Karel J. Nijkerk+
‘Geef mij maar Schaerbeek’
Herinneringen aan Jan Greshoff en mijn vader
In De Parelduiker 99/5 schreef Hans Olink in zijn artikel ‘Rites de passage’ over de activiteiten van schrijver en journalist Jan Greshoff in Brussel tijdens het interbellum. De schrijver putte daarvoor onder meer uit de onvoltooide memoires van mijn moeder, H.E. (‘Han’) Nijkerk-Van den Bergh (1901-1979), die het intensieve literaire leven in de Belgische hoofdstad beschreef. Haar man, M.B.B. (‘Bob’) Nijkerk (1894-1987), van beroep metaalhandelaar, was zeer geïnteresseerd in de Nederlandstalige literatuur. Hij was een bibliofiel die in de jaren twintig een grote bibliotheek op het gebied van twintigste-eeuwse typografie had opgebouwd. Han Nijkerk was als gastvrouw vaak direct en indirect betrokken bij de vele contacten tussen Nederlandse en Vlaamse auteurs die bij ons thuis langskwamen of logeerden.
Maar mijn moeder was meer dan dat. Zij las veel en onderhield ook het contact met de echtgenotes van de gevarieerde groep bezoekers. Zij beantwoordde meestal, namens mijn vader, de brieven van Jan Greshoff en zijn vrouw; later, toen het schrijven voor Jan moeilijker werd, correspondeerde zij geregeld met Aty Greshoff, die op haar beurt Jans brieven schreef. Ook correspondeerde mijn moeder regelmatig met Greet Stols, de vrouw van de uitgever A.A.M. (‘Sander’) Stols, met Annie, de echtgenote van Arthur van Schendel, en met Rien Marsman. In het voorbijgaan zij hier gewezen op de tot nog toe weinig belichte rol van belang die de vrouwen van schrijvers hadden en hebben voor de onderlinge, al dan niet literaire, contacten.
Door het sleutelgat
In het vrij grote huis aan de Boulevard Général Wahis no. 55 in Schaerbeek, een deelgemeente van Brussel, was het destijds een komen en gaan van literatoren en beeldend kunstenaars. In 1926, het jaar waarin ik geboren ben, verbleef Jan Campert een jaar in ons huis. Later, in 1936 en 1938, waren Henny Marsman en zijn vrouw Rien regelmatige logeergasten. Rien Marsman bracht de bibliotheek van mijn vader in kaart. Het maken van een met de hand geschreven kaartsysteem van enkele duizenden boeken was een omvangrijke taak. Voor de familie Marsman betekende het echter een welkome aanvulling van het inkomen. In 1939 schreef Rien in een briefje aan mijn vader dat zij voor het bibliotheekwerk nog een nota had van f 121,50 voor 162 uur werk à vijfenzeventig cent per uur! Mijn vader had haar al een voorschot gegeven van honderd gulden en daarvan wilde ze nu de helft aflossen. Veel bleef er dus niet over. In dezelfde brief vroeg Rien namens haar man: ‘Wanneer je een exemplaar van Bilzenkruid van van Hattum [de zevende uitgave in de Ursa Minor-reeks, kn] missen kunt zou je Henny een heel groot genoegen mee doen. Hij dacht het voor de n.Rotter.Courant ter bespreking te krijgen, maar de redacteur heeft het zelf gehouden.’ Rien wist door haar bibliotheekwerk dat mijn vader, als financier van de reeks, verschillende exemplaren van het boek in bezit had.
Ik herinner me nog goed dat Rien meestal beneden in de huiskamer aan een grote eikenhouten tafel zat waar ze het ene boek na het andere uit de boekenkast haalde, die op een kaartje beschreef en vervolgens de kaart in een kartonnen doos liet verdwijnen. Zij heeft dat werk helaas niet kunnen afmaken en een deel van de bibliotheek is onbeschreven gebleven. Als Rien beneden werkte, zat Henny boven in mijn kamer te schrijven. Ik moest daarvoor plaatsmaken en verhuisde naar de zolder, zodat de Marsmannen ongestoord gebruik konden maken van de badkamer. Soms kwamen er ook bezoekers voor Rien en Henny, die dan boven in mijn kamer werden ontvangen. Als kind heb ik nooit goed begrepen wat schrijverschap precies inhield. Af en toe keek ik door het sleutelgat en zag Henny zitten aan mijn tafel. Hij staarde meestal naar buiten. Dat vond ik merkwaardig, want het naar buiten staren werd op school als een teken van onoplettendheid beschouwd. ‘Niet staren,’ zei de leraar dan streng, ‘opletten en luisteren.’ Toen ik eens Arthur van Schendel, naar aanleiding van mijn observaties, vroeg wat schrijverschap inhield, toonde hij mij zijn dikke timmermanspotlood en het papier waarop hij schreef, en vertelde dat hij dat vulde met zinnen die tezamen een verhaal vormden, net zoals bij het maken van een opstel in de klas. Een enkele keer moest je wat bedenken en dan hielp het als je naar buiten keek. Naar buiten kijken had dus zin, het hielp bij het maken van zinnen. Dat heb ik later altijd onthouden bij het schrijven. Arthur van Schendel was trouwens een pedagoog in hart en nieren. Hij gaf mij en mijn ouders opvoedkundige aanwijzingen, meestal mondeling, soms ook per brief. Hij liet zich door mijn ouders op de hoogte houden van mijn schoolprestaties en bemoeide zich met het zakgeld dat ik kreeg. Naar ik later begrepen heb, vond hij mijn ouders te zuinig.
