-november 1935, p. 6 resp. p. 9.
21
Idem, 15 februari 1934, p. 6-7.
22
Idem, 1 december 1936, p. 11.
23
Gilliams, Vita brevis i (1975), p. 118 resp. p. 124.
24
Gilliams, Vita brevis iii (1977), p. 24.
25
Stefan Hertmans, ‘Een fles in zee’, in Maurice Gilliams, Verzamelde gedichten (Amsterdam/Gent 1993), p. 115 resp. p. 116.
26
E. Mortier, ‘Een onuitlegbaar beter doel’, in De Revisor 26 (1999) 5 (oktober), p. 58-66.
27
Ch. Mutsaers, ‘Gilliams’ nachtegalen’, in Paardejam (Amsterdam 1996), p. 179-180.
28
P. de Wispelaere, ‘Ontmoeting met Maurice Gilliams’, in Maurice Gilliams, Journaal van de Dichter. Ed. Martien J.G. de Jong (Klassieken uit Vlaanderen 3, Antwerpen 1997), p. 7-13.