Sein post
Nico Keuning
Het woord is beeld geworden
Op het omslag van de verhalenbundel Langzame wals kijkt de schrijver Johnny van Doorn (1944-1991) ons aan met een verbaasde, vragende blik. Hij is gefotografeerd door Ronald Sweering in de Nes in Amsterdam. Vereeuwigd, bevroren in een draaibeweging. ‘Dat heeft met de titel te maken,’ zegt Van Doorn tegen Peter Flik in het vijf uur durende Marathon-interview van 26 december 1986. ‘Iemand roept naar mij, ik kijk om en maak een draaiende beweging.’ Het boek is dat jaar verschenen als bundel in een cyclus die begon in 1972, het jaar waarin de dichter zich transformeerde tot schrijver van de verhalenbundel Mijn kleine hersentjes.
Tijdens het gesprek met Flik is Van Doorn net een maand 42 jaar. Het is een grijze vriesdag, deze tweede kerstdag. De verjaardag van zijn overleden (Duitse) moeder Gertrud Selma Wiesner. Een mooi moment om terug te blikken. Niet zozeer op het afgelopen jaar, als wel op het leven van de dichter-performer en schrijver. Er is iets veranderd. De omgeving heeft een belangrijkere plaats ingenomen, ten koste van het ik. Van Doorn is beschouwelijker geworden. Hij is geïmplodeerd, zoals hij het zelfzegt. Het is tijd voor verzoening. Met zijn vader bijvoorbeeld, wiens oude dag hij met bewondering in zijn boek beschrijft. De titel is ook aan hem ontleend: de oude man die gebogen en stram met een kruimeldief, een handstofzuigertje, restjes van de vloer opzuigt en langzaam langs meubeltjes en prullaria manoeuvreert, terwijl uit de radio een wals van Chopin klinkt. Maar de titel verwijst ook naar het leven van de zoon: ‘Het is mijn eigen leven; draaibewegingen.
Zo gaat het maar door. Gedetailleerd, golfslagtempo, associatietechniek, kronkels, langzame wals tempo, over leven en dood, het lied van alle mensen. Het draaiorgel, draaien altijd maar draaien, de aarde die draait.’
Het leven van zijn vader zet hem aan het denken over jeugd en ouderdom. Hij denkt er zelfs aan een roman te schrijven in de hijvorm, over ene Pim, 64 jaar, die – net als zijn vader – alleen woont, in het ouderlijk huis, St. Peterlaan 8 in Arnhem.
Om mij een beeld te vormen van het verleden van Johnny van Doorn slenter ik door de straten van Arnhem. Het Sonsbeekkwartier. De kleuterschool, waar hij het – toen al – op een hartstochtelijk brullen zette. ‘Een drama was dat,’ zegt zijn broer Rob. ‘Eerst schreeuwde hij heel Arnhem bij elkaar, daarna heeft hij op die school wekenlang onder tafel gezeten.’ De kleuterschool maakte deel uit van de Openbare Lagere School No. 19, aan de Hommelseweg, ‘grenzend aan de Nijhoffstraat’ zoals Van Doorn schrijft in Mijn kleine hersentjes. In het pand op het huidige nummer 304 waren destijds twee scholen gevestigd: de Benedenschool en de Bovenschool. Deze laatste wordt aangeduid als O.L.S. No. 19. Daar krijgt de vierjarige Johnny de opdracht een kerstklok te maken. Enkele kinderen hebben de kerstklok al af, maar de jongen heeft twee linkerhanden: ‘Met de kerstklok was ik niet verder gekomen dan een falende roodaangelopen poging. Ik had een knalrooie kop.’
In het Sonsbeekkwartier beland ik als vanzelf in de verhalen van de schrijver. Het park, de vijver. Grote opwinding maakte zich van hem meester als het begon te vriezen. Met schaatsen in de hand daalde hij deweg af naar de vijver in Sonsbeek. Als zijn broer hem – nadat het één nacht heeft gevroren – bij wijze van grap zegt dat het ijs wel dik genoeg is, springt hij met de schaatsen aan zijn voeten de vijver op. ‘Dat verwacht je toch niet van een intelligente knaap van zes.’ Ook jeugdvriend en latere kunstschilder Geurt van Dijk herinnert zich dat hij met Johnny schaatste op de bevroren uiterwaarden van de Rijn. Als het water zich onder het ijs had teruggetrokken, hing het golvende ijs aan de palen tegen de dijk: ‘Johnny maakte daar de wonderlijkste capriolen. Hij schaatste goed. Na afloop fietste hij met zijn jas open, een citroen etend, tegen de oostenwind in, in zijn element met de natuur.’ Sterk, stoer en onaantastbaar moet hij zich gevoeld hebben. Als een jonge god op de dijk in het winterse landschap. Natur, du bist mein Guru, zou hij later schrijven.
