Over dit hoofdstuk/artikel

Marcel van den Boogert


Frits Müller


Over dit hoofdstuk/artikel

F.L. Bastet

over Louis Couperus


Frits Müller


1
‘Het Boek van Torquato Tasso’, viii. In: Metamorfoze (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 36. (Volledige werken Louis Couperus 13.)
2
De stille kracht iv, 6 (Utrecht/Antwerpen 1989), p. 133. (Volledige werken Louis Couperus 17.)
3
Henri van Booven, Leven en werken van Louis Couperus (Velsen 1933), p. 165.
4
Frédéric Bastet, De wereld van Louis Couperus (Amsterdam 1991), p. 86, nr. 194.
5
Metamorfoze ii, v, 4 (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 255. (Volledige werken Louis Couperus 13.) Zie ook ibidem, p. 252.
6
‘Het Boek van Metamorfoze’, i. In: Metamorfoze (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 233. (Volledige werken Louis Couperus 13.)
7
Het zwevende schaakbord, xxxiii (Amsterdam/Antwerpen 1994), p. 203. (Volledige werken Louis Couperus 44.)
8
Ibidem, xxiv, p. 157.
9
‘Inferno’, v, 73 e.v. (La divina commedia).
10
‘Paradiso’, xvi, 15.
11
Penninc en Pieter Vostaert, Roman van Walewein. Ed. W.J.A. Jonckbloet (Leiden 1846-1848). Zie ook Jonckbloets editie van de Roman van Lancelot (‘s-Gravenhage 1846-1849).
12
Het zwevende schaakbord, xxxv (Amsterdam/Antwerpen 1994), p. 211-212. (Volledige werken Louis Couperus 44.)
13
Waarde heer Veen. Brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever. Ed. F.L. Bastet (‘s-Gravenhage 1977), p. 111, nr. 138; p. 114, nr. 143.
14
‘Het Boek van Mathilde’, iii. In: Metamorfoze (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 63. (Volledige werken Louis Couperus 13.)
15
‘Het Boek van Metamorfoze’, i. In: ibidem, p. 233.
16
‘Het Boek van Mathilde, ix. In: ibidem, p. 91.
17
Onderdeel van de particuliere collectie Sine Qua Non, in juni 2006 aangekocht door het Letterkundig Museum en de Koninklijke Bibliotheek. Zie: Elsbeth Etty, ‘Zeldzame Couperus-collectie openbaar gemaakt.’ In: nrc Handelsblad, 9 juni 2006, Cultureel Supplement, p. 23.
18
Eline Vere, vii, 2 (Utrecht/Antwerpen 1987), p. 94 resp. 96 (Volledige werken Louis Couperus 3.)

Over dit hoofdstuk/artikel

F.L. Bastet

over Louis Couperus


Frits Müller


1
‘Het Boek van Torquato Tasso’, viii. In: Metamorfoze (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 36. (Volledige werken Louis Couperus 13.)
2
De stille kracht iv, 6 (Utrecht/Antwerpen 1989), p. 133. (Volledige werken Louis Couperus 17.)
3
Henri van Booven, Leven en werken van Louis Couperus (Velsen 1933), p. 165.
4
Frédéric Bastet, De wereld van Louis Couperus (Amsterdam 1991), p. 86, nr. 194.
5
Metamorfoze ii, v, 4 (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 255. (Volledige werken Louis Couperus 13.) Zie ook ibidem, p. 252.
6
‘Het Boek van Metamorfoze’, i. In: Metamorfoze (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 233. (Volledige werken Louis Couperus 13.)
7
Het zwevende schaakbord, xxxiii (Amsterdam/Antwerpen 1994), p. 203. (Volledige werken Louis Couperus 44.)
8
Ibidem, xxiv, p. 157.
9
‘Inferno’, v, 73 e.v. (La divina commedia).
10
‘Paradiso’, xvi, 15.
11
Penninc en Pieter Vostaert, Roman van Walewein. Ed. W.J.A. Jonckbloet (Leiden 1846-1848). Zie ook Jonckbloets editie van de Roman van Lancelot (‘s-Gravenhage 1846-1849).
12
Het zwevende schaakbord, xxxv (Amsterdam/Antwerpen 1994), p. 211-212. (Volledige werken Louis Couperus 44.)
13
Waarde heer Veen. Brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever. Ed. F.L. Bastet (‘s-Gravenhage 1977), p. 111, nr. 138; p. 114, nr. 143.
14
‘Het Boek van Mathilde’, iii. In: Metamorfoze (Utrecht/Antwerpen 1988), p. 63. (Volledige werken Louis Couperus 13.)
15
‘Het Boek van Metamorfoze’, i. In: ibidem, p. 233.
16
‘Het Boek van Mathilde, ix. In: ibidem, p. 91.
17
Onderdeel van de particuliere collectie Sine Qua Non, in juni 2006 aangekocht door het Letterkundig Museum en de Koninklijke Bibliotheek. Zie: Elsbeth Etty, ‘Zeldzame Couperus-collectie openbaar gemaakt.’ In: nrc Handelsblad, 9 juni 2006, Cultureel Supplement, p. 23.
18
Eline Vere, vii, 2 (Utrecht/Antwerpen 1987), p. 94 resp. 96 (Volledige werken Louis Couperus 3.)

