[2012/2]
Martin Smit
Utopie in de jungle
Zoektocht naar de geheimzinnige B. Traven
martin smit (1957) is redacteur van het anarchistische tijdschrift De As. Hij publiceerde artikelen in De As, Buiten de orde en En Route. Hij is boekverkoper bij Athenaeum Nieuwscentrum in Amsterdam en recensent voor de website van Athenaeum Boekhandel.
In 1922 ontving de Duitse dichter, toneelschrijver en anarchist Erich Mühsam een ansichtkaart uit Rotterdam. De tekst luidde: ‘In ein paar Stunden betrete ich ein Schiff, das mich über den Ozean führt, und dann existiere ich nicht mehr.’ Het is het laatste levensteken dat ooit vernomen is van de anarchistische auteur Ret Marut, met wie Mühsam had samengewerkt tijdens de kortstondige socialistische Beierse Radenrepubliek in 1919. Ret Marut was op dat moment op de vlucht voor de Duitse autoriteiten. De Beierse Radenrepubliek was hardhandig neergeslagen door de sociaaldemocratische troepen van de republiek Weimar. Vanwege zijn rol tijdens de radenrepubliek werd Marut gezocht. Erich Mühsam werd voor zijn deelname aan de opstand later veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf. De anarchist Gustav Landauer, die een vooraanstaande rol had gespeeld, werd vermoord. Vlak voordat Ret Marut wegens hoogverraad ter dood zou worden veroordeeld, had hij weten te ontsnappen. Contact met geestverwanten bleek voor hem nauwelijks meer mogelijk. Marut moet toen besloten hebben Europa te verlaten en elders een nieuw leven te beginnen. Zijn anarchistische opvattingen en revolutionaire elan zette hij echter allerminst opzij. Onder het pseudoniem B. Traven publiceerde hij tussen 1925 en 1960 dertien romans en ruim veertig korte verhalen, veelal gesitueerd in Mexico. Der Schatz in der Sierra Madre (1927) is zijn bekendste werk, in 1947 verfilmd door John Huston, met Humphrey Bogart in de hoofdrol.
Van de schrijver B. Traven waren lang geen biografische gegevens bekend. Tientallen jaren is er gespeculeerd over zijn ware identiteit en gezocht naar het geheim van B. Traven. Zelf hield hij ook het mysterieuze rond zijn persoon in stand, door steeds met nieuwe of gewijzigde verhalen over zijn afkomst te komen.
De meeste romans en verhalen van Traven spelen zich af in Mexico en geven een idealistisch, utopisch beeld van de levenswijze van Mexicaanse indianen. De boeken van B. Traven zijn in tientallen talen vertaald en in miljoenen exemplaren verkocht. In de jaren dertig was hij vooral in Duitsland, maar ook in Nederland,
een zeer populair schrijver. Een aantal van zijn romans – Het doodenschip, De witte roos, Regeering, De ossenkar, Mahoniehout en Modesta – verscheen in de jaren dertig in Nederland bij De Arbeiderspers. De vertalingen waren van T. de Jong, P. Voogd en Nico Rost.
B. Traven overleed op 26 maart 1969 in Mexico City. Zijn weduwe maakte dat een dag later bekend. Zij deelde mee dat na zijn dood bekend mocht worden gemaakt dat B. Traven de voormalige Duitse revolutionair Ret Marut was geweest. Geruchten daarover waren al eerder opgedoken. Maar veel vragen over leven en identiteit van Traven bleven onbeantwoord. B. Traven was inderdaad Ret Marut, een aantal onderzoekers had dat al aangetoond. Maar wie was Ret Marut?
Radenrepubliek
Ret Marut was aanvankelijk toneelspeler. In Duitse toneeloverzichten van rond 1910 duikt zijn naam hier en daar op, meestal als acteur van bijrollen. Hij stopte met zijn weinig succesvolle toneelcarrière en ging schrijven. Onder het pseudoniem Richard Maurhut publiceerde hij in 1916 de novelle An das Fräulein von S…, waarvoor zijn vriendin Irene Mermet als uitgever fungeerde. Vanaf 1917 gaf hij in München het eenvoudig vormgegeven anarchistische tijdschriftje Der Ziegelbrenner uit. Het had het formaat en de kleur van een baksteen en was gemodelleerd naar het eenmanstijdschrift Die Fackel van Karl Kraus uit Wenen. Er verschenen veertig nummers – vaak meerdere nummers in een bundeltje – in totaal dertien uitgaven. De latere geheimzinnigheid en terughoudendheid van B. Traven is in het colofon van Der Ziegelbrenner al te bespeuren. In bijna ieder nummer staat: ‘Besuche wolle man unterlassen, er ist nie Jemand anzutreffen. Fernsprecher haben wir nicht.’
