Over dit hoofdstuk/artikel

Ruben van Luijk

over J. Slauerhoff

over Jan Greshoff


over Japan


+
ruben van luijk (1976) werkt als historicus aan de Universiteit van Tilburg. Hij publiceerde eerder over Slauerhoff en Jules Verne.
1
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten, bezorgd door K. Lekkerkerker (Amsterdam 1995), p. 796. Hein Aalders wijdt enkele regels aan de eerste hokkai (‘Het komen van mijn gedichten’) in zijn proefschrift over Slauerhoff als criticus: H.G. Aalders, Van ellende edel. De criticus Slauerhoff over het dichterschap (Amsterdam 2005), p. 256.
2
Biografische informatie ontleend aan Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (Amsterdam 1995), p. 270-275; J. Slauerhoff, Reisbeschrijvingen, bezorgd door Herman Vernout (‘s-Gravenhage 1981), p. 175-176; Etto Krijger, Slauerhoff in zelfbeelden (Amsterdam 2003), p. 42, 70.
3
Slauerhoff aan Hans Feriz, november 1925; Krijger, Op. cit., p. 87. In de eerste afdeling van de bundel Oost-Azië (1928) staan gedichten die geïnspireerd zijn op Slauerhoffs bezoek aan Japan in het najaar van 1925.
4
‘Bibliotheek van J. Slauerhoff geschonken aan het Gemeente-archief te ‘s-Gravenhage 1939’, Letterkundig Museum Den Haag, S00646P.
5
Arie Pos, Chen Shaogang & Nanneke Scheltens-Boerma, Dronken in de lente. De Chinese gedichten van J. Slauerhoff (Leiden 1993), p. 12.
6
Julius Kurth, Japanische Lyrik aus vierzehn Jahrhunderten (München z.j. [1902]), p. i.
7
Zie Bertrand Agostini, ‘The Development of French Haiku in the First Half of the 20th Century: Historical Perspectives’, in: Modern Haiku 32 (2001) 2.
8
Basil Hill Chamberlain, Japanese poetry (London 1911).
9
Bijvoorbeeld T.G. Komai, ‘On Japanese poetry’, in: The Poetry Review 3 (juli-december 1913), p. 289-292; en de bekendere Yone Noguchi, auteur van The spirit of Japanese poetry (London 1914).
10
Yoshinobu Hakutani, ‘Ezra Pound, Yone Noguchi, and Imagism’, in: Modern Philology. A Journal devoted to Research in Medieval and Modern Literature 90 (1992-1993), p. 46-69, aldaar p. 48.
11
Richard Aldington, Images of war (London z.j. [1919]), p. 25. Het gedicht is ook te vinden in Aldington’s Collected poems 1915-1923 (London 1933), p. 75.
12
Jean Paulhan e.a., ‘Haï-Kaïs’, in: La Nouvelle Revue Française 15 (1920), p. 319-345, aldaar p. 335.
13
Willy Vande Walle, Haiku. Van scherts tot experiment (Amsterdam 2003), p. 9. Zie voor Doeff ook Frits Vos, ‘Hollanders als curiosa’, in: J. van Tooren, De Waterwilgen. Japanse Senry (Amsterdam 1987), p. 131-136.
14
Louis Couperus, Nippon, in: Volledige Werken 48 (Amsterdam 1992), p. 142-143.
15
Couperus, Nippon, p. 146. Couperus zal zijn haiku aan een Engelse vertaling ontleend hebben, gezien zijn eerdere uitlatingen dienaangaande en zijn gebruik van de term ‘lyrisch epigram’.
16
Couperus, Nippon, p. 147-148.
17
Vonken van het vuur. Kleine gedichten (Arnhem 1925), p. 44, 47.
18
Keurdicht (1907-1927) (Maastricht 1927), en Vonken van het vuur. Kleine gedichten (Maastricht 1928), p. 89. Zie ook Louis Gillet, Jan Greshoff. Zijn poëzie en poëtiek (Hasselt 1971), p. 345.
19
Gedichten 1907-1934 (‘s-Gravenhage 1934), p. 92-97; Gillet, Op. cit., p. 363-364.
20
Helikon 1 (1931), p. 27-28.
21
Groot Nederland 34 (1936) 102, p. 509.
22
Dit gedicht is tevens terug te vinden in Slauerhoffs gedicht ‘De Eenzamen’, als derde strofe in het vierde deel. Of de drie regels hun bestaan begonnen als ‘hokkai’ of als onderdeel van het grotere gedicht, valt moeilijk meer vast te stellen.
23
Dit is de laatste geautoriseerde versie van dit gedichtje en tevens de versie die te vinden is in het afschrift van Slauerhoffs ontwerp voor zijn volgende, nooit gepubliceerde bundel ‘Al dwalend’ (‘Al dwalend’ [afschrift van conceptbundel door L.M. van Wessem-Schuster], Letterkundig Museum Den Haag, S00646A). De keuze van bezorger Kees Lekkerkerker voor de eerste versie lijkt me niettemin artistiek gezien geheel gerechtvaardigd.