Over dit hoofdstuk/artikel

over Het wereldorgel


Bernard Asselbergs

Jan Paul Hinrichs

over J.H. Leopold


Over dit hoofdstuk/artikel

Arno van der Valk

over Martinus Nijhoff


1
Brief aan [Jan] Slagter d.d. 30 september 1939, coll. Letterkundig Museum.
2
‘Vragen en antwoorden.’ In: De Gids, 1941 (nr. ii) / Verzameld werk ii (Den Haag / Amsterdam 1961), p. 916-923.
3
Voor deze en volgende briefcitaten is, tenzij anders vermeld, gebruikgemaakt van Martinus Nijhoff, Brieven aan mijn vrouw (samenst. A. Oosthoek, Amsterdam 1996).
4
Uit de brief d.d. 30 november 1939 blijkt dat zij daadwerkelijk in Ede is geweest.
5
W.H. Gesner van der Voort, ‘De res.-kapitein der wielrijders Mr. M. Nijhoff.’ In: Martinus Nijhoff (‘s-Gravenhage/Amsterdam 1954), p. 27.
6
Idem, p. 28.
7
Jo de Wit, ‘Bij open deur gewaakt.’ In: In memoriam M. Nijhoff (speciaal nummer van De Gids, 1953), p. 110. De combinatie van ‘luitenantsleven’ en een tijdspanne van vijf jaar roept de vraag op of het hier wel om de mobilisatie van 1939 gaat. Uit zijn staat van dienst (Nationaal Archief, stamboek Officieren briop 41, folio 28, nr. 6480) is niets anders op te maken. In de periode tussen 1919 (demobilisatie Eerste Wereldoorlog) en 1 november 1935 (benoeming tot reservekapitein) duidt niets op een andere oefening of situatie.
8
Zie ‘Soldatenkerstmis.’ In Vormen (1924).
9
In de zomer van 1933 had Nijhoff Zweden bezocht.
10
‘Het afscheid van Rector Kan.’ In: Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar onderwijs 36 (1940) 44 (18 juli), p. 1091. Ook werkte hij aan een verhaal getiteld ‘Luctor et Emergo’. In september 1940 verscheen een fragment waarin de mobilisatie 1914-1916 een rol speelt in De Gids. Ook recenseerde hij Arthur van Schendels De zeven tuinen (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 11 november 1939).
11
Michel van der Plas, ‘Faan Nijhoff.’ In: Vader en moeder. Jeugdherinneringen van Bertus Aafjes etc. (Baarn 1987), p. 152.
12
Nijhoff was overigens een fitte militair, hoewel op 28 oktober 1916 werd vastgelegd dat hij was ‘behept bevonden met uitgerekte aderen aan onderste extremiteiten in lichten graad’ (stamboek Officieren briop 41, folio 28, nr. 6480). Op 21 februari 1940 kreeg hij een antityfusinjectie waarvan hij wat draaierig was.
13
W.H. Gesner van der Voort, ‘De res.-kapitein der wielrijders Mr. M. Nijhoff.’ In: Martinus Nijhoff (‘s-Gravenhage/Amsterdam 1954), p. 27.
14
Rapport d.d. 21 februari 1941. De rapporten van Nijhoff en zijn officieren en andere verslagen berusten bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (nimh) te Den Haag.
15
Korporaal De Vries werd met een beenwond overgebracht naar het Arnhemse gemeenteziekenhuis (zie ook n. 19).
16
Om exact te zijn op de lijn Pompstation, Oranje Nassau Oord en landgoed Quadenoord, ten westen van de Renkumse Beek tot aan de Keijenberg.
17