Marut was uitgever en samensteller van Der Ziegelbrenner en schreef de nummers vrijwel alleen vol. Mogelijk leverde ook zijn beste vriend, de kunstenaar Franz Seiwert enkele bijdragen. In zijn artikelen keerde Marut zich tegen militarisme, kerk en staat. Hij verdedigde de rechten van het individu en hoopte op een wereldrevolutie. In veel artikelen is de invloed te ontdekken van de individueel-anarchist Max Stirner (1806-1856) en diens boek Der Einzige und sein Eigentum. Volgens Stirner moest de mens zich bevrijden van iedere dwang, van staat, van God en van de gemeenschap. Wanneer ieder individu voor zichzelf strijdt, komt iedereen tot maximale ontplooiing. Er kon niets boven het individu staan, ook niet het gemeenschappelijke van een communistische samenleving, want ook dan zou het individu immers ondergeschikt zijn, zo stelde Stirner.
Ook literatuur en poëzie kregen aandacht in Der Ziegelbrenner. Het voorlaatste nummer werd geheel gevuld met het door Marut geschreven sprookje Khundar, dat de neergang beschrijft van de oude vooroorlogse Europese normen en waarden.
Tijdens de Beierse Radenrepubliek bood de Revolutionäre Zentralrat Marut de positie van hoofd van de pers aan, maar hij sloeg die af. In plaats daarvan kreeg hij de leiding van de censuur op kapitalistische dagbladen. Hij schreef een Socialisierungs–
plan für die Presse, een ontwerp voor de onteigening van de burgerlijke pers. Net als de door hem bewonderde Karl Kraus had Marut een grondige afkeer van de burgerlijke pers en van journalisten. Wie revolutie wil, moet beginnen met de pers de nek om te draaien, zo herhaalt hij in Der Ziegelbrenner. Immers in handen van of gekneveld door het gevestigde gezag zijn kranten een machtig wapen ter beïnvloeding van de publieke opinie, en journalisten zijn handlangers daarvan.
In de tumultueuze chaos van het gewelddadige einde van de Beierse Radenrepubliek werd Marut gearresteerd. Hij werd vastgehouden in een politiebureau. Vlak voordat hij door een ad-hocrechtbank wegens hoogverraad ter dood veroordeeld zou worden, wist hij door onoplettendheid van bewakers op miraculeuze wijze te ontsnappen.
Waar is Marut?
Na zijn ontsnapping zwierf Marut met zijn vriendin Irene Mermet enige tijd door Oostenrijk en Duitsland. Hij slaagde er in nog enkele nummers van Der Ziegelbrenner te publiceren vanuit Wenen en Berlijn, onder andere met een gedetailleerd verslag
van zijn arrestatie en ontsnapping. Het laatste nummer van Der Ziegelbrenner verscheen in december 1921.
Met het teloorgaan van een revolutionaire situatie in Duitsland en omdat contact met geestverwanten nauwelijks meer mogelijk was, moeten Marut en Mermet besloten hebben Europa te verlaten. Wellicht was het mogelijk de Verenigde Staten of Canada binnen te komen. Marut bracht enige tijd door in Rotterdam, vermoedelijk ook in Antwerpen. Hij slaagde er niet in vanuit Rotterdam met een schip te vertrekken. Mogelijk bezat hij geen papieren en kon hij daarom niet aanmonsteren op een schip. Travens roman Das Totenschiff, over een zeeman zonder papieren die door Belgische en Nederlandse autoriteiten heen en weer over de grens wordt gezet, is waarschijnlijk gedeeltelijk autobiografisch.
Marut slaagde erin Londen te bereiken. Van daaruit probeerde hij Canada binnen te komen, maar daar werd hem de toegang tot het land geweigerd. Terug in Londen zat hij enige tijd als ongewenste vreemdeling vast in de Brixton-gevangenis. Op 17 april 1924 monsterde hij aan op de Hegre, een Noors vrachtschip, maar op de bewaard gebleven monsterlijst is zijn naam doorgestreept. Hij is dus niet aan boord gegaan. Vanaf dat moment ontbreekt ieder spoor van Ret Marut.
In het voorjaar of de zomer van 1924 moet Marut in Mexico aangekomen zijn. Mogelijk reisde hij illegaal vanuit Londen als kolentremmer naar Mexico. Zijn ervaringen gebruikte hij later als bron voor Das Totenschiff. Irene Mermet bereikte op 14 augustus 1923 de Verenigde Staten. In 1924 bezocht zij Marut in Mexico. Nam zij ook Maruts grote collectie boeken, brochures en papieren mee, die later in de nalatenschap van Traven zijn gevonden? Het is uitermate onwaarschijnlijk dat Marut bij zijn omzwervingen in Europa, in Londen en op zee zijn bibliotheek bij zich
heeft gehouden. De relatie tussen Marut en Mermet hield echter geen stand. Mermet trouwde later met een Amerikaanse rechtsgeleerde. Zij overleed in 1956. Over haar relatie met Marut heeft ze nooit gesproken.