Oneensheid
Vanaf mijn jeugdjaren heb ik Greshoff en de zijnen meegemaakt. De familie Greshoff en de uitgever Stols woonden op loopafstand van ons huis, eveneens in Schaerbeek, aan de Boulevard August Reyers, op respectievelijk nummer 130 en 134.
Jan Greshoff (1888-1971) en zijn gezin – zijn vrouw Agatha Christina Brunt, Aty genoemd, en hun twee zonen Jan en Kees – kwamen in 1927 in Schaerbeek wonen. Naar ik later van mijn vader begreep, is het contact tussen hem en Greshoff in die tijd ontstaan. Mijn vader had begin jaren twintig kennisgemaakt met de uitgever Stols (1900-1973), die hij bewonderde om zijn bibliofiele uitgaven. In 1922 was Stols, op z’n tweeëntwintigste, zijn carrière begonnen met het uitbrengen van zijn fraaie Trajectum ad Mosam-serie. Mijn vader werd een grage afnemer van Stols’ bibliofiele boeken, want hij drukte precies wat mijn vader nastreefde: mooi gedrukt literair werk. Bovendien was mijn vader een voorstander van geïllustreerde boeken, omdat hij daarin een verbinding zag tussen boekdrukkunst en beeldende kunst. Dat sprak ook Stols aan, zoals onder meer zijn prachtige Halcyon-reeks uit het begin van de jaren dertig zou laten zien. Steun aan Stols, vooral financieel, leek mijn vader een noodzaak. Als vaste afnemer kocht hij van meet af aan alle bibliofiele en dus duurdere drukken uit Stols’ uitgeverij, boeken die toentertijd niet gemakkelijk een koper vonden omdat ze voor de gewone lezer te prijzig waren en de Nederlandse bibliofielen zich voornamelijk bezighielden met het oude boek. Naar alle waarschijnlijkheid is het Stols geweest die mijn vader in contact heeft gebracht met Jan Greshoff, met wie de uitgever – getuige de (gepubliceerde) briefwisseling tussen die twee – al vanaf 1921 omgang had.
Jan en Aty Greshoff werden bij ons thuis graaggeziene gasten. Bob Nijkerk bewonderde de dichter, essayist en criticus om zijn productiviteit en zijn initiatieven: Greshoff recenseerde tentoonstellingen, legde contacten tussen Nederlandse en Vlaamse schrijvers en hield anderen op de hoogte van wat er in Brussel en elders gaande was in de beeldende kunst en de literatuur. Meestal volgde mijn vader de adviezen van Greshoff op, las de boeken die zijn vriend hem aanbeval en zag in hem een zeer waardevolle adviseur, met wie hij thuis veel in debat ging. Mijn vader en Greshoff waren beiden vlotte praters, die zich tijdens hun debatten door hun echtgenoten lieten bedienen. Vaak waren ze het lang niet met elkaar eens. Daaraan herinnerde Greshoffs vrouw nog eens in een brief aan mijn moeder, van 10 maart
1970, toen ze schreef: ‘’t Doet me genoegen dat jullie met plezier Jans boek lezen. Natuurlijk ben je ’t met alles wat hij schrijft niet eens, dat waren jullie nooit. Jullie konden altijd zo heerlijk kibbelen. Ik hoor nog zeggen “neen Jan dat kan je niet menen” maar die oneensheid (geen erg fraai woord) heeft ons toch gelukkig nooit belet trouwe goede vrienden te blijven. Als je Jan goed kent moet je zijn extreme beweringen ook altijd met een korreltje zout nemen.’