Met het weidse park vlakbij, aan het eind van de straat, groeit hij op in de natuur. Met jongens struint hij in de bossen van Sonsbeek. Ze bouwen hutten, slingeren als apen aan de boomtakken en eten bramen. Het roodpaarse sap op hun gezichten verandert hen in bosduivels. In deze jungle worden ze belaagd door jeugdbendes als De
Blauwe Bonen, De Rode Haren en de Dolle Negers, die hun hut willen veroveren, hun plek, hun hoofdkwartier: het voormalige chique hotel Sonsbeek, dat na de Slag om Arnhem als een geblakerd karkas op de heuvel staat. Een gebouw met kapotte ramen, holle gangen, kelders vol puin. Johnny van Doorn maakt deel uit van de jeugdbende de Zwarte Hand, schrijft hij in Mijn kleine hersentjes. w.v.o.d.! roepen ze elkaar toe; wij verdedigen ons doel.
hij met ‘ome Joop’ Legerstee fietstochten en straatvoetbalcompetities in het Boysdal en op de Ronde Weide om de belhamels van kattenkwaad af te houden. Iedereen haat de ‘Blikken Jezus’, de scheldnaam voor een zuurpruim van een agent die op zijn fiets door de buurt rijdt en, zodra hij de kans krijgt, de bal afpakt. De wereld van goed en kwaad is heel overzichtelijk.
Het ouderlijk huis, het ‘royale burgerperceel’ in de St. Peterlaan staat er nog (Paulusstraat in Mijn kleine hersentjes). Aan het eind van de straat ligt achter de Apeldoornseweg Sonsbeek, met het Belvédère waar de tweejaarlijkse (sinds 1993) Johnny van Doorn Prijs in 2007 werd uitgereikt aan Bart Chabot die het gedicht ‘Belvédère’ van Van Doorn (uit Verspreid gepubliceerd, deel iii van de Verzamelde gedichten, 1994) hoog van de toren las, en waar vervolgens uit luidsprekers die aan de bomen waren bevestigd de stem van Johnny klonk. Voor de aanwezigen
werd de befaamde Van Doorn Knoflooksoep opgediend… Jarenlang hield hij op de vpro-radio zijn causerieën, die hij later uitwerkte tot verhalen, en zelden of nooit kreeg hij een reactie. Maar na het voorlezen van het recept van de knoflooksoep stroomden de reacties binnen. Zo groeide hij zelf nog bijna uit tot zo’n populaire schrijverkok avant la lettre. Een ‘popularis’, zoals hij bekende Nederlanders noemde.
Van Doorn schreef ‘Belvédère’ voor de bloemlezing Schoon uitzicht (1989) die werd samengesteld door Ares Koopman. Vanaf de top ziet Van Doorn ‘het panorama’ van zijn jeugd. Hij ziet zich weer voetballen in het Boysdal, met vrienden plannen smeden rond de grote Vijver, waar hij ‘in barre winters’ schaatste, viel en werd opgeraapt door Kittie, ‘die zo heerlijk kon zoenen’:
en dan is het de hemel boven Arnhem.
Daar is hij meester in, in het scheppen van een hemelse werkelijkheid. Ontsnappen aan het zuur. Een borrel helpt daarbij. Als hij vanuit Amsterdam naar Arnhem komt, legt hij met Verbogt of Rody Chamuleau nog wel eens aan in café Dingo’s of Meijers.
Door de Paul Krugerstraat ‘met de Jugendstil huizen’ daal ik af naar het spoorviaduct. Linksaf, achter de Ziepsepoort dient zich de stad aan. Het rumoer van het Willemsplein met in het midden het roerloze beeld van de hertenbok waar het verkeer aan alle kanten omheen raast. Hier tekent zich het decor af waar Johnny zich in die jaren ophield. Café-restaurant Royal bestaat niet meer. Het pand van Riche staat leeg. Vroeger zaten de mensen er achter glas op het terras. Johnny hield ervan te choqueren, ging vlakbij het glas staan en schreeuwde ‘aquarium’.