Erich Mühsam (1878-1934) kwam in 1924 vervroegd vrij. Daarna zette hij het anarchistisch-literaire tijdschrift Fanal op. In 1927 plaatste hij hierin een oproep: ‘Weis keiner der Leser des Fanal, wo der Ziegelbrenner geblieben ist? Ret Marut, Genosse, Freund, Kampfgefährte, Mensch, melde dich, rege dich, gib ein Zeichen, dass du lebst, dass du der Zugelbrenner geblieben bist. (…) Wir brauchen dich. Wer kennt den Ziegelbrenner? Wer von der lesem des Fanal weiss, wo Ret Marut zu finden, zu erreichen ist? Wer seinen Verbleib ermitteln kann, stelle ihm dies Heft [Fanal] zu. Viele. Fragen nach ihm, viele warten auf ihn. Er ist gerufen.’ Mühsam miste zijn vriend en mederevolutionair, dat was duidelijk. Op de oproep van Mühsam kwam geen enkele reactie, ieder spoor van Ret Marut ontbrak.
Niet lang daarna kreeg Mühsam de eerste twee romans van B. Traven onder ogen: Das Totenschiff (1926) en Der Baumwollpflücker (1926), verschenen bij de Berlijnse uitgeverij Das Büchergilde Gutenberg. In de schrijfstijl van Traven meende hij iets herkenbaars te bespeuren. Met de Duitse anarchist en activist Rudolf Rocker (1873-1958) vergeleek en onderzocht Mühsam de teksten van Marut en Traven. In schrijfstijl, taalgebruik en politieke visie zagen zij duidelijke overeenkomsten. Marut en Traven waren dezelfde persoon, concludeerden Mühsam en Rocker. Maar echt bewijs hadden zij niet.
Katoenplukkers
In 1925 was in het Duitse socialistische tijdschrift Vorwärts in afleveringen het verhaal Der Wobbly van de onbekende auteur B. Traven verschenen. De redactie had het verhaal vanuit Mexico toegezonden gekregen. Afzender: B. Traven, adres: een postbus in Columbus, Tamaulipas, Mexico, verder geen gegevens.
Der Wobbly vertelt het verhaal van de Amerikaan Gerard Gales, lid van de iww, de Industrial Workers of the World, bijgenaamd de Wobblies. Deze anarcho-syndicalistisch getinte vakbond had in de jaren twintig honderdduizenden leden onder handwerkers, landarbeiders en fabrieksarbeiders in de Verenigde Staten en daarbuiten. Traven beschrijft hoe Gales (wellicht vernoemd naar het iww-tijdschrift Gale’s International Monthly for Revolutionary Communism) in Mexico van het ene baantje naar het andere zwerft, om uiteindelijk katoenplukker te worden. Gedetailleerd schetst Traven de slechte arbeidsomstandigheden van de katoenplukkers in Mexico en de onvrede die daarmee gepaard gaat. Duidelijk wordt dat een opstand van arbeiders op handen is. De sympathie van Traven ligt bij de onderdrukte arbeiders en bij hun strijd ter verbetering van de werkomstandigheden. In 1920 opende de fbi, als gevolg van de Russische Revolutie, een heksenjacht op linkse personen en bewegingen in de Verenigde Staten. Veel iww-ers trokken naar veiliger oorden: Peru, Chili en Mexico. In Der Wobbly blijkt Traven uitstekend op de hoogte van de leef- en werkomstandigheden van de iww-ers aldaar.
Ernest Preczang, redacteur van de linkse uitgeverij Das Büchergilde Gutenberg in Berlijn, raakte geboeid door het verhaal in Vorwärts. Hij achterhaalde het adres van Traven en bood hem aan Der Wobbly in boekvorm uit te geven. Traven antwoordde dat hij het verhaal liever wilde uitbreiden voordat het als boek zou verschijnen, maar dat hij Preczang wel een andere roman, getiteld Das Totenschiff, kon leveren. Preczang antwoordde dat de uitgeverij het boek zonder meer wilde uitgeven.
Das Totenschiff verscheen in 1926. Opnieuw is Gales de hoofdpersoon. Zijn schip is zonder hem vertrokken uit Antwerpen, waardoor hij zijn papieren is kwijtgeraakt. Zonder zijn monsterboekje is hij niemand en van de Amerikaanse consul krijgt hij geen hulp. De Belgische gendarmes zetten hem als ongewenst over de Nederlandse grens. Eenmaal in Rotterdam vindt hij geen schip waarop hij kan werken. De Rotterdamse politie pakt hem op en zet hem bij Roosendaal weer over de grens. Uiteindelijk weet Gales in Spanje aan te monsteren op een soort varend wrak, de Yorikke. Bemanning en schip zijn door de rederij voorbestemd om ten onder te gaan, teneinde de verzekeringsgelden te kunnen innen. Op dit ‘dodenschip’ – symbolisch voor de uitbuiting in de westerse samenleving – werkt Gales als kolentremmer. De werkomstandigheden aan boord zijn mensonwaardig, niemand bekommert zich om het welzijn van de scheepslui. De monotonie van het dagelijkse zware, smerige werk doen bemanning tijd en plaats vergeten. Stoppen met werk is onmogelijk. Het is werk om te overleven, waarbij het einde vast lijkt te staan.