Greshoff en Stols vormden, althans in de ogen van mijn ouders, een duo dat elkaar min of meer de bal toespeelde. De ene bracht auteurs en illustratoren aan, de ander drukte de boeken en gaf ze uit. Soms diende Stols ook als uitgever van Greshoffs werk, maar dat kwam toch weinig voor. Greshoff liet veel van zijn werk, ook tijdens zijn vriendschap met Stols in Brussel, door anderen drukken, onder wie L.J.C. Boucher, P.N. van Kampen, J.M. Meulenhoff, De Waelburgh, Nijgh & Van Ditmar, Joh. Enschedé en Zonen en E.M. Querido. Hij had vaak kritiek op Sander Stols, met name op zijn slechte geldbeheer en de trage uitbetaling aan auteurs en illustratoren. Mijn vader had het daar ook vaak over, maar hij laveerde tussen de twee door, ondersteunde Stols financieel omdat hij zulke smaakvolle boeken uitgaf, en was het tegelijk eens met Greshoff dat Stols orde op zaken moest stellen. Zo hield hij beiden te vriend. Gelukkig hadden alle betrokkenen één passie gemeen en dat was het bibliofiele boek. Al bekoelde bij Greshoff die passie – waarvan hij bij de oprichting van De Witte Mier nog zo hartstochtelijk had getuigd – eind jaren dertig toch wel wat, toen de bibliofiele uitgave niet alleen voor de uitgever maar ook voor auteurs en illustratoren vrijwel niets meer opleverde.
Mijn vriend
Vanaf zijn jeugd was Jan Greshoff reislustig en avontuurlijk. Hij wilde graag kennismaken met andere werelden en had veel behoefte aan een direct
persoonlijk contact met een brede kring van mensen. Greshoff en zijn vrouw stuurden hun vrienden en kennissen om de haverklap brieven en kaarten uit het buitenland. Greshoffs schrijfbehoefte was legendarisch, en ook uniek. Het aantal brieven en kaarten dat inmiddels is getraceerd, loopt in de duizenden. Alleen al de ruim elfhonderd brieven die Greshoff aan Stols schreef – en die door S. Chen en S.A.J. van Faassen in drie dikke delen gepubliceerd en uitgebreid geannoteerd zijn – vormen een indrukwekkende correspondentie. En nog steeds duiken er nieuwe briefwisselingen op, zoals kort geleden die tussen Greshoff en Angèle Manteau. Ook de correspondentie met mijn ouders, bestaande uit ongeveer honderdvijftig brieven en kaarten, is nog niet gedocumenteerd. Wel kwam die onlangs ter sprake – in de bibliografie en oeuvrecatalogus van de Luxemburgse kunstenaar Joseph Kutter, die door Greshoff ontdekt en hooglijk bewonderd werd.
Maar natuurlijk liepen de contacten van Greshoff niet uitsluitend via brieven. De vrouwen onderhielden met elkaar regelmatig telefonisch contact, veelal over huishoudelijke zaken en de kinderen. Ook de gezamenlijke reizen werden vaak door de vrouwen geregeld. Bob Nijkerk had een auto en dat maakte dat het trio ook wat mobieler kon zijn. Er werd veel gelogeerd bij bevriende schrijvers en kunstenaars. Greshoff en zijn vrouw logeerden diverse malen bij Kutter in de stad Luxemburg, bij de Van Schendels in Italië en bij auteurs en kunstenaars in Frankrijk. Als tegenprestatie schreef Greshoff over hen – lovende – beschouwingen in de pers of in afzonderlijke publicaties, zoals over Arthur van Schendel, een auteur op wie Greshoff zeer gesteld was, en over de Belgische graficus Jozef Cantré. In de jaren twintig en dertig bestond er een druk circuit van schrijvers en beeldend kunstenaars met intensieve onderlinge contacten, waartoe Jan van Nijlen, Eddy du Perron, Menno ter Braak en tal van anderen behoorden.
Greshoff voelde zich in dat circuit als een vis in het water. Door zijn journalistieke activiteit – hij schreef recensies, kritieken en algemene beschouwingen voor onder meer Het Vaderland, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Hollandsch Weekblad voor België – beschikte hij over veel informatie en contacten, en dat was zijn lust en zijn leven. Hij profiteerde graag van de uitnodigingen die hem in de schoot werden geworpen. Als een speurhond met een scherpe neus voor talent bewoog Greshoff zich in kringen van kunstenaars, verzamelaars, literatoren, uitgevers en ook wel politici. Hij manifesteerde zich in het openbaar graag met enig aplomb en toonde bij ontmoetingen een voorkeur voor mensen die een belangrijke positie in de samenleving innamen. Toen ik na de oorlog enige tijd bij hem en zijn vrouw in Parijs logeerde, was ik verbaasd over zijn brede belangstelling voor en kennis van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen wereldwijd. In gesprekken liet hij duidelijk blijken met wie hij zoal bevriend was en sprak dan van ‘mijn vriend de ambassadeur’, ‘mijn vriend de doctor’, ‘mijn vriend de schrijver’, ‘mijn vriend de grote boekverzamelaar’, et cetera. Mijn vader had die aanduiding van Greshoff overgenomen en sprak in dezelfde bewoordingen over zijn kennissenkring.