24
Krijger, Op. cit., p. 174.
25
Dit is in ieder geval wel de achtergrond van de wonderlijke wederopstanding die de hokkai recent heeft mogen beleven bij een moderne Amerikaanse dichtersgroep. Wie over het internet zwerft op zoek naar informatie over hokkai’s, kan terechtkomen bij de Hokku-Inn, een in 1998 opgerichte groep van dichters die op traditionele, pre-Shikiaanse wijze hokku wil maken en op haar website ook hokkai laat zien. Met de hokkai’s van Slauerhoff hebben deze echter niets te maken. David Comler, een van de oprichters van de Hoku-Inn, bedacht de hokkai als een gesimplificeerde variant van renga waarbij de laatste regel van de ene hokku steeds als verbinding dient met de volgende. Het woord hokkai werd gevormd uit een samentrekking van hokku en kai, wat bijeenkomst of ontmoeting zou betekenen (zie: http://hokko.tripod.com/hokkai.htm; emailuitwisseling met Donna Ferrell en David Comler op 27 en 31 januari 2006).
26
Geraadpleegd werden onder andere de reeds genoemde verzamelingen van Basil Hill Chamberlain en Julius Kurth; verder Georges Bonneau, Anthologie de la poésie japonaise (Parijs 1935); K. Florenz, Dichtergrüsse aus dem Osten. Japanische Dichtungen (Leipzig z.j.); Harold Gould Henderson, The bamboo broom. An introduction to Japanese haiku (Boston 1934); Asatar Miyamori, An anthology of haiku. Ancient and modern (Tokio 1932); Michel Revon, Anthologie de la littérature japonaise. Des origines au xxième siècle (Parijs 1923); Leon de Rosny, Anthologie japonaise. Poésies anciennes et modernes des insulaires du Nippon (Parijs 1881); Clara A. Walsh, The master-singers of Japan. Being verse translations from the Japanese poets (Londen 1914).
27
Pos e.a., Op. cit., p. 12; zie ook Aalders, Op. cit., p. 247-255.
28
Émile Steinilber-Oberlin en Hidétaké Iwamura, Chansons des Geishas. Traduites pour la première fois de japonais (Parijs 1926). Een deel van Slauerhoffs bibliotheek was tijdens zijn verblijf in Tanger verbrand.
29
Hazeu, Op. cit., p. 271.
30
Krijger, Op. cit., p. 174. Volgens Krijger is dit bericht in de laatste week van 1936 verzonden, maar dat is evident onmogelijk, aangezien de dichter toen reeds enkele maanden overleden was.
31
J. Slauerhoff, ‘Een poëtisch levenswerk’, in: Nieuwe Arnhemsche Courant 40, 11862 (zaterdag 6 oktober 1943), p. 3.
32
Slauerhoffs formulering is hier overigens niet helemaal helder. Bedoelt hij dat Greshoffs gedichten ‘een imitatie Japansche vorm’ zijn, of geeft hij hiermee een omschrijving van ‘Hai Kai’? In het laatste geval zou dit een glimp van licht kunnen werpen op Slauerhoffs merkwaardige nomenclatuur. Hokkai = hokku, dat wil zeggen de oorspronkelijke Japanse vorm, terwijl haikai staat voor de (Franse?) imitatie? Het blijft interpreteren op de vierkante millimeter.
33
Gillet, Op. cit., p. 81, noemt met name Emmanuel Lochacs bundel L’Oiseau sur la pyramide. Tercets (Parijs 1924). Te denken valt ook aan Maurice Heims Haï-kaï d’Occident (Parijs 1925). Beide bundels bieden korte gedichten in rijmende vorm die weinig aan Japanse haiku doen denken maar veel gemeen hebben met Greshoffs terzines.
34
Brieven Jan Jacob Slauerhoff aan Jan Greshoff, Letterkundig Museum Den Haag, S00646 B1; brieven Jan Greshoff aan Jan Jacob Slauerhoff 1933-1935, ibidem G00785 B1.
35
Lucebert, val voor vliegengod (Amsterdam 1986, 1ste dr. 1959), p. 30.
36
Jef Last, Vloog een bloesem terug naar haar tak (‘s-Gravenhage 1966).
37
J.C. van Schagen, Narrenwijsheid en ander onkruid (Amsterdam 1961), p. 174. Voor Croiset, zie: Max Croiset, Inzicht (’s Gravenhage z.j. [1963]). Ook Bert Schierbeek moet hier gememoreerd worden, wiens bundels De deur (1972) en De tuinen van Suzhou (1986) veel Japanse invloeden laten zien.