De roman was een groot verkoopsucces in Duitsland, evenals Der Baumwollpflücker, het herschreven Der Wobbly, wat kort daarop verscheen. Titels van het Büchergilde hadden gewoonlijk een oplage van tienduizend exemplaren. Binnen enkele jaren bereikten de oplagen van de boeken van Traven een veelvoud daarvan. Van sommige titels werden later meer dan honderdduizend exemplaren verkocht.
In rap tempo publiceerde Traven meer romans: Der Schatz der Sierra Madre (1927), Die Brücke im Dschungel (1929) en Die weisse Rose (1929). In 1926 maakte hij als de ‘Noorse ingenieur’ Traves Torsvan deel uit van een wetenschappelijke expeditie door de Mexicaanse provincie Chiapas. Bevindingen van deze reis publiceerde hij in het reisverslag Land des Frühlings (1928), met ruim honderd door de auteur gemaakte foto’s.
Indianen
Der Schatz der Sierra Madre is het verhaal van drie avonturiers die op zoek gaan naar goud. In wat op het eerste gezicht een gewone avonturenroman lijkt, laat Traven zien hoe de zucht naar rijkdom merkwaardige dingen met mensen kan doen: ze worden achterbaks en gemeen. Vriendschap kan dan ten onder gaan aan eigenbelang en hebzucht. Een van de goudzoekers vindt uiteindelijk het ware geluk. Niet door goud te bezitten, maar door opgenomen te worden in een indianendorp.
Daar vindt hij liefde, wederzijds respect, ware vriendschap en gelijkheid onderling. Traven idealiseert in dit boek voor het eerst de Mexicaanse indianengemeenschappen, een thema dat hij in volgende boeken meer zou uitwerken.
In zijn vroege romans hangt Traven nog het op Max Stirner gebaseerde individueel-anarchisme aan, in zijn latere romans benadrukt hij het tegenovergestelde daarvan: solidariteit, gemeenschappelijkheid, onderlinge verbondenheid en gemeenschappen die in hun eigen onderhoud voorzien, begrippen geënt op het anarcho-communisme van de Russische anarchist Peter Kropotkin (1842-1921). Travens utopische beeld van indianen doet denken aan de denkbeelden van de filosoof en schrijver Jean Jacques Rousseau (1712-1778) over de primitieve mens, de ‘nobele wilde’, die van oorsprong goed is maar door de maatschappij is gecorrumpeerd. Al in Der Ziegelbrenner blijkt dat Marut goed op de hoogte was van leven en gewoonten van indianen. Marut verdiepte zich in de anarchistisch getinte, vredelievende bestuursvorm van de Irokezen-indianen, maar mogelijk heeft ook het werk van Karl May hem beïnvloed.
In Die Brücke im Dschungel is Gerard Gales slechts een beschrijvende toeschouwer. Hij vertelt hoe een indianendorp omgaat met de verwerking van de verdrinkingsdood van een kind uit het dorp. Van de indiaanse samenlevingsvorm, die hij hier sterk idealiseert, kunnen ‘de blanken’ nog wel iets opsteken, zo houdt hij de lezer voor.
Dat zo’n ideaal lijkende indianengemeenschap ook bedreigd kan worden, beschrijft hij in Die weisse Rose. Het boek is een felle aanval op het kapitalistische systeem en zijn uitwassen: een idyllische dorpsgemeenschap valt ten prooi aan de kwalijke praktijken van een Amerikaanse oliemaatschappij en gaat ten onder aan bedrog, moord en doodslag.
De romans maakten Traven tot een veelgelezen en populair schrijver in Europa, met name onder de arbeidersbevolking. Dat is opmerkelijk want Traven schreef niet over arbeidsomstandigheden van Europese arbeiders, maar voornamelijk over Mexicaanse indianen. Toch moeten lezers iets proletarisch in zijn werk gezien hebben. Veel lezers verzochten het Büchergilde om meer informatie over de auteur, maar in correspondentie met de uitgever weigerde deze een foto van zichzelf op te sturen en gaf hij nauwelijks biografische gegevens. Hij beweerde diep in de Mexicaanse jungle in een hut te wonen en daar onder moeilijke omstandigheden zijn romans te schrijven. Hij schreef aan Ernst Preczang dat hij soms maanden van de buitenwereld afgesloten leefde. Mijn werk is belangrijk, deelde hij mee, niet mijn persoon. Hij ontkende Duitser te zijn, ook al zond hij zijn manuscripten in het Duits aan de uitgever. Het zouden vertalingen zijn van oorspronkelijk in het Engels geschreven werk. Brieven aan de uitgever werden slechts ondertekend met de getypte letters B. Traven, soms met een handgeschreven T.
Omdat Traven zo geheimzinnig deed, is over zijn identiteit veel gespeculeerd. Decennia lang is er gespeurd naar zijn verleden en achtergrond, waarbij diverse
theorieën de ronde deden. Volgens sommigen zou hij de schrijver Jack London kunnen zijn. Deze was weliswaar in 1916 overleden, maar mogelijk had hij zijn dood in scène gezet en leefde hij anoniem in Mexico. Anderen beweerden dat hij de tijdens de Mexicaanse revolutie verdwenen schrijver Ambrose Bierce was, of misschien zelfs de Mexicaanse president. Mogelijk zou hij helemaal niet bestaan en zouden zijn boeken door een collectief worden geschreven.