Bulderen van bot plezier
Greshoffs belangrijke rol als ontdekker van nieuw talent heeft in beschouwingen tot nog toe weinig aandacht gekregen. Toch geldt hij bijvoorbeeld als de ontdekker van de Engels/ Nieuw-Zeelandse graficus John Buckland Wright (1897-1954). Toen die in Brussel in 1929 exposeerde, tipte Greshoff Stols dat dit een bijzondere kunstenaar was, die hem als boekillustrator goede diensten zou kunnen bewijzen. Ook Stols was na een bezoek aan de tentoonstelling onder de indruk van Buckland Wrights werk en vroeg hem een aantal boeken van de Halcyon Press te illustreren. Het eerste boek dat Buckland Wright illustreerde, was Stols’ uitgave van John Keats, The Collected Sonnets (1930). Het is een van de mooiste bibliofiele uitgaven die in Nederland tussen de oorlogen zijn gemaakt. Het boek verscheen in 376 exemplaren, in vier bibliofiele edities op verschillende soorten papier gedrukt, waarvan één exemplaar, op Japans papier en in leer gebonden met een aantal van de originele ontwerptekeningen, door Stols voor honderd Engelse ponden werd aangeboden. Hij vroeg mijn vader het te kopen, maar die vond het te duur. Het kostte Stols veel moeite dit exemplaar te verkopen, al lukte het hem uiteindelijk toch. Er waren verder vijftien exemplaren op Japans papier. Van elke gravure waren drie staten ingebonden. Mijn vader kocht er twee exemplaren van. De boekuitgave was voor Buckland Wright een grote opdracht, waarmee hij naam maakte in Nederland en daarbuiten. Nadien kocht mijn vader diverse prenten van Buckland Wright, die het financieel niet gemakkelijk had. In 1932 kreeg hij van mijn vader, op voorspraak van Greshoff, de opdracht een ex-libris voor hem te maken. Pas veel later, na zijn dood, ontdekten de Engelsen deze begaafde landgenoot en moesten toen tot hun spijt constateren dat een Nederlander hun voor was gegaan: in de in 1968 verschenen oeuvrecatalogus wordt Jan Greshoff expliciet genoemd als zijn ontdekker.
Min of meer hetzelfde deed zich voor met Joseph Kutter (1899-1941), die tegenwoordig geldt als de meest getalenteerde Luxemburgse schilder. In het al eerder genoemde, recent verschenen Franstalige overzicht van zijn werk wordt uitgebreid ingegaan op de belangrijke rol die Jan Greshoff vervulde als ontdekker. De eerste regel van de inleiding is ontleend aan een citaat uit Greshoffs Afscheid van Europa (1969): ‘Als ik nu denk dat men in Luxemburg “cultuurreclame” maakt met het werk van mijn trouwe, tragische vriend Joseph Kutter, terwijl dezelfde “men” in Luxemburg bulderde van bot plezier, toen hij er rond 1930 zijn werk tentoonstelde.’ Greshoff maakte ook mijn vader attent op Kutter, wetende dat hij grote belangstelling had voor de schilderkunst en bezig was schilderijen en grafiek van Belgische schilders aan te schaffen. Tijdens een tentoonstelling in Brussel stelde hij
Kutter voor aan mijn vader, die aarzelde of hij het schilderij dat Greshoff hem aanried, wel zou kopen. Ten slotte besloot hij naar Greshoff te luisteren en kocht hij Le cheval de bois. In een brief van 5 oktober 1935 bedankte Kutter mijn vader voor deze aankoop. Het schilderij is daarna diverse malen in Nederland op tentoonstellingen te zien geweest. Kutter bezocht ons land in 1939 om er te schilderen en maakte toen diverse gezichten van onder meer Amsterdam en Enkhuizen. Hij bracht ook een bezoek aan mijn vader in Amsterdam, waar wij net waren komen wonen. Mogelijk heeft hij toen ook bij ons gelogeerd.
Andere kunstenaars met wie mijn vader via Greshoff in contact kwam, waren Theo Bogaerts, Gustave de Smet, Floris Jespers, Edgar Tytgat, Albert Saverijs, B. Mambour en F. Schirren. Afgaande op de goede smaak en fijne neus van Greshoff kocht hij werk van vrijwel ieder van hen. De schilder en graficus Theo Bogaerts vervulde nog een andere functie. Op aanraden van Greshoff liep hij voor Bob Nijkerk kunstveilingen af en bemiddelde bij de aankoop van schilderijen. Op de fameuze faillissementsveiling van kunsthandel Le Centaure in 1932 sleepte Bogaerts tal van schilderijen voor zijn kunstminnende opdrachtgever uit het vuur. Een aantal daarvan is later geruime tijd in bruikleen gegeven aan het Stedelijk Museum in Amsterdam, dat in de jaren zestig ook enkele werken door schenking verwierf.