V.E. Nierstrasz, De operatiën van het veldleger en het oostfront van de Vesting Holland mei 1940 (‘s-Gravenhage 1955), p. 160. De commissie-Nierstrasz zuiverde na de oorlog het Nederlandse officiers- en onderofficierskorps, waarbij werd gekeken naar het gedrag tijdens de strijd in mei 1940 en gedurende de bezetting.
18
Mr. G.A.W. ter Pelkwijk, ‘Utrecht in de mei-dagen 1940.’ In: Jaarboekje Oud-Utrecht 1949, p. 141. Zie ook Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 3 (‘s-Gravenhage 1970), p. 196. (Wetenschappelijke editie.)
19
Zo logeerde Nijhoff in 1943 bijvoorbeeld tweemaal in het Jachthuisje te Maarn, hem aangeboden door een regimentsgenoot, en bezocht hij korporaal De Vries die gewond in het Arnhemse gemeenteziekenhuis lag. Van deze band getuigt ook ‘Vragen en antwoorden’ in De Gids, 1941 (nr. ii) / Verzameld werk ii (Den Haag / Amsterdam 1961), p. 916-923, over een ontmoeting met regimentsgenoot Ter Booghe.
20
Brief d.d. 24 september 1941 aan Hendrik de Vries. Zie ‘Eenheid en veelheid’, in De Gids 117 (1954) 10 (oktober), p. 306. De Vries achtte Nijhoffs actieve deelname aan de Grebbedagen van belang voor Het uur U. Vgl. p. 307 van zijn recensie.
21
De idylle werd op 6 juli 1940 opgevoerd door leerlingen van het Utrechts Stedelijk Gymnasium ter ere van het afscheid van rector Kan. Omdat hij tijdens de mobilisatie de vertaling van Iphigenia niet op tijd af had, vulde hij het eerste bedrijf aan met deze idylle. ‘Protesilaos en Laodamia; een idylle’ verscheen in De Gids van augustus 1940 en in Het uur u gevolgd door Een idylle. Twee gedichten (1941).
22
Getuigenverklaringen M. Nijhoff d.d. 29 mei 1940, coll. Letterkundig Museum.
23
Brief van Jhr. S.M.S.A.A. de Marees van Swinderen aan Nijhoff d.d. 22 februari 1947, coll. Letterkundig Museum. Op 6 december 1932 was Nijhoff het Officierskruis toegekend als beloning voor eervolle langdurige (minimaal 15 jaar) Nederlandse effectieve dienst als (reserve-)officier.
24
Jan Engelman, ‘De dichter en zijn generaals.’ In: Maatstaf 11 (1963-1964) 2 (mei 1963), p. 119. Toen Nijhoff niet langer kon vechten als officier, nam hij in de illegaliteit het woord als wapen op. Na april 1942 was zijn werk verboden en schreef hij het redactioneel commentaar van het verzetsblad Vrij Nederland. Vanaf 1943 zwierf hij onder het alias ‘Visser’ van het ene naar het andere onderduikadres en vanaf 1944 woonden er onderduikers in zijn Haagse huis. Gedichten als ‘Het jaar 1572’, ‘In plaats van foto’, ‘Bij het graf van den Nederlandschen onbekenden soldaat gevallen in de Meidagen 1940’ en ‘Kinderkruistocht’ vormen zijn poëtisch verzet.
25
Brief d.d. 24 september 1941 aan Hendrik de Vries. Zie ‘Eenheid en veelheid’, in De Gids 117 (1954) 10 (oktober), p. 306.
26
B. Hunningher, ‘Loosdrecht.’ In: Martinus Nijhoff (‘s-Gravenhage/Amsterdam 1954), p. 62-63.
27
Brief van Nijhoff aan F.R.A. Henkels d.d. 7 april 1942, coll. Letterkundig Museum.
28
F.R.A. Henkels, Logboek van De Blauwe Schuit [Amsterdam 1946], p. 31-32.