Mahoniehout
Tussen 1930 en 1940 publiceerde Traven zijn zesdelige serie Caoba-romans – caoba is mahoniehout – waarin hij de mensonterende omstandigheden beschrijft waaronder arbeiders, veelal indianen, op plantages moeten werken waar ze mahoniehout moeten hakken. Door schulden gedwongen, sluiten arbeiders wurgcontracten af met de bazen van de plantages, waarmee zij zichzelf en hun familie voor generaties tot slavernij veroordelen. Op legale wijze aan het systeem ontsnappen is vrijwel onmogelijk.
De Caoba-romans, Der Karren (1931), Regierung (1931), Der Marschs Reich der Caoba: Ein Kriegsmarsch (1933), Die Troza (1936), Die Rebellion der Gehenkten (1936) en Ein General kommt aus dem Dschungel (1940), vormen een scherpe kritiek op dictatuur, militarisme, staat, bureaucratie, regeringen en ambtenaren. Traven beschrijft nauwgezet het verschijnsel onderdrukking en geeft aan welke tragedies dat in een mensenleven kan veroorzaken. Hij komt op voor de positie van de onderdrukten en beschrijft de strijd van indianen in Mexico voor erkenning en zelfbeschikking. In vaak cynische bewoordingen knaagt hij aan de pijlers van het kapitalistische systeem, door dit op soms absurdistische wijze neer te zetten. Daarmee legt hij het geraamte van het systeem bloot en geeft hij aan dat een dergelijk systeem niet eeuwig stand kan houden. Met een opstand van de indianen blijkt echter het ideaal nog niet bereikt.
De Caoba-cyclus speelt tijdens de dictatuur van de Mexicaanse president Porfirio Diaz (van 1870 tot 1911) en de Mexicaanse revolutie tussen 1910 en 1920. Traven noemt deze feiten echter niet met name. Daardoor krijgt zijn maatschappijkritiek
een tijdloos karakter en een universele lading en betekenis. De indianenopstand die hij beschrijft is gebaseerd op de strijd van de boerenleider Emiliano Zapata rond 1910. De zapatista’s kwamen op voor hun eeuwenoude rechten op grond en water, die door de dictatuur waren vertrapt. ‘Tierra y libertad’ (land en vrijheid) was de strijdkreet van de Zapatista’s, maar is ook de leus van de indianen in de Caoba-romans.
Brandstapel
Traven had aanvankelijk de overtuiging dat de Mexicaanse revolutie de positie van indianen aanzienlijk had verbeterd, maar dat bleek een illusie. In de jungle bleek nog steeds sprake van slavernij, uitbuiting en onderdrukking. Niet alleen zijn de Caoba-romans te beschouwen als een beschrijving van een revolutie zoals Traven die graag had gezien, maar tegelijkertijd ook als een oproep aan de Europese volken om tegen dictatuur en fascisme in opstand te komen.
In het werk van Traven zijn weinig verwijzingen te vinden naar de actuele politiek van de jaren dertig, maar in essays en brieven sprak hij zich daar wel over uit. Hij keerde zich fel tegen nazi-Duitsland – de verzetsgroep Die weisse Rose van Sophie en Hans Scholl is mogelijk vernoemd naar het gelijknamige boek – en hij steunde de opstand van Augusto Sandino in 1932 in Nicaragua tegen de Amerikaanse bezetter. In 1938 sloeg hij een uitnodiging van de Spaanse anarchistische vakbond cnt (Confederación Nacional del Trabajo) af om tijdens de sociale revolutie in Catalonië naar Spanje te komen om de arbeiders tot morele steun te kunnen zijn. In een brief aan de Spaanse arbeiders (in het cnt-dagblad Solidaridad Obrera van 28 mei 1938) verklaart Traven zich solidair met de ‘heldhaftige’ strijd van de Spaanse arbeiders tegen ‘het fascistisch beest’. De brief werd in vertaling in Nederland gepubliceerd in het anarcho-syndicalistische weekblad De Syndicalist van 9 juli 1938.
In de jaren dertig bracht uitgeverij De Arbeiderspers De katoenplukkers, Het doodenschip, en De witte roos uit in het Nederlandse taalgebied. Van de Caoba-romans verschenen slechts enkele delen: Regeering, De ossenkar, Mahoniehout en Modesta. Het doodenschip verscheen met dezelfde band en in dezelfde vertaling van T. de Jong in 1931 bij uitgeverij De Wilde Roos in Brussel.