Spil
Niet alleen voor Vlaamse schilders, maar natuurlijk ook voor Vlaamse schrijvers vervulde Greshoff, bijgestaan door zijn vrouw Aty, een spilfunctie. Hij was goed bevriend met Jan van Nijlen, F.W. Toussaint van Boekere, Maurice Roelants, Willem Elsschot, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Karel van de Woestijne en (na de oorlog) Marnix Gijsen, die hij verschillende malen ontmoette in New York. Door zijn grote kennissenkring bracht Greshoff zijn Vlaamse collega’s in contact met Nederlandse en buitenlandse – vooral Franse – uitgevers en recensenten. Hij schreef over hen tal van meestal positieve recensies in Nederlandse bladen, wat er zeker toe heeft bijgedragen dat de destijds ondergewaardeerde Nederlandstalige literatuur uit België onder de aandacht is gebracht van een groter publiek. In het Hollandsch Weekblad voor België kregen Vlaamse intellectuelen, nadat Greshoff redacteur van dit in Brussel verschijnend tijdschrift was geworden, alle ruimte om te schrijven over literatuur en politiek. Een zelfde bemiddelende rol zou Greshoff later spelen in Zuid-Afrika, waar hij van 1939 tot aan zijn dood verbleef.
Greshoff werd andermaal een belangrijke adviseur, toen mijn vader begin jaren dertig besloot de gemeente Amsterdam een collectie bibliofiele boeken te schenken die representatief moest zijn voor de toentertijd moderne boekdrukkunst en typografie. S.H. de Roos werd namens het Stedelijk Museum als adviseur aangewezen bij het samenstellen van deze collectie. De invloed van Greshoff is ook van betekenis geweest bij de samenstelling van de boekencollectie uit eigen bezit die Bob Nijkerk inzond voor het Nederlandse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in New York in 1939. Mijn vader was door mr. J.F. van Royen, destijds voorzitter van de Vereeniging voor ambachts- en nijverheidskunst, gevraagd een representatieve collectie moderne Nederlandse typografie en bibliofiele boeken te verzorgen. Nijkerk en Greshoff discussieerden intensief met elkaar over de keuze van de inzending van tachtig mooi gedrukte boeken, die in New York de etalage moesten vormen van de toenmalige moderne Nederlandse boekdrukkunst.
Kaartje van de führer
Een van Greshoffs bijzondere eigenschappen was dat hij voor zijn vrienden en kennissen altijd zeer attent was, ze niet alleen op de hoogte hield van zijn eigen doen en laten, maar ook dacht aan persoonlijke gebeurtenissen bij anderen, zoals verjaardagen, jubilea, verandering van werkkring, noem maar op. Hij was zeer sociaal gericht en wellevend, en dat laatste werd, in een tijd waar aan vormelijkheid veel waarde werd gehecht, zeer geapprecieerd. Ik verzamelde al op jonge leeftijd postzegels, en mij stuurde Greshoff regelmatig mooie en soms ook bijzondere postzegels op zijn brieven aan mijn ouders. Hij was trouwens niet de enige schrijver die een attente kindervriend was. Ook van Henny Marsman en zijn vrouw kreeg ik mooie postzegels toegezonden. De Van Schendels stuurden mij kaarten vanuit Italië met postzegels waarop Italiaanse historische en actuele onderwerpen, de Duce incluis, prijkten.
In 1935 ontvingen mijn ouders een opvallende postzending van Greshoff. Samen met zijn vrouw maakte hij een korte tocht naar het Saargebied, om daar als verslaggever voor Het Vaderland de volksstemming bij te wonen. Die stemming moest uitwijzen of het Saargebied, dat oorspronkelijk Duits was, bij Frankrijk zou blijven of opnieuw Duits zou worden. De uitkomst van de volksstemming zou een keuze voor Duitsland opleveren, een belangrijke overwinning van Hitler en de eerste internationale uitbreiding van nazi-Duitsland. Tijdens zijn verblijf stuurde hij aan Bob Nijkerk de hier afgebeelde propagandabriefkaart die aan journalisten in het Saargebied, aldus Greshoff, gratis werd uitgereikt. De cynische knipoog van Greshoff luidt: ‘Dit dichterlijk tafreel moet voldoende zijn om je te doen inzien dat je je vergist. Wie zich zóó fotograferen laat, moet een door en door goed mensch zijn, verheven van geest en teder van gemoed. Vooral die kokkert doet zoo goed tusschen de bergen. Wij hebben het hier druk. Morgen stemming. Dinsdag uitslag, dan breekt de boel pas los. Geef mij maar Schaerbeek. Met heel veel liefs voor Han en jou, Aty en Jan.’
Veel later vertelde Greshoff mij, toen ik hem de zorgvuldig bewaarde briefkaart liet zien, dat die kaart ook voor mij als jeugdige postzegelverzamelaar was bedoeld, vanwege de interessante filatelistische frankering. Een kaart met twee Franse postzegels voorzien van een Duitse opdruk en Duitse tekst met het portret van de Führer. Een merkwaardige voorbode van wat enkele jaren later op grote schaal zou gaan gebeuren: de annexaties van gebieden door Hitler. Jan Greshoff was een scherpzinnig waarnemer, die in die tijd wellicht mede door zijn journalistieke arbeid voorzag welke ontwikkelingen zich in Europa zouden voltrekken.