Over dit hoofdstuk/artikel

Wim Sanders

over Arie Visser


Over dit hoofdstuk/artikel

Koos van Weringh

over Paul Celan


over Duitsland


Over dit hoofdstuk/artikel

Lisette Lewin


1
Dr. Uri Marcel Kupferschmidt, journalist en senior lector geschiedenis van het Midden-Oosten aan de Universiteit van Haifa.
2
Hij was penny wise, pound foolish. In zijn Heyermans-herinneringen (Laren [1925]) geeft zijn ‘literair-secretaris’ Frans Hulleman vermakelijke voorbeelden van Heijermans’ vlagen van krenterigheid. Zo moest hij op een uitverkochte avond het publiek tellen. De directeur was bang dat het kassapersoneel hem bedonderde met de souches, bonnetjes die van de kaartjes worden afgescheurd. Zoals reder Bos had hij ook een hekje op kantoor, waarachter de werkster stond te smeken: ‘Meheir, kraag ik alsjeblieft een bon van U? Een bon voor vaaf pond seep. Vaaf pond soda. Een flesch geest van sout. Een dubbeltje marmerslaap. En twee sjente turrefmolm voor de kattebak.’ Volgens Hulleman deed Heijermans overigens pogingen om zijn lievelingsstuk als revue opgevoerd te krijgen met muziek en zang, zoals tegenwoordig een musical.
3
De naam van de krant is op het knipsel niet aangegeven en ook niet achterhaald.
4
Uriël, in Groningen geboren als Van Gelderen.
5
Hoop, Hatikwa, zoals ook het volkslied heet.
6
Theatron Ohel (Tel Aviv 1983).
7
Ans-ki, de Jiddische theatergroep die ervoor in aanmerking kwam, heeft het in elk geval nooit vertoond.
8
Habima maakte in de eerste jaren deel uit van Stanislavski’s Moskou’s Kunsttheater.
9
De zionistische onderneming beleefde een ontmoedigend moreel, politiek en financieel dieptepunt. Er kwamen nauwelijks meer joden naar Palestina, zelfs niet uit Polen. In het land zelf ging het economisch slecht en er heerste grote werkloosheid.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hein Aalders