Na de machtsovername door de nazi’s in Duitsland gingen de boeken van Traven letterlijk en figuurlijk op de brandstapel. Voor uitgeverij Das Büchergilde Gutenberg was het niet langer mogelijk in Duitsland boeken uit te geven. De uitgeverij verhuisde naar het Zwitserse Zürich en zette daar op beperkte schaal haar activiteiten voort. Traven kreeg in 1939 onenigheid met zijn uitgever. Toen Travens zaakwaarnemer voor Europa, Josef Wieder, in dienst bij Gutenberg, een eigen literatuuragentschap begon, stapte Traven op bij het Büchergilde. Wieder wist de uitgave van het laatste deel van de Caoba-romans onder te brengen bij de Amsterdamse uitgever Allert de Lange. Deze had sinds enkele jaren een belangrijke afde-
ling exil-literatuur opgebouwd, waarin vele uit Duitsland gevluchte schrijvers in hun eigen taal werden gepubliceerd, onder wie Joseph Roth, Bertolt Brecht en Stefan Zweig.
Travens boek verscheen als Ein General kommt aus dem Dschungel in april 1940, enkele weken voor de Duitse inval in Nederland. In mei 1940 werd het archief van de uitgeverij en boekhandel Allert de Lange door de Duitsers in beslag genomen en naar Duitsland vervoerd. De nog aanwezige voorraad boeken werd vernietigd. De Traven-uitgave is om die reden antiquarisch een gezocht boek.
De Nederlandse vertaling van Ein General kommt aus dem Dschungel verscheen uiteindelijk in 1958 bij De Arbeiderspers: Een generaal uit de wildernis. Der March ins Reich der Caoba werd pas in 1976 als De mars naar het oerwoud door Meulenhoff gepubliceerd. In het kielzog van het filmsucces van The Treasure of the Sierra Madre verscheen De schat in de Sierra Madre in 1948 in Nederlandse vertaling. De overige romans Die Brücke im Dschungel (1929) en Aslan Norval (1960) werden uitgegeven door de Wereldbibliotheek als De brug in het oerwoud (1959) en Aslan Norval (1961).
Hal Croves
Met die laatste titel is iets merkwaardigs aan de hand. Sinds 1940 had Traven geen roman meer gepubliceerd, wel tientallen korte verhalen, vaak in Britse en Amerikaanse pulp- en detectivetijdschriften als Argosy, Manhunt, Fantastic en Short Story International. Na twintig jaar romanstilte kwam Traven met Aslan Norval. Maar is het boek wel van de hand van B. Traven, vroegen veel critici zich af. Onderwerp en schrijfstijl weken geheel af van de vroegere romans.
Er is wel gesuggereerd dat Traven niet de enige auteur van de romans zou zijn.
Heeft hij mogelijk gebruikgemaakt van gegevens en verhalen die al waren geschreven en die hij alleen maar hoefde te bewerken? Immers, Marut arriveerde in 1924 in Mexico. In 1925 al verscheen Der Wobbly in Vorwärts. Uit het verhaal blijkt dat Traven beschikte over een uitstekende kennis van leefgewoonten, werkomstandigheden en geschiedenis van de Mexicaanse indianen, maar ook van landschap, natuur en gebruiken in het land. Was het voor Marut wel mogelijk om in die korte tijd deze gegevens te verzamelen en in een aantal romans te verwerken? Was er misschien sprake van een tweede persoon met wie hij samenwerkte en wiens verhalen en gegevens hij gebruikte: een ‘Erlebnisträger’ of ‘storyteller’? Dat zou mogelijk de snelle opeenvolging van zijn romans kunnen verklaren.
Pas in de jaren vijftig en zestig verscheen Travens werk ook in Engeland en de Verenigde Staten. Deze Engelstalige versies waren geen rechtstreekse vertalingen uit het Duits, maar herziene versies waarin gedeelten werden weggelaten, herschreven of toegevoegd. Zo is de Amerikaanse editie van The Death Ship vijfenzeventig pagina’s langer dan de in Europa uitgegeven edities. Voor de vertalingen en bewerkingen waren verantwoordelijk de vertaalster Esperanza López Mateos en ene Hal Croves, bij wie ook het copyright berustte. López Mateos was de zus van de Mexicaanse politicus Adolfo López Mateos, later president van Mexico (1958-1964). Hal Croves woonde in Mexico City en presenteerde zich als zaakwaarnemer van Traven. Uitgevers konden niet rechtstreeks met Traven corresponderen, alle contacten liepen via deze Hal Croves. Traven zelf was nooit te spreken en bleef onbereikbaar. Met mededelingen als ‘Traven is op reis in de Mexicaanse jungle’ of ‘hij is net vertrokken naar Europa’, hield Croves belangstellenden op een afstand.
Op de filmset van The Treasure of the Sierra Madre in 1947 was Croves aanwezig als ‘technical advisor’. Regisseur John Huston besprak met hem allerlei details over het script. Traven had Huston geschreven dat alle zaken met betrekking tot de film met Croves besproken konden worden. Croves pleegde echter nooit overleg met Traven. Volgens Huston was Croves gewoon Traven zelf. In contact met journalisten stelde Croves dat hij goed op de hoogte was van het werk van Traven maar dat hij slechts als zijn zaakwaarnemer fungeerde.
Na het overlijden van Esperanza López Mateos in 1951 kwam het copyright van de Traven-romans in handen van de Mexicaanse Rosa Elena Luján en Hal Croves. In 1957 trouwden zij. In 1959 waren beiden in Berlijn aanwezig bij de première van de Duitse verfilming van Das Totenschijf. In een hotel registreerde Croves zich als B. Traven Torsvan.