De naam Riche prijkt nog met gouden letters hoog in het fries van het pand. Vervallen grandeur. Hotel Carnegie aan het stationsplein is een herinnering… Elke avond organiseerde de Gelderse Jazz Sociëteit een swingend live concert: Jazz at the Carnegie. Op een van die avonden in 1960 maakt oudstudent van de Kunstacademie Jan Cremer zijn entree met een knallende Harley-Davidson. Hij maakt een action painting van drie bij vier meter dat bij opbod wordt verkocht. Kunstenaar en gelegenheidsconferencier Rik van Bentum gaat met de pet rond.
Drummer Pierre Courbois treedt op. Willem de Ridder en Hans Claessen spelen een moderne pantomimeact, terwijl Cremer en Van Bentum rock-‘n-rollen op de hit ‘Kom van dat dak af’ (1959) van Peter (Koelewijn) en zijn Rockets. De jazzliefhebbers, beatniks en existentialisten schrikken pas echt als Johnny van Doorn het podium bestijgt. Hij geniet al enige bekendheid als vaatje buskruit door zijn vuurwerkgedicht.
Cremer (hp/De Tijd, 18 maart 1994): ‘Er klom een verlegen, dik knaapje met roodroestige krullen op een trapleertje (“Daar heb je Johnny,” klonk het bewonderend en eerbiedig door de zaal: Electric Jezus) die zichzelf in een mum van tijd opblies tot ongekende hoogten der hysterie, blazend, puffend, schreeuwend “Kom toch eens klaar klootzak!” gillend, zichzelf buiten westen jagend.’ Cremer doelt op het gedicht ‘komtocheensklaarklootzak’ dat later is opgenomen in de dichtbundel Een nieuwe mongool (1966), van Johnny the Selfkicker.
Maar in 1960 bestond dat gedicht nog niet. Emile Fallaux, die sinds 1963 in Arnhem aan de Toneelschool studeerde, woonde destijds in het Spijkerkwartier, in een hoerenbuurt, ‘het Chicago van de Veluwe’ volgens Van Doorn. ‘Van een vriend mochten we in een kamer door de kieren van de vloer in het peeskamertje van een hoer kijken,’ vertelt Fallaux mij. ‘Er lag een gastarbeider bovenop haar. Zij wilde dat ie snel klaarkwam, maar dat duurde wel even. Zij maar vloeken: kom toch eens klaar klootzak. Ze dacht, hij verstaat het toch niet.’
Van Doorn zegt in een interview met Rein Bloem (Vrij Nederland, 1 februari 1969) dat de kreet komtocheensklaarklootzak volksjargon is: ‘Ik heb hem gehoord ergens in Antwerpen, hij klonk uit een huis.’
In haar woning in het centrum van Amsterdam vertelt Yvonne Mousset mij dat zij tijdens het optreden van de Selfkicker ook in Carnegie was: ‘Achteraf bleek dat het Johnny’s eerste officiële performance voor publiek was. Ik had gehoord dat hij daar zou optreden. Ik ben gaan kijken en vond het meteen al iets heel bijzonders.’ Johnny was toen 15 jaar. Yvonne, drie jaar ouder, vertrekt naar Palermo op Sicilië, waar ze een halfjaar als nachtclubdanseres zal optreden in nachtclub Le Mirage. Een gedurfde daad van een mms-meisje uit de provincie, de dochter van de Bonbonkoning van Arnhem. Johnny zal nog vaak met trots over dit Italiaanse avontuur van zijn latere vrouw vertellen en schrijven.
September 1962 staat er in cursief aan het begin van een fragment in Mijn kleine hersentjes, alsof het een dagboekaantekening betreft. Van Doorn zit op een granieten tafel in Galerie 20 van Felix Valk, aan de Parkstraat 20 in Arnhem. De mensen smeken Van Doorn zijn act op te voeren. De Selfkicker doet zijn act, ontstijgt het aardse en brengt zichzelf (self-kick) met hoge uithalen en diepe bassen in hoger sferen. In een interview met Simon Vinkenoog (Randstad nr. 10, 1966) legt de Selfkicker uit wat een self-kick is: ‘Een staat van bewustzijn, die gaat van de meest relaxte toestand tot de meest angstige waanzin, een steriele woede en onmacht: de totale creativiteit. […] De self-kick is dus het systeem.Het heeft te maken met een bewuste trance-werking (als in Subud, S.V.). Het moment dat ik de niet-beheersing beheers, maar dan geheel anders dan een acteur of een toneelspeler zich dat voorstelt. Ik heb vaak geprobeerd met experimenten de grens te overschrijden, dat is heel gevaarlijk, met de gevolgen van dien.’