over J. Slauerhoff

over Willem Kloos


1
Dit herinnerde Constant van Wessem zich (geciteerd naar: Dirk Kroon [samenst.], Ik had het leven me anders voorgesteld. J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen [‘s-Gravenhage 1981], p. 261).
2
Zie hiervoor mijn proefschrift, Van ellende edel. De criticus Slauerhoff over het dichterschap (Rozenberg 2005), m.n. de p. 169-176.
3
Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (Amsterdam 1995), p. 146.
4
Ook voor Slauerhoffs aversie tegen Verwey zie mijn proefschrift, m.n. de p. 164-166, 169-171 en 178.
5
Wim Hazeu (opus cit.), p. 57.
6
Idem, p. 349.
7
Idem.
8
Dirk Kroon (opus cit.), p. 261.
9
Zie Wim Hazeu (opus cit.), p. 77.
10
Zie Hans van Straten, Weer wankelt de boekenkast (Baarn 2000), p. 231-232.
11
In: Almanak der Unitas Studiosorum Amstelodamensium (U.S.A.), 23 februari 1917, p. 76. Ook in J. Slauerhoff, Slauerhoff student auteur. Ed. E. Francken, G. van Munster en A. Pos (‘s-Gravenhage 1983), p. 20-21.
12
In De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (okt. 1885), p. 317.
13
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten (13de t/m 18de druk), p. 282 (19de druk – o.d.t. Alle gedichten – p. 251).
14
De Verzamelde gedichten van Slauerhoff verdienen al decennia lang een nieuwe, op de huidige stand van de editiewetenschap gebaseerde uitgave, maar eerst het zuinige beleid van vorige generaties uitgevers en daarna de huidige omstandigheid dat een groot deel van het materiaal niet toegankelijk is voor degenen die daar wat aan willen en kunnen doen, leiden ertoe dat Slauerhoffs poëzie slechts in een (steeds weer herdrukte) corrupte uitgave voorhanden is.
15
Zie Willy van Poucke in Magie van woord & woud. De literaire Ardennen (Groot-Bijgaarden / Baarn 1994), p. 26-32.
16
In: Le Disque Vert. Revue mensuelle de littérature, 3ème an, 4ème série, no 4 (1925), p. 80-85. Réimpr. intégrale. Éditions Jacques Antoine (Brussel 1970-1971) (4 dln.), p. 370-375. Het hele Lautréamont-nummer van Le Disque Vert, inclusief Slauerhoffs artikel, werd, met talloze andere stukken over de graaf, ook nog opgenomen in een speciaal Lautréamont-nummer van het Franse tijdschrift Entretiens (sur les lettres et les arts) van voorjaar 1971: p. 86-89, dat onder redactie van Max Chaleil verscheen. Her de Vries was, naar mijn weten, de eerste die het stuk van Slauerhoff traceerde en er melding van maakte (in Her de Vries, Lautréamont in Nederland. Een beknopt critisch literatuuronderzoek. [Z. pl.] Brumes Blondes + Bureau de Recherhes Surréalistes 1961. Later, in een uitgebreidere editie, samen met Piet Schermer: Lautréamont in Nederland. Twee dln. Enkhuizen 2000).
17
Willem Kloos, ‘Nieuwste Fransche letteren.’ In: De Nieuwe Gids 6 (1891) 4 (april), p. 75-91.
18
Het exemplaar van Kloos is de tweede druk, voorzien van een informatief voorwoord van de uitgever Léon Genonceaux (Parijs 1890). De eerste druk is van 1869, de derde pas van 1920.
19
J. Slauerhoff, ‘Over het “vrije vers” en versbevrijding in het Nederlandsch.’ Postuum gepubliceerd in: Maatstaf 3 (1955) 6 (september), p. 481-503. Lekkerkerker nam het drie jaar later op, maar zonder annotaties, in de Verzamelde werken viii. Proza v. Critisch proza (Rotterdam 1958, p. 6-27).
20
Doorgaans wordt deze uitspraak, dat alles hier vijfentwintig (of vijftig) jaar later plaatsvindt, toegeschreven aan Heinrich Heine. Hij zou hebben gezegd of geschreven: ‘Als er weer een zondvloed losbreekt ga ik naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later.’ Maar volgens Martin van Amerongen is dit citaat apocrief. Hij heeft hiervoor in het oeuvre van Heine geen bron gevonden (Martin van Amerongen, ‘Heine en Holland.’ In: nrc Handelsblad, 16 november 1985).
21
Bijvoorbeeld in Kloos’ stuk ‘Nieuwste Fransche letteren’ in De Nieuwe Gids 6 (1891) 4 (april), p. 75-91.
22