Wilhelm II
In 1966 wist de Duitse literair historicus Rolf Recknagel met grote waarschijnlijkheid aan te tonen dat Ret Marut, de Noorse ingenieur Traves Torsvan – die in 1926 deel had genomen aan de expeditie in Chiapas – Hal Croves en B. Traven één en dezelfde persoon moesten zijn.
De Mexicaanse journalist Luis Spota wist begin jaren zestig op slinkse wijze voor Croves bestemde post te bemachtigen, waaruit hij kon afleiden dat Croves Traven moest zijn. Croves weigerde Spota te woord te staan. Stern-journalist Gerd Heidemann – die in de jaren tachtig een dubieuze rol zou spelen in de zaak van de vervalste Hitler-dagboeken – pikte het spoor van Spota op en wist Croves te spreken te krijgen. Croves ontkende Traven te zijn. Ook journaliste Judy Stone van het Amerikaanse tijdschrift Ramparts, slaagde er in 1967 niet in Croves te laten bekennen Traven te zijn. Bij hun eerste ontmoeting zei Croves tot verbazing van Stone: ‘Forget the man. What does it matter if he is the son of a Hohenzollern prince?’, verwijzend naar speculaties dat Ret Marut een buitenechtelijke zoon van de Duitse keizer Wilhelm II zou zijn. Want hoe was het mogelijk dat Marut ondanks de papierschaarste in 1918/1919, aan voldoende papier kon komen om zijn tijdschrift te laten drukken? Had hij wellicht connecties in hoge kringen waardoor papiertoevoer voor hem geen probleem was? Was mogelijk zijn ontsnapping na zijn terdoodveroordeling in scène gezet door dezelfde connecties? Na Travens dood bleek dat hij – als anarchist! – in zijn studeerkamer jarenlang een portret van de keizer had bewaard.
In 1977 werkte bbc-journalist Will Wyatt aan een documentaire over B. Traven. Omdat Ret Marut in 1923 enige tijd in Londen had vertoefd, liet Wyatt onderzoek doen naar Marut in Britse overheidsarchieven. Marut had als Duitse revolutionair immers de aandacht getrokken van politie en geheime dienst. Een aantal
malen was Marut verhoord door de Britse justitie. Op vragen naar zijn echte naam gaf hij telkens een andere naam. Wyatt trok alle namen na. Slechts één van de namen bleek traceerbaar: Hermann Albert Otto Maksimilian Feige, geboren in 1882 in Schwiebus (het huidige Schwiebodzin in Polen). Niet ver daar vandaan had de latere keizer Wilhem ii een buitenhuis. Diens escapades met lokale jonge vrouwen waren in de omgeving niet onopgemerkt gebleven. Feiges geboortedatum verschilde slechts enkele dagen van de datum die Marut in Londen als de zijne had opgegeven.
Torsvan
Hermann Feige was de buitenechtelijke zoon van een baksteen- en tegelbakker (in het Duits: Ziegelbrenner!) en een fabrieksarbeidster. De jonge Feige had in zijn puberjaren belangstelling gehad voor politiek, maar in het dorp waar hij woonde, kon hij met zijn socialistische opvattingen niet uit de voeten. In 1907 had hij het ouderlijk huis verlaten en hij keerde er nooit terug. Vanuit Londen stuurde hij in 1923 nog een ansichtkaart naar zijn familie met de mededeling dat hij in de problemen zat. Daarna liet hij nooit meer iets van zich horen.
Maar was Feige ook werkelijk de latere Marut-Croves-Traven? Wyatt wist in Duitsland een jongere broer en zus van Feige op te sporen. Geconfronteerd met foto’s van Croves, meenden zij hun broer te herkennen: een mooie ondersteuning van de bevindingen van Wyatt, maar geen waterdicht bewijs. Later liet Wyatt foto’s van Feige, Croves en Marut vergelijken door een gespecialiseerde deskundige van justitie, zonder dat Wyatt meedeelde om wie het ging. Diens conclusie was: het gaat hier absoluut om één en dezelfde persoon.
Literair historicus Karl S. Guthke publiceerde in 1987 een voortreffelijke studie over werk en leven van B. Traven: B. Traven, Biographie eines Rätsels. Guthke gelooft niet in de theorie van Wyatt en stelt daar een nieuw verhaal tegenover: Marut zou de zoon zijn van een Duits toneelspelersechtpaar dat vaak in de Verenigde Staten optrad en zou ook daar geboren kunnen zijn. Guthke weet zijn theorie echter niet met bewijs te ondersteunen. Traven heeft eens geschreven dat hij als Berick Torsvan in 1890 in Chicago was geboren. Uit de burgerlijke stand van Chicago blijkt dat er inderdaad in 1890 iemand met die naam geboren is. Onderzoekers Wyatt en Guthke konden destijds nog niet over die informatie beschikken. Deze geboorte bewijst niet dat deze persoon de latere Marut/Traven is, maar wel dat Traven er van op de hoogte was. Traven gebruikte deze gegevens later voor de aanvraag van zijn Mexicaanse nationaliteit. Dit plaatst toch enige vraagtekens bij Wyatts ‘vondst’ van Feige.