Van Doorn gaat in zijn acts veel verder dan een acteur; hij verliest soms zelfs het bewustzijn. Zijn act is een vorm van ‘bewust afreageren’, zegt hij tegen Martin van Amerongen (Vrij Nederland, 2 april 1966). ‘Elk mens hoopt een grote hoeveelheid frustrerende energie in zich op en ik weet mij hiervan te bevrijden door het uitstoten van al mijn angst, waanzin en woede.’
Zijn act bestaat onder andere uit een
imitatie van een vuurwerk dat hij als kleine jongen meemaakte tijdens Koninginnedag in Sonsbeek. In een gesprek met Wim Noordhoek uit 1970 (op cd 13 uit het vpro-archief Johnny van Doorn) geeft hij, met uitleg, een fraaie demonstratie:
Centra Pats Boem… Bollewit bollewit bollewit – de aarde witzwart de weg grillig wit Geel Rood Paars retteketet retteketetteketet… bolle wit bolle wit Geel Groen Blauw O kijk daar, een man met een sigaar! Retteketet Paaaaars!
Ssssssjoeoeoe zzzjoeoeoe!
Ooooooooh…
Als je Van Doorn hoort sta je zelf in het park, onder sissende vuurpijlen en lichteffecten, te midden van knallers, gillende keukenmeiden en roepende toeschouwers.
Begin 1955 wordt Yvonne Mousset, weer terug in Arnhem, door Jacques Magendans uitgenodigd met hem mee te gaan naar een tentoonstelling van Rits van Kooten, kunstschilder en vriend van Johnny, in Galerie A. die deel uitmaakt van meubelzaak Artistyl in de Rijnstraat. Simon Vinkenoog opent de expositie en Johnny blijkt met Vinkenoog vanuit Amsterdam mee te zijn gereisd. ‘Op Simons kosten, want Johnny had geen rooie cent,’ zegt Yvonne van Doorn. Na de opening verplaatst een deel van het gezelschap zich naar De Kameleon… Achter de Korenmarkt, tegen de hoek van de Luthersestraat en de Duizelsteeg, staat het voormalige kaaspakhuis waar eertijds De Kameleon was gevestigd die gerund werd door Jacques Magendans en diens vrouw Nicolette (‘Nicoslet’) Muller.
In het pakhuis kwam begin jaren zestig de artistieke bohème bijeen: terrasexistentialisten, beatniks, kunstenaars, jazzliefhebbers, nozems, snobs en kruimeldieven. In het pand zijn twee ateliers ondergebracht, een kroeg en een concertzaal. Zwarte jazzmuzikanten treden er op met drummer Pierre Courbois. Ze spelen jazz van Monk, Parker, Coltrane, Dolphy, Mingus. Johnny van Doorn zit er, zonnebril op. Jongens zijn naar Frans voorbeeld in het zwart gekleed. Het is de wereld van Jean Genet en Jean-Paul Sartre. Ook Johnny is in het zwart, keurig met jasje, kort haar en een ringbaardje. Ze roken sigaretten en joints, en drinken. Er hangt een muffe zure lucht. Ook hier leeft de legende van de performer die bijnamen heeft als Arnhemse Zenuwbal, driftkikker en Selfkicker.
Van Doorn is vaak in Amsterdam, maar hij woont nog steeds in Arnhem. Een troosteloze stad met een paar aardige tenten zoals lunchroom-restaurant en ‘koffiespecialist’ Picar, Bristol, Royal, Riche, De Kameleon en café Markhorst en Chez Armand (zeg maar ‘Arie’). Na sluitingstijd is de stad uitgestorven en kun je nergens meer
heen. Er was volgens Fallaux ‘geen reet te beleven’. De enige manier om te overleven was de geest te laten waaien. ‘In zo’n klimaat moet je wel een dichter worden,’ schrijft Van Doorn. ‘Zo snel mogelijk wilde ik naar Amsterdam. “Dáárheen,” zei ik tegen mijn vrienden, en ik wees schuin naar boven.’ Als kleine jongen dacht hij altijd dat Amsterdam op een berg lag, wat niet verwonderlijk is als je bedenkt dat hij aan de rand van Sonsbeek woonde, hoog boven de binnenstad.