Slauerhoff in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 23 augustus 1930.
23
Wim Hazeu (opus cit.), p. 512-513.
24
In Forum 2 (1933) 5 (mei), p. 409-411.
25
Willem Mooijman, Forum. Brieven, citaten, dokumenten en knipsels (‘s-Gravenhage 1969), p. 158.
26
J. Slauerhoff, Verzamelde werken viii (Rotterdam 1958), p. 256-258. Overigens ontbreekt in dit deel überhaupt elke toelichting. Bronnen noch jaartallen worden de lezer geschonken, alles staat chronologisch kriskras door elkaar.
27
Zie hiervoor en voor volgende gegevens ook de uitgebreide levensbeschrijving van Frans Oerlemans en Peter Janzen in De Parelduiker 8 (2003) 2/3, m.n. p. 38-46.
28
Harry Prick in lemma ‘Stuwe, Jeane Henriette Reine Reijneke Van.’ In: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989).
29
Walter Gobbers in lemma ‘Reyneke van Stuwe, Jeanne.’ In: G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse, De Nederlandse en Vlaamse auteurs (Weesp 1985), p. 479.
30
Ter Braak op 17 september 1932 aan E. du Perron, in: Briefwisseling Ter Braak-Du Perron i. Ed. H. van Galen Last (Amsterdam 1962), p. 285.
31
Slot ‘Binnengedachte dcclxxvi’ (= no. 776!) in De Nieuwe Gids 48 (1933) juli, p. 62.
32
‘Le Débonnaire’ (= de Goedhartige) was de bijnaam van de Frankische koning en Roomse keizer Lodewijk i (778-840), zoon van Karel de Grote. Lodewijk kreeg het aan de stok met zijn vier zonen, die ieder een deel van het rijk van hun vader opeisten en ook onderling strijd voerden. De suggestie van Kloos – welke evenmin als zijn Messiasvergelijking (zie slot noot 35) uitblinkt door bescheidenheid – is natuurlijk dat Kloos’ erfgenamen in de literatuur hem beschimpen en zijn erfgoed verscheuren, terwijl hij het steeds vroom, goedhartig en eerlijk onder hen probeert te verdelen.
33
Eerste twee kwatrijnen van ‘Binnengedachte dcclxxii’ in De Nieuwe Gids 48 (1933) juli, p. 58.
34
In diens vers ‘De boulevardier’ uit Experimenten (‘s-Gravenhage 1911).
35
Briefwisseling Ter Braak-Du Perron ii (opus cit.), p. 430 (9 juni 1934). De Vlaamse criticus Urbain van de Voorde, die een belangrijke medewerker was van Dirk Costers De Stem, opende zijn Forum-bijdrage ter ere van Kloos’ vijfenzeventigste verjaardag over diens invloed in de Nederlandse poëzie met de volgende woorden: ‘Indien Jacques Perk wellicht de Johannes de Dooper is geweest van de nieuwe Nederlandsche poëzie, dan was Willem Kloos zonder eenigen twijfel haar Messias. De boodschap, die hij bracht met zijn dichtwerk en zijn critiek, niet het minst met zijn beroemde inleiding voor de uitgave der Mathilde in 1882, is richting- en doorslaggevend geweest voor zoo goed als gansch de evolutie der lyriek in de beide Nederlanden tot vlak voor den oorlog, en boven Moerdijk, zelfs eenigermate nog tot op den huidigen dag. Zonder Willem Kloos, zonder zijn baanbrekende critische geschriften, die hij kracht wist bij te zetten door het prachtige voorbeeld zijner eigen aanvangslyriek, is een halve eeuw Nederlandsche poëzie eenvoudig ondenkbaar.’ (Forum 3 [1934] 6 [juni] p. 486.) Grappig is dat Van de Voorde de Johannes de Dopervergelijking leent van Kloos zelf, die in De Nieuwe Gids van april 1888 Marcellus Emants die rol in de moderne literatuur had toebedeeld (niet moeilijk te gissen natuurlijk voor wie Kloos de rol van Messias stilzwijgend had gereserveerd).
36
H. Marsman, Achter de vuurlijn van de horizon. Verspreid gepubliceerde gedichten 1917-1940. Bezorgd door H.T.M. van Vliet (Amsterdam 1990), p. 111.
37
Idem, p. 112 en 181-183.
38
Geschenk 1933. Herinneringen aan Nederlandsche schrijvers, bijeengebracht ter gelegenheid van de Nederlandsche Boekenweek 29 april – 6 mei 1933. Samenstelling C.J. Kelk. Uitgegeven vanwege de Vereeniging ten behoeve van de Belangen des Boekhandels.
39
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten (13de t/m 18de druk), p. 864. (19de druk – o.d.t. Alle gedichten – p. 770.)