Oorlog is altijd vuil
Toen de familie Greshoff eind juli 1939, kort voor het uitbreken van de oorlog, naar Zuid-Afrika vertrok en Nijkerk zijn domicilie in Brussel opgaf om in Amsterdam te gaan werken en wonen, belandde de vriendschap tussen beiden in een geheel nieuwe fase. Schriftelijke contacten werden bemoeilijkt door de oorlogsdreiging en de mobilisatie van reservisten, waartoe zowel Stols als mijn vader behoorde. Toen de oorlog was uitgebroken, zag mijn vader er niet veel heil in de Greshoffs in Kaapstad te schrijven, aangezien de post zeer langzaam ging en er strenge postcensuur was ingesteld. Alle brieven werden geopend en verdachte teksten verwijderd. Na een brief van Greshoff kreeg Stols een schriftelijke vermaning van de Zuid-Afrikaanse censor: ‘geliev die afsender te verwittig dat tensy brieve kort en leesbaar is hulle aan terughouding door die Sensor blootgestel is’. Stols schreef over de gang van zaken aan Greshoff: ‘Je [vlieg?] brief van 8 oktober heb ik eergisteren ontvangen, deze is dus 1 1/2 maand onderweg geweest. Trouwens mijn brief van 10 september heeft er ook al bijna een maand over gedaan.’ In november 1939 schreef Stols aan Greshoff ‘van Bob krijg ik taal nog [sic] teken. De verloven zijn ingetrokken geweest.
Ik hoop als alle narigheid voorbij is, eens gauw naar Amsterdam te kunnen.’ Waarschijnlijk wilde Sander Stols bij Bob Nijkerk in Amsterdam op bezoek gaan.
Het bleek echter wel mogelijk de berichtgeving enigszins te laten circuleren via Arthur van Schendel, die in Italië woonde en berichten uit Zuid-Afrika sneller kon ontvangen en die ook naar Nederland kon doorgeven, hoewel de censuur deze verbindingsweg evenmin ongemoeid liet en alle brieven opende en teksten onzichtbaar maakte. Desondanks begrepen de Greshoffs uit de correspondentie dat de situatie in Nederland onder de Duitse bezetting snel verslechterde.
De eerste brief van na de Tweede Wereldoorlog die Greshoff aan mijn vader zond, is gedateerd 23 augustus 1945. Dat was ruim een maand nadat hij een eerste bericht van Han Nijkerk uit Brussel had ontvangen. Bob Nijkerk verbleef tijdens de verwarde naoorlogse dagen enige tijd in België, in een poging van daaruit orde op zaken te stellen bij zijn in de oorlog leeggeroofde metaalbedrijven. De brief van Greshoff was een emotionele reactie, van Jan en Aty, op de mededeling van mijn vader dat de familie redelijk goed de oorlog was doorgekomen, maar dat het economisch en sociaal in het bevrijde Nederland een chaos was. Bob Nijkerk was pessimistisch gestemd over de toekomst in Nederland. Op basis van wat zijn vriend geschreven had, reageerde Greshoff nogal teleurgesteld, maar aan de andere kant had hij ook al weer een paar plannen om aan de slag te gaan. Die brief aan mijn vader wordt hieronder in extenso en voor de eerste maal in druk weergegeven, al is Greshoffs handschrift, zoals te doen gebruikelijk, op sommige plaatsen nauwelijks te ontcijferen.
Donderdag 23 augustus 1945
Goeie, beste, oude Bob,
Wat waren wij gelukkig met je brief van 13 juli, welke heden hier aankwam. Je eerste levensteeken uit Brussel!! Betrekkelijk kort geleden ontvingen wij een lange brief van Han [Nijkerk], waarin zij iets vertelde van de onbeschrijfelijke verschrikkingen welke jullie doorstaan hebt. Er zijn weinig menschen over wie wij sedert 10 mei 40 zóóveel gepraat hebben als over jullie, onze liefste vrienden uit Brussel. Wij spraken ook veel over jullie met de Schönlichts [zuster en zwager van M.B.B. Nijkerk, die in Amerika woonden]. Je zuster is een buitengewone vrouw. Zij heeft er zich moedig door geslagen en werkt hard op een regeringsbureau in Washington. Toen wij van Jan [oudste zoon van Greshoff] tel[efonisch] vernamen dat jullie vrij waart hebben wij dadelijk via Jan geschreven. Deze brieven heb je zeker nog gekregen. Aty schreef onlangs een lange brief aan Han. Van ons weet je alles natuurlijk. Jan (die wij half september hier verwachten) en Kees (lector aan de universteit van Kaapstad) zijn gelukkig getrouwd en wij kunnen bovendien hun keuze toejuichen. Kees [jongste zoon van Greshoff] blijft in zijn betrekking tot het einde van de volgende cursus (dec 1946) en gaat zich dan te Brussel vestigen. Als wat weet hij nog niet. Hij heeft zijn M.A. summa
cum laude verkregen en doceert Fransche litteratuur. Jan moet nog twee jaar studeren en is dan architect. Van zijn toekomst plannen weet ik niets. Ik heb hem in drie jaar niet gezien. Er is hier voor een bouwmeester veel geld te verdienen. Het is mij onmogelijk je te schrijven hoe wij deze jaren zijn doorgekomen. Terwijl jullie de [ergste?] ellende hebt doorgeleden, ontbrak het ons aan niets, leefden in stoffelijke en geestelijke welstand en vrijheid en ondernamen grote reizen. Ik zwijg daarover tegenover jou liever omdat het een gevoel van schaamte geeft. Wanneer wij weer samen zijn en het ergste leed een beetje vergeten [*…*] zal ik je wel eens een en ander van mijn ervaringen vertellen.