Beneden in de stad tussen Roggestraat en Velperplein bevindt zich het Johnny van Doornplein, naast de zijingang van Vroom & Dreesmann. Daar, op de tapijtenafdeling, voerde hij tijdens zijn middelbareschooltijd in het openbaar zijn electric act op. Het plan was ontstaan in Villa des Roses, de dichterstempel genoemd naar de roman van Elsschot. Met vrienden spreekt hij er over poëzie, meisjes, beeldhouwers en schilders. Ze zwepen elkaar op met hun wilde fantasieën. Johnny moet in de stad iets voordragen van zijn ‘bezeten geluidspoëzie’. Voor ze het we-
ten staan ze op de tapijtenafdeling van Vroom & Dreesmann. Een paar jongens springen op een stapel perzen en heffen een onderaards geloei aan. ‘Flarden Homerus klonken erdoorheen.’
Het publiek stroomt toe en luistert stil. Tot Johnny op de kleine berg perzen springt en ‘alle emoties en instincten van het mensdom’ eruit schreeuwt. Alle mogelijke teksten, ‘Shakespeare, Vergilius & Herr Sigmund Freud’, supersonisch versneld, met de gebaren, mimiek en intonatie die het midden houden tussen een op het elektriciteitsnet aangesloten Ko van Dijk en een door versterkers opgeblazen stem van Adriaan Roland Holst. Hij wordt uitgescholden voor gek en idioot. Hij moet zijn bek houden! Zijn act heeft hem totaal van de wereld gebracht. Uitgeput ligt hij achterover op de berg tapijten. Het agressieve publiek wil hem te lijf gaan, maar met hulp van vrienden en omstanders weet hij in de chaos via de roltrap te ontsnappen… Op het plein naast v&d onthulde Yvonne van Doorn op 10 maart 1993 het straatnaambord Johnny van Doornplein, waarmee ‘De Stille Hoek’ zoals de plek onofficieel werd genoemd een naam kreeg die herinnert aan het roemruchte optreden van de jonge, toen nog onbekende performer, latere dichter en schrijver.
Wonderlijk genoeg zijn de straatnaambordjes een jaar later verdwenen. Ze worden teruggevonden bij een wethouder, die vindt dat Arnhem met het Van Doornplein bepaald geen reclame voor de stad maakt. Gelukkig zijn er genoeg mensen die er anders over denken. De bordjes worden weer tegen de muur geschroefd en het plein wordt in 1994 opnieuw onthuld.
Het plein grenst aan het Velperplein met het Musis Sacrum waar op 20 oktober 1967 het dichtersfestival plaatsvond waar uitgerekend Arnhemmer Van Doorn, wegens vermeend wangedrag tijdens ‘Poëzie in het paleis’ in de nacht van 29 september 1966 in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, niet welkom was. En zijn gedichten worden door de cultuurcommissie als ‘te agressief’ beschouwd.
Hans Verhagen is wel uitgenodigd in Arnhem, terwijl ook hij betrokken was bij de rel in Brussel die in feite niets om het lijf had: in de pauze van het dichtersfestival gingen Van Doorn en Verhagen even een sigaretje roken. Omdat zij niet snel genoeg gevolg gaven aan een order van Brusselse politieagenten hun sigaret te doven, ontstond er aldus Trouw ‘een worstelpartij waarbij een glazen deur sneuvelde’. Ze hebben een nacht in een cel moeten doorbrengen. Yvonne van Doorn: ‘Net voordat ze door de politie werden meegenomen liep Hans langs mij en liet zijn hasj en het pijpje in mijn jaszak glijden. Anders hadden ze wel langer dan één nacht in de cel moeten blijven. Met Conny Tavenier, de vrouw van Hans, ben ik met een taxi onmiddellijk naar onze kamer in hotel Metropole gereden om alle hasj in veiligheid te brengen, voor het geval de kamer doorzocht zou worden.’