Over dit hoofdstuk/artikel

Hein Aalders

over J. Slauerhoff

over Willem Kloos


1
Dit herinnerde Constant van Wessem zich (geciteerd naar: Dirk Kroon [samenst.], Ik had het leven me anders voorgesteld. J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen [‘s-Gravenhage 1981], p. 261).
2
Zie hiervoor mijn proefschrift, Van ellende edel. De criticus Slauerhoff over het dichterschap (Rozenberg 2005), m.n. de p. 169-176.
3
Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (Amsterdam 1995), p. 146.
4
Ook voor Slauerhoffs aversie tegen Verwey zie mijn proefschrift, m.n. de p. 164-166, 169-171 en 178.
5
Wim Hazeu (opus cit.), p. 57.
6
Idem, p. 349.
7
Idem.
8
Dirk Kroon (opus cit.), p. 261.
9
Zie Wim Hazeu (opus cit.), p. 77.
10
Zie Hans van Straten, Weer wankelt de boekenkast (Baarn 2000), p. 231-232.
11
In: Almanak der Unitas Studiosorum Amstelodamensium (U.S.A.), 23 februari 1917, p. 76. Ook in J. Slauerhoff, Slauerhoff student auteur. Ed. E. Francken, G. van Munster en A. Pos (‘s-Gravenhage 1983), p. 20-21.
12
In De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (okt. 1885), p. 317.
13
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten (13de t/m 18de druk), p. 282 (19de druk – o.d.t. Alle gedichten – p. 251).
14
De Verzamelde gedichten van Slauerhoff verdienen al decennia lang een nieuwe, op de huidige stand van de editiewetenschap gebaseerde uitgave, maar eerst het zuinige beleid van vorige generaties uitgevers en daarna de huidige omstandigheid dat een groot deel van het materiaal niet toegankelijk is voor degenen die daar wat aan willen en kunnen doen, leiden ertoe dat Slauerhoffs poëzie slechts in een (steeds weer herdrukte) corrupte uitgave voorhanden is.
15
Zie Willy van Poucke in Magie van woord & woud. De literaire Ardennen (Groot-Bijgaarden / Baarn 1994), p. 26-32.
16
In: Le Disque Vert. Revue mensuelle de littérature, 3ème an, 4ème série, no 4 (1925), p. 80-85. Réimpr. intégrale. Éditions Jacques Antoine (Brussel 1970-1971) (4 dln.), p. 370-375. Het hele Lautréamont-nummer van Le Disque Vert, inclusief Slauerhoffs artikel, werd, met talloze andere stukken over de graaf, ook nog opgenomen in een speciaal Lautréamont-nummer van het Franse tijdschrift Entretiens (sur les lettres et les arts) van voorjaar 1971: p. 86-89, dat onder redactie van Max Chaleil verscheen. Her de Vries was, naar mijn weten, de eerste die het stuk van Slauerhoff traceerde en er melding van maakte (in Her de Vries, Lautréamont in Nederland. Een beknopt critisch literatuuronderzoek. [Z. pl.] Brumes Blondes + Bureau de Recherhes Surréalistes 1961. Later, in een uitgebreidere editie, samen met Piet Schermer: Lautréamont in Nederland. Twee dln. Enkhuizen 2000).
17
Willem Kloos, ‘Nieuwste Fransche letteren.’ In: De Nieuwe Gids 6 (1891) 4 (april), p. 75-91.
18
Het exemplaar van Kloos is de tweede druk, voorzien van een informatief voorwoord van de uitgever Léon Genonceaux (Parijs 1890). De eerste druk is van 1869, de derde pas van 1920.
19
J. Slauerhoff, ‘Over het “vrije vers” en versbevrijding in het Nederlandsch.’ Postuum gepubliceerd in: Maatstaf 3 (1955) 6 (september), p. 481-503. Lekkerkerker nam het drie jaar later op, maar zonder annotaties, in de Verzamelde werken viii. Proza v. Critisch proza (Rotterdam 1958, p. 6-27).
20
Doorgaans wordt deze uitspraak, dat alles hier vijfentwintig (of vijftig) jaar later plaatsvindt, toegeschreven aan Heinrich Heine. Hij zou hebben gezegd of geschreven: ‘Als er weer een zondvloed losbreekt ga ik naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later.’ Maar volgens Martin van Amerongen is dit citaat apocrief. Hij heeft hiervoor in het oeuvre van Heine geen bron gevonden (Martin van Amerongen, ‘Heine en Holland.’ In: nrc Handelsblad, 16 november 1985).
21
Bijvoorbeeld in Kloos’ stuk ‘Nieuwste Fransche letteren’ in De Nieuwe Gids 6 (1891) 4 (april), p. 75-91.
22