38
De haikus in Narrenwijsheid en ander onkruid zijn gegroepeerd onder de titel ‘Miniaturen’. Naar Van Schagens eigen zeggen (p. 192) zijn deze ontleend aan twee bundeltjes (Miniaturen en Laatste vaart) die hij eerder in eigen beheer had uitgegeven, dus duidelijk voor Paula Gomes’ boekje, dat in 1964 als nieuwjaarsgeschenk bij uitgeverij Lannoo in Tielt verscheen.
39
Karel Hellemans, Tanka, haiku, senryū. Inleiding tot de Japanse poëzie (Assen 1980), p. 95. Het Boekenweekgeschenk van Aafjes uit 1973 bevat verscheidene haiku’s: Bertus Aafjes, Een lampion voor een blinde, of: de zaak van de Hollandse heelmeesters (z.p. 1973).
40
Hugo Claus, Fūga (Hasselt 1979); Nic van Bruggen, Ademloos seizoen (‘s-Gravenhage 1974), p. 56-63.
41
Allen Ginsberg, Journals mid-fifties (Londen 1995), p. 209-212; Jack Kerouac, ‘Some western haikus’, in: Scattered poems (San Francisco z.j. [1970]), p. 69-74.
42
Last, Op. cit., p. 15. Zie ook de inleiding van Bamboe ruist in het Westen van Gomes, p. 6: ‘De filosofie die hier aan het woord is, is die van de Zen – en het is waarlijk niet om mee te doen met de Zen-mode, die thans heerst van Greenwich Village tot het Leidseplein, dat wij Basjo geciteerd hebben en u bij de jaarwisseling een bundel Nederlandse haikus aanbieden.’
43
J. van Tooren, De Waterwilgen, p. 11, 12.
44
R.H. Blyth, Haiku (z.p. [Tokio] 1952) i p. v-vi. Blyths enthousiasme ging zover dat hij in de internationale verbreiding van haiku het begin van het aards paradijs meende op te merken, zie Blyth, A History of Haiku (z.p. [Tokio] 1964), p. 349.
45
Rudolf W. Poortier, ‘Nederlandse Haïkoe’, in Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek 7 (1978), 9/10, p. 499-512; Hellemans, Tanka, haiku, senry; J. van Tooren, Haiku. Een jonge maan (Amsterdam 1994), i.h.b. p. 95-97; Willy Vande Walle, Haiku. Van scherts tot experiment (Amsterdam 2003).
46
Veronica F. Laterveer, Het verschijnsel ‘Haiku’ in het Nederlands taalgebied (Bloemendaal 1982), p. 17.
47
Idem, p. 36.
48
Idem, p. 26.
49
Michael Reck, Masaoki Shiki und seine Haiku-Dichtung (München 1968), p. 23.
50
Earl Miner, Hiroko Odagiki & Robert E. Morrell, The Princeton companion to classical Japanese literature (Princeton 1985), p. 276-277, 304; Vande Walle, Op. cit., p. 11-13, 37, 77-99; Reck, Op. cit., p. 47-49.
51
Zie hiervoor John Walter de Gruchy, Orienting Arthur Waley. Japonism, Orientalism, and the creation of Japanese literature in English (Honolulu 2003).
52
Bijvoorbeeld Chamberlains Japanese poetry en de met keizerlijke goedkeuring verschenen bloemlezing van Asatarō Miyamori, An anthology of Haiku; en niet te vergeten Ezra Pounds bekende ‘hokku-like sentence’.
53
Vande Walle, Op. cit., p. 95. In het Japans wordt de lengte van de zinnen overigens niet gemeten in lettergrepen, maar in ‘moren’, een fonologische eenheid waarvoor in westerse talen geen corresponderende grootheid bestaat. Een haiku telt dus feitelijk (5+7) + 5 moren, gescheiden door een snijwoord.
54
Vande Walle, Op. cit., p. 77-99.
55
Geciteerd in Ellis Amburn, Subterranean Kerouac. The hidden life of Jack Kerouac (New York 1999), p. 295. Kerouac volgt hierin overigens Blyth, die de haiku in het Westen al als ‘one emission of breath, one exhalation of soul’ definieerde.
56
Hellemans, Op. cit., p. 67.
57
Zoals al opgemerkt door Poortier, Op. cit., p. 419, Vande Walle, Op. cit., p. 9, en Gillet, Op. cit., p. 81.
58
Nog in 1934 vertaalde Harold Gould Henderson haikus rijmend: ‘a literal translation might be mistaken for an unfinished piece of prose’, meende hij. Zie zijn The bamboo broom, p. x.
59
Aalders, Op. cit., p. 178-182.
60
Zie bijvoorbeeld de haiku in Noguchi’s The spirit of Japanese poetry (noot 9); tevens Hakutani, ‘Ezra Pound, Yone Noguchi, and Imagism’, p. 58-59 (noot 10).