In deze periode maken de ouders van Johnny van Doorn zich grote zorgen om hem. Om hen gerust te stellen schrijft hij hun enkele lange brieven. Na het voorval in Brussel schrijft hij: ‘Hier een berichtje van jullie brave zoon.’ Hij vindt dat ze zich niet bezorgd moeten maken als zij ‘foutieve verwrongen berichten’ over hem lezen. ‘Bedenk,’ schrijft hij, ‘dat ik, jong progressief commerciëel artiest, zoals gebruikelijk bloot sta aan allerlei vooroordelen, verkeer-
de beoordelingen van mijn “image” enz..’ Zijn optreden in Brussel beschouwt hij als een groot succes. Toen hij na de pauze door een onderhoud met de politie niet meer terugkwam, scandeerden figuren in de zaal we want johnny. ‘Ik ben blij dat ik de status van arrivée nog lang niet bereikt heb. Ik hou van movement.’ De affaire is voor hem zeer voordelig afgelopen: ‘Ons is door de commissaris verontschuldigingen aangeboden.’
Hans Verhagen heeft bij de gemeente Arnhem pogingen ondernomen alsnog een uitnodiging voor het festival voor Van Doorn te regelen. Zonder resultaat. Als hij een gemeenteambtenaar aan de lijn krijgt, zegt deze dat Verhagen de hoorn maar op de haak moet gooien als hij het er niet mee eens is. Verhagen en Vinkenoog besluiten tijdens de poëzieavond in Musis Sacrum ook gedichten van Van Doorn voor te lezen, maar dat mag niet. Daarmee gooien zij volgens wethouder Mulder hun eigen glazen in: ‘Ze lopen er wel bepaalde risico’s door. De uitdrukkelijke afspraak is: voorlezen uit eigen werk.’
Bij wijze van compensatie treedt Van Doorn die avond op in het televisieprogramma Voor de vuist weg, van Willem Duys. ’s Avonds laat, na deze eerste televisie-uitzending in kleur, betreedt Van Doorn alsnog triomfantelijk de zaal. Maar een voordracht zit er niet meer in; de poëzieavond is al ten einde. Wel wordt hij hartstochtelijk toegejuicht door het nog talrijk aanwezige publiek.
Opmerkelijk in de laatste bundel De lieve vrede (1990) is de lengte van de zeven, afzonderlijke, verhalen waarin Arnhem een prominente plaats inneemt. Zo gaat hij in ‘Terug’ uitvoerig in op een optreden met nagesprek in zijn vroegere school: het Thorbecke Lyceum, in de Thorbeckestraat, dat hij op 15 september 1961 verliet ‘met onvoldoende vorderingen’. De school ligt slechts een paar honderd meter verwijderd van de Lorentz hbs in de Schoolstraat. Een ‘bakbeest’ van een gebouw. Architectonisch even magistraal als streng. Daar kan hij na de zomer, dankzij bemiddeling van zijn ouders, zijn opleiding voortzetten. Maar ook de schooltijd aan deze ‘leerfabriek’ zal niet lang duren; steeds vaker trekt hij naar Amsterdam.
‘Na bezoek aan oude school – met veel drank – bezoek aan pa,’ schreef hij in zijn notitieboekje uit 1989. Zijn vader is inmiddels 84, bijna twee keer zo oud als Johnny die pas 45 is. Twee levens, twee werelden. Het verleden brengt ze samen. Zij voeren gesprekken over vroeger, over Johnny’s moeder Gertrud Selma (‘Gertie’) Wiesner, over familieleden, de oorlog, de buurt, over-
ledenen, schimmen van yesterday.
Zijn vriend Sikke is zo’n schim. In een radioreportage van Anton de Goede voor de vpro (1986) keert Van Doorn terug naar Arnhem voor een reünie met oud- Kameleonbezoekers. Als ze over het Gele Rijdersplein lopen, denkt Van Doorn aan Sikke, de kunstschilder, die zich in 1983 na een onbeantwoorde liefde, ‘Fong Leng’, en een faillissement, aan een balk van zijn atelier heeft opgehangen. Het pand blijkt ‘helemaal in elkaar gepulverd’. Onbegrijpelijk vindt hij het dat mensen daar kunnen wonen, waar het spook van Sikke rondwaart. Het zou hem, Johnny, te ‘spoeky’ zijn.
Op dit plein stond Van Doorn als schooljongen boven op de trappen van de Rotterdamsche Bank [later AMRO Bank, N.K.] teksten te schreeuwen. Zijn vrienden speelden publiek en moesten applaudisseren. Het recente verleden is al ver weg.