Slauerhoff in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 23 augustus 1930.
23
Wim Hazeu (opus cit.), p. 512-513.
24
In Forum 2 (1933) 5 (mei), p. 409-411.
25
Willem Mooijman, Forum. Brieven, citaten, dokumenten en knipsels (‘s-Gravenhage 1969), p. 158.
26
J. Slauerhoff, Verzamelde werken viii (Rotterdam 1958), p. 256-258. Overigens ontbreekt in dit deel überhaupt elke toelichting. Bronnen noch jaartallen worden de lezer geschonken, alles staat chronologisch kriskras door elkaar.
27
Zie hiervoor en voor volgende gegevens ook de uitgebreide levensbeschrijving van Frans Oerlemans en Peter Janzen in De Parelduiker 8 (2003) 2/3, m.n. p. 38-46.
28
Harry Prick in lemma ‘Stuwe, Jeane Henriette Reine Reijneke Van.’ In: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989).
29
Walter Gobbers in lemma ‘Reyneke van Stuwe, Jeanne.’ In: G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse, De Nederlandse en Vlaamse auteurs (Weesp 1985), p. 479.
30
Ter Braak op 17 september 1932 aan E. du Perron, in: Briefwisseling Ter Braak-Du Perron i. Ed. H. van Galen Last (Amsterdam 1962), p. 285.
31
Slot ‘Binnengedachte dcclxxvi’ (= no. 776!) in De Nieuwe Gids 48 (1933) juli, p. 62.
32
‘Le Débonnaire’ (= de Goedhartige) was de bijnaam van de Frankische koning en Roomse keizer Lodewijk i (778-840), zoon van Karel de Grote. Lodewijk kreeg het aan de stok met zijn vier zonen, die ieder een deel van het rijk van hun vader opeisten en ook onderling strijd voerden. De suggestie van Kloos – welke evenmin als zijn Messiasvergelijking (zie slot noot 35) uitblinkt door bescheidenheid – is natuurlijk dat Kloos’ erfgenamen in de literatuur hem beschimpen en zijn erfgoed verscheuren, terwijl hij het steeds vroom, goedhartig en eerlijk onder hen probeert te verdelen.
33
Eerste twee kwatrijnen van ‘Binnengedachte dcclxxii’ in De Nieuwe Gids 48 (1933) juli, p. 58.
34
In diens vers ‘De boulevardier’ uit Experimenten (‘s-Gravenhage 1911).
35
Briefwisseling Ter Braak-Du Perron ii (opus cit.), p. 430 (9 juni 1934). De Vlaamse criticus Urbain van de Voorde, die een belangrijke medewerker was van Dirk Costers De Stem, opende zijn Forum-bijdrage ter ere van Kloos’ vijfenzeventigste verjaardag over diens invloed in de Nederlandse poëzie met de volgende woorden: ‘Indien Jacques Perk wellicht de Johannes de Dooper is geweest van de nieuwe Nederlandsche poëzie, dan was Willem Kloos zonder eenigen twijfel haar Messias. De boodschap, die hij bracht met zijn dichtwerk en zijn critiek, niet het minst met zijn beroemde inleiding voor de uitgave der Mathilde in 1882, is richting- en doorslaggevend geweest voor zoo goed als gansch de evolutie der lyriek in de beide Nederlanden tot vlak voor den oorlog, en boven Moerdijk, zelfs eenigermate nog tot op den huidigen dag. Zonder Willem Kloos, zonder zijn baanbrekende critische geschriften, die hij kracht wist bij te zetten door het prachtige voorbeeld zijner eigen aanvangslyriek, is een halve eeuw Nederlandsche poëzie eenvoudig ondenkbaar.’ (Forum 3 [1934] 6 [juni] p. 486.) Grappig is dat Van de Voorde de Johannes de Dopervergelijking leent van Kloos zelf, die in De Nieuwe Gids van april 1888 Marcellus Emants die rol in de moderne literatuur had toebedeeld (niet moeilijk te gissen natuurlijk voor wie Kloos de rol van Messias stilzwijgend had gereserveerd).
36
H. Marsman, Achter de vuurlijn van de horizon. Verspreid gepubliceerde gedichten 1917-1940. Bezorgd door H.T.M. van Vliet (Amsterdam 1990), p. 111.
37
Idem, p. 112 en 181-183.
38
Geschenk 1933. Herinneringen aan Nederlandsche schrijvers, bijeengebracht ter gelegenheid van de Nederlandsche Boekenweek 29 april – 6 mei 1933. Samenstelling C.J. Kelk. Uitgegeven vanwege de Vereeniging ten behoeve van de Belangen des Boekhandels.
39
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten (13de t/m 18de druk), p. 864. (19de druk – o.d.t. Alle gedichten – p. 770.)