In Nieuw York waren mijn dagelijkse vrienden L.A. Ries (een buitengewone man), Adriaan van der Veen, F.A. Landshoff (dir. van Querido) en Marnix Gijsen. Ik heb vele boeken geschreven en uitgegeven: te Kaapstad, Pretoria, Batavia, Willemstad en Nieuw York! Vijf bundels aforismen, 4 bundels opstellen, 4 bloemlezingen. En verder te Kaapstad, Pretoria, Batavia en NY tal van herdrukken van oude en nieuwe Nederlandse boeken bezorgd. Ik heb een aardig spaarpotje voor Arthur [van Schendel] gemaakt! Zes van zijn boeken zijn herdrukt.
Hierbij een van mijn gedichten, geschreven denkende aan mijn Joodsche vrienden en aan jullie in de eerste plaats [Van ‘Bede tot de Joden’ ontving Bob Nijkerk een uitgetypte versie, met de hand gedateerd 1944 en ondertekend met J. Greshoff. Zie ook Verzameld Werk, Gedichten (1948), p. 361-362] Het is veel voor de radio voorgedragen. Er is ook een gramofoonplaat van gemaakt, maar die kan ik nog niet zenden. Later wel.
En nu wat betreft mijn terugkeer. Toen ik in N.Y. met het werk voor de regering klaar was ben ik naar Z[uid] A[frika] terug gekeerd met de bedoeling er ten hoogste twee jaar te vertoeven. In die twee jaar, zoo redeneerde ik, zijn de toestanden in West E[uropa] iets geregelder geworden. Ik eet dan niet meer eens anders voedsel op en men kan de journalistiek, nu een chaos, weer wat overzien. Ik wilde de twee jaar gebruiken om in rust en stilte mijn autobiografie te voltooien en een editie van mijn verz. werken (7 dln) persklaar te maken. Ik kom dan niet met lege handen naar België terug. En als ik nu niet, in mijn afzondering, die autobiografie schrijf, schrijf ik hem nooit. Het Europa zooals jij dat afschildert is niet geschikt voor concentratie en meditatie. Bovendien, eerlijk gezegd, Bob, lokt het mij weinig aan na wat ik er van hoorde. In Nederland: antisemitisme, wantrouwen, haat en nijd… alle volkomen te begrijpen, maar wat moet ik, als vreemde, weldoorvoede eend in de bijt doen? Polemiseeren? Is er een geschrift beschikbaar om die polemiek te drukken? Is er nog belangstelling voor de vrijzinnigheid welke ik mijn leven lang verkondigd heb? Ik vrees een algemeen verlangen naar orde en ‘ordening’, dat plus de nodige heldenverering tot een soort cryptofascisme wordt, waar men dan de naam neodemocratie aan geeft. Ik ben geneigd om aan je roepstem gehoor te geven, zoodra het mij duidelijk wordt, dat ik werkelijk iets zou kunnen doen in de
richting welke mij de goede toeschijnt. En dat nu is mij allesbehalve duidelijk, integendeel, ik geloof dat ik gedurende post-oorlog-psychose met mijn twijfel en kritiek weinig kan uitrichten en misschien van eenig nut kan zijn wanneer over een paar jaar, een normaler geestesgesteldheid hersteld is. Geloof je niet, dat hier veel waars in schuilt, Bob?