De weg voert van Arnhem naar Renkum. Daar langs de Rijn, bij Heveadorp, moet een beeld van Johnny van Doorn staan, heeft Yvonne van Doorn mij verteld. Op goed geluk rijd ik westwaarts en blijf dicht bij de rivier.
Rechts van de weg staan bomen en struiken, links stroomt de Rijn. Er liggen een paar woonboten. Ik denk aan het verhaal van Yvonne die vertelde dat ze het voor het eerst met Johnny deed in een woonboot op de Rijn, op de boot van drummer Pierre Courbois in Arnhem, aan het Onderlangs… Vanuit mijn ooghoek meen ik een beeld te zien. Bij de stuwen van Driel keer ik om en volg het spoor terug. Daar staat het beeld, dat ik nooit eerder heb gezien en mij toch zo bekend voorkomt.
‘Hallo’, roept een man op een woonboot als ik de oever op loop in de richting van de rivier.
‘Cees Egmond’, stelt hij zich even later aan mij voor. Als ik vertel wat het doel van mijn komst is, gebaart hij uitnodigend naar de loopbrug.
‘Ja, dat is Johnny van Doorn,’ zegt hij, wijzend naar het beeld op de walkant langs de weg. Het blijkt een cadeau van vrienden. Zij gaven elkaar ‘zelfgemaakte dingen’. Bert Staal en Matty Christensen, maker en ontwerper van het beeld, waren ook lezers en liefhebbers van Van Doorn en Herenleed. Het oorspronkelijke beeld uit 1991 was opgebouwd uit smalle houten latten. Aldus bestond het uit de regels van het literaire oeuvre van Van Doorn. Het woord was beeld geworden. ‘De wonderlijke man’ luidt de oorspronkelijk naam van het beeld die verwijst naar een passage in Langzame wals (1968): ‘Hij glunderde, en pakte alvast jas en hoed van de kapstok. “Ja, ik snak naar wat frissen lucht,” zei die wonderlijke man.’
Inmiddels is Gea Verhagen, de vrouw van Egmond, op het wiegende terras naast de boot op het water aangeschoven. Aan de overkant van de Neder-Rijn, achter het stuweiland, priemen de twee kerktorens van Driel. ‘Eerst stond het beeld daar op de punt aan de rivier,’ wijst Gea naar de nabijgelegen oever. Door het wassende water van de rivier stond Johnny vaak onder water. ‘Het hoogteverschil is wel eens zes meter geweest. Op een gegeven ogenblik begon het beeld te drijven. We hebben het toen uit het water gevist. Enige tijd heeft het hier rondgezworven. Soms stond het als een pissende man met zijn kop tegen de stam van een boom.’
Om het beeld van de ondergang te red-
den besloot Cees Egmond het na te bouwen in cor-ten-staal. De stalen repen heeft hij een voor een aan elkaar gelast. Oefening baart kunst; door het vele en zware laswerk werd hij een eersteklas lasser. Een vakman. De elementen hebben de strips van blauwgrijs staal inmiddels de definitieve rode kleur gegeven.
Egmond veert op van de tafel, haalt zijn gps tevoorschijn, steekt de loopbrug over en stapt aan wal om bij het beeld de juiste positie ervan op de wereldbol vast te stellen: 51.58o noorderbreedte en 5o oosterlengte. Het is maar dat we het weten. ‘Op 12 november 2006 werd het stalen beeld onthuld door Yvonne van Doorn,’ vertelt Egmond. ‘In aanwezigheid van vele vrienden van Johnny. Een echte happening.’
Nu het beeld stevig aan de wal staat, beschouwen zij het als een beschermheilige die uitkijkt op hun boot waarvan de naam ‘Gouwzee’ verwijst naar het gelijknamige verhaal, eveneens in Langzame wals. In het verhaal zit Van Doorn in een bootje als hij de schrijver en schipper Joop Waasdorp plotseling langs ziet varen: ‘“Hallo Joop. Ahoy,” riep ik, daar midden op de Gouwzee.’
We praten over de verhalen, de rollen van Johnny in Herenleed en het beeld aan de rivier. ‘Ik zal even een kopietje voor je maken,’ zegt Egmond, en hij verdwijnt in de woonboot. Korte tijd later legt hij een vel papier voor mijn neus. Naast een korte beschrijving van de geschiedenis van het beeld staat het omslag van Langzame wals afgebeeld, de foto van Johnny door Ronald Sweering. In de foto herken ik nu onmiddellijk het beeld.