Dwaalspoor
Voor een auteur die aan de inhoud van zijn werk alle belang hechtte en verkondigde dat zijn biografische gegevens onbelangrijk waren, moet het ironisch geweest
zijn dat zijn persoon juist veel belangstelling opriep. Anderzijds heeft Traven door het voeden van de geheimzinnigheid, het mysterie ook zelf in stand gehouden.
Eenmaal in Mexico moet Marut besloten hebben zich op een andere wijze te manifesteren. Hij creëerde de auteur B. Traven en beschreef de werkelijkheid zoals die bestond, maar ook de door hem gewenste realiteit: een revolutie, die hij in Mexico had gehoopt te vinden. Traven wilde zich uiten, maar niet tegelijkertijd de Beierse revolutionair Ret Marut zijn. Daar ligt de kiem van zijn dubbelzinnige geheimzinnigheid. Als ter dood veroordeelde wilde hij onvindbaar zijn, als schrijver was hij op erkenning uit. Enerzijds wiste hij zijn sporen uit, anderzijds zette hij geïnteresseerden in zijn werk en persoon toch weer op een spoor, zij het vaak een dwaalspoor. Maar ook dat was niet nieuw. De laatste zin op de achterpagina van het laatste nummer van Der Ziegelbrenner is Maruts afscheid van het oude continent en van zijn identiteit: ‘In verschiedenen Gegenden und Städten Deutschlands haben sich Männer und Frauen gezeigt, die behaupteten, ‘Der Herausgeber des Ziegelbrenner’ zu sein. Wer immer es auch sein mag, der das behauptet, er ist in jedem Falle ein Betrüger, weil der Herausgeber (noch) keine Ursache hat, die verfaulende Öffentlichkeit aufzusuchen’.
De speurtocht naar de ware identiteit van Marut/Traven is niet ten einde. Incidenteel komen niet eerder ontdekte feiten boven tafel, die vervolgens weer nieuwe vragen oproepen. Onlangs nog: de vriendin van Ret Marut, Irene Mermet, arriveerde in 1923 op Ellis Island om de Verenigde Staten binnen te gaan. Als contact- en vertrouwenspersoon gaf zij ene Arthur Lysaght op, vertegenwoordiger, woonachtig in Hudson, New York. Was dit familie van haar? Of misschien een vroeger contact uit Duitsland? De naam is niet eerder in verband gebracht met Traven. Lysaght blijkt Amerikaan, maar bezocht Duitsland rond 1886. Hij trouwde daar met de uit Keulen afkomstige Auguste (geboren in 1868, meisjesnaam vooralsnog onbekend). Pas in 1903 vertrekt zij naar Amerika om zich bij haar man te voegen. In 1920 vraagt zij daar een paspoort aan om Europa te kunnen bezoeken. Ze vertrekt rond 15 januari 1921 met de Holland-America Line naar Europa. Als reden van haar paspoortaanvraag geeft ze op: ‘to visit Holland to see my son.’ Rond die tijd verblijft de rondzwervende Ret Marut zich, zonder papieren, in Rotterdam. Zou Auguste Ly-
saght misschien een wanhopige moeder kunnen zijn die haar zoon – Ret Marut? – in Nederland uit de problemen wil halen? Verder onderzoek zal dit moeten uitwijzen.
Bronnen en literatuur
De gegevens over de aankomst van Irene Mermet in de VS, haar bordercrossing vanuit Mexico, de geboortegegevens van Berick Torsvan en de informatie over Arthur en Auguste Lysaght, ontdekten we op www.ellisisiand.org, www.familysearch.org en www.ancestery.com. |
Johannes Beck e.a., Das B. Traven Buch, Hamburg, Rowohlt, 1976. |
Karl S. Guthke, B. Traven, Biographie eines Rätsels, Büchergilde Gutenberg, Frankfurt am Main, 1987. |
Jonah Raskin, My Search for B. Traven, Methuen, New York, 1980. |
Rolf Recknagel, Beiträge zur Biographie des B. Traven, Verlag Klaus Gühl, 1977. |
Ernst Schürer & Philip Jenkins (Ed.), B. Traven, life and Work, The Pennsylvania State University Press, University Park/London, 1986. |
Judy Stone, The Mystery of B. Traven, William Kaufman Inc., Los Altos, Cal., 1977. |
BT (B. Traven) Mitteilungen No. 1-36, Verlag Klaus Gühl, Berlin, 1978. |
B. Traven/Ret Marut, Der Ziegelbrenner, De Boekenvriend, Hilversum/Limmat Verlag, Zürich, 1967. |
Will Wyatt, The Man who was B. Traven, Jonathan Cape, London, 1980. |
Will Wyatt: Why won’t the buffs face the facts? in: The Daily Telegraph 28-1-1995. |
Heidi Zogbaum, B. Traven: A Vision of Mexico, SR Books, Wilmington, Del., 1992. |