Van een persoonlijk standpunt bezien, moet ik bekennen dat mijn belangstelling voor wat er nu gebeurt gering is. Een oorlog is altijd vuil, gemeen, liederlijk en bovenal stompzinnig en uit een oorlog komt nooit iets goeds, hoegenaamd, voort. Bovendien is oorlog een gif dat lang nawerkt en dit nawerkend gif bederft de jaren op de vrede, of de zogenaamde vrede, volgend volkomen. Van de heeren machthebbers, waar ter wereld ook, verwacht ik in beginsel niets goeds. Je zegt ‘je zult je ergeren’. Ik meen, Bob, dat ik mij dóód zou ergeren en dat ik mij zeker zóó zou ergeren dat er van geregeld werken geen sprake meer kan zijn. Ik ben zonder seniel te zijn toch niet jong genoeg meer (geb 1888) om behagen in ergernis te scheppen en de jaren die mij nog resten wil ik liever aan scheppend dan aan polemisch werk wijden. Kan iemand mij dat ten kwade duiden? Jouw brief kwam donderdag 23 aug aan om 3.30 a.m. en vrijdag 24 aug in de morgen om 8.15 kwam er een lange lieve brief van Han. Hieruit bleek dat er weer contact is met zuster en zwager en met de meeste vrienden en bekenden uit Nederland. Wat ik alleen ellendig vind is, dat er nog geen spoor van Benno [Nijkerk, een neef van Bob Nijkerk, die tijdens verzetswerk in Frankrijk door de Duitsers werd gearresteerd en nooit meer is opgedoken] gevonden is.
Hoe gaat het met de zaak? Werk je weer gewoon iedere dag? Is Mangernet nog werkzaam bij je? Heb je Angèle [Manteau] al gezien? Ik zag in NY enkele van haar uitgaven, welke Gijsen uit België meebracht: zeer goed uitgevoerd. Zij schreef mij, ik antwoordde en zond kopij, doch vernam niets meer.
Nu Bob, ik zal je thans geregeld op de hoogte houden. Groet alle vrienden en bekenden aller hartelijkst en zelf een reeks hartelijke handdrukken van geheel
je Aty-en-Jan.
Na de oorlog wordt er weer min of meer regelmatig gecorrespondeerd. Veel brieven gaan in hoofdzaak over de planning van gezamenlijke reizen naar onder meer Parijs en Italië, over de contacten met het circuit van schrijvers en beeldend kunstenaars en vooral over de aanbevelingen van nieuwe auteurs en hun literaire producties.
Toen Greshoff eind jaren zestig niet goed meer in staat was te schrijven, nam zijn vrouw Aty de correspondentie over, waarbij zij de brieven aan Bob en Han Nijkerk gedicteerd kreeg. Na Greshoffs overlijden in 1971 bleef Aty corresponderen met mijn moeder. Veel van die brieven grijpen, hoe kan het ook anders, terug op een meer dan veertig jaar omspannend verleden, dat zowel voor de Nederlandstalige literatuur als voor de Nederlandse boekdrukkunst niet zonder betekenis is geweest. Door hun contacten hebben beide echtparen een bijzondere rol gehad in de culturele ontwikkeling van de Benelux-landen. Mogen zij, voor de duur van dit artikel, weer even met elkaar in gesprek zijn.
Bronnen
G. Borgers e.a., Schrijvers Prentenboek 3 J. Greshoff, Nederlands Letterkundig Museum (Amsterdam 1959) |
S. Chen en S.A.J. van Faassen, Briefwisseling J. Greshoff- A.A.M. Stols, deel 1, 2 & 3 (Achter het Boek 24, 25 & 26. Nederlands Letterkundig Museum (Den Haag 1990-1992) |
P.H. Dubois, Over de grens van de tijd (Amsterdam 1997) |
– e.a., Greshoff-nummer Tirade 191, jrg. 17 (1973) |
C. van Dijk, Alexandre A.M. Stols, 1900-1973 (Zutphen 1992) |
-, Jan Greshoff, gangmaker en bemiddelaar (Haarlem 1979) |
-, ‘M.B.B. Nijkerk, book collector’. In: Theatrum orbis Libroram. Ed. T. Croiset van Uchelen e.a. (Utrecht 1989) |
G.H. ’s Gravesande, Sprekende schrijvers (Amsterdam 1935) |
J. Greshoff, Afscheid van Europa (‘s-Gravenhage/Rotterdam 1969) |
-, bijdragen aan (Het) Hollandsch Weekblad (voor België) (1934-1940). Ca. 1938-1939 onder redactie van J. Greshoff. Aanvankelijk heette het blad in 1934: Hollandsch Weekblad voor België. Een jaar later werd ‘voor België’ geschrapt. In 1939-1940 werd ‘Het’ aan de titel toegevoegd. De oplage is niet bekend. Het blad is bij mijn weten in geen enkele Nederlandse bibliotheek aanwezig. |
J.C. Koltz en E. Thill, Joseph Kutter, cataloque raisonné de l’oeuvre (Luxembourg 2000) |
N. Korsman, M.B.B. Nijkerk (1894-1987) en zijn contacten binnen de boekenwereld. Eindscriptie Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam (1999) |
H. Olink, ‘Rites de passage; Greshoffs literaire enclave in Brussel’. In: De Parelduiker 99/5 (Amsterdam 2000) |
A. Reid. John Buckland Wright (Pinner 1968) |
- +
- Karel J. Nijkerk (1926), doctor in de psychologie, was als universitair hoofddocent werkzaam aan de UvA en de Erasmus Universiteit. Hij is verzamelaar van moderne bibliofiele boeken.