Monica Soeting
Interviewtje spelen
De autobiografieën van Cissy van Marxveldt en Emmy Belinfante-Belinfante
monica soeting (1955) is journal manager van het European Journal of Life Writing, en werkt aan een biografie van Cissy van Marxveldt. Ze publiceerde samen met Dik van der Meulen Hoe schrijf ik een biografie, een kritische inleiding. Met ingang van dit nummer is Monica Soeting, eerder hoofdredacteur van Biografie Bulletin, toegetreden tot de redactie van De Parelduiker. Ze neemt de plaats in van Wieneke ’t Hoen, die uitgever-directeur is geworden van Uitgeverij Bas Lubberhuizen.
‘Ons land,’ schreef de letterkundige Anthonie Donker in 1930, ‘[telt] circa honderd dames die met een breipen romans haken.’1 Daarmee suggereerde hij niet alleen dat schrijvende vrouwen een nieuw verschijnsel waren, maar ook dat deze vermeende noviteit niets aan de kwaliteit van de Nederlandse literatuur toevoegde. Maar romanschrijvende vrouwen waren volgens letterkundige Erica van Boven helemaal niet nieuw in die tijd. Wel constateert ze dat er sinds het einde van de negentiende eeuw meer romans van vrouwen verschenen dan daarvoor. ‘Al vanaf de opkomst van de roman waren er in Nederland vrouwen die dit genre beoefenden,’ schrijft ze in Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930. ‘De achttiende en negentiende eeuw kenden een aanzienlijke hoeveelheid romanschrijfsters. Maar een echte doorbraak van vrouwen in de romanliteratuur zien we toch pas rond 1900.’2
Een mannelijke aangelegenheid
Dat leidde tot verwarring onder critici als Donker. Hoewel de meeste schrijfsters uit die tijd geen groepen of bewegingen vormden, zoals veel mannelijk collega’s dat wel deden, werden ze toch vaak gezien als een aparte klasse die een minderwaardige categorie literatuur produceerde: de damesroman. Dat veel van de schrijfsters succes hadden met hun werk sprak helemaal tegen hen, want echte kunst was iets voor de elite, vond Menno ter Braak. Damesromans waren synoniem aan commercialiteit en pulp. Zo sprak Ter Braak ‘van “onze vrouwelijke best-sellers” die “er dan waarachtig in geslaagd [zijn] de belangstelling van een volk, wat zeg ik, een natie, tot kopens toe te stimuleren!”’3 Dat was uiteraard niet als een compliment bedoeld, maar als kritiek en waarschuwing. Critici als Ter Braak richtten zich, zegt Van Boven, met ‘verwijten van literaire commercialisering en vervlakking niet al-
leen tegen individuele succesvolle schrijfsters, maar tegen de vrouwelijke soort in het algemeen’.4
De dichter Jan Engelman onderschreef Ter Braaks oordeel, en voegde daaraan toe dat kunst een mannelijke aangelegenheid was.5 Die negatieve kritiek en bijbehorende stigmatisering hebben ertoe bijgedragen dat het merendeel van de schrijfsters uit het begin van de twintigste eeuw niet in de literaire canon is opgenomen. Het grootste deel van de honderd schrijfsters komt daarom ook niet in latere overzichtsboeken voor.
Dat laatste geldt ook voor een al even groot aantal vrouwelijke auteurs die in dezelfde tijd samen honderden boeken schreven die door duizenden mensen werden gelezen: de schrijfsters van meisjesboeken. In dit geval kun je van een dubbele handicap spreken, want het gaat hier immers om schrijfsters die voor meisjes publiceerden. Wie kent nog de boeken van T. Jager-Meursing, Lydia Hamstra-Baarschers of Marie Ovink-Soer? En wie heeft er gehoord van D. Menkes-van der Spiegel, Ada Tijmes-Jonkman of Anna Hubert van Beusekom? Toch voldeden deze auteurs in het interbellum aan de grote vraag naar boeken voor en over opgroeiende meisjes. Het is verrassend hoeveel romans er tussen het einde van de negentiende eeuwen de Tweede Wereldoorlog over hbs-meisjes verschenen. Joop ter Heul en Jet van Marle zijn weliswaar de bekendste scholieren uit die tijd geworden, maar ze zijn slechts twee van vele tientallen. Ook werkende jonge vrouwen komen vaak voor in meisjesromans uit die tijd.6
Toch kun je bij de meisjesboekenschrijfsters al net zo min van een homogene groep spreken als bij de schrijfsters van volwassenenromans. Als je al een indeling zou willen maken, zou je kunnen zeggen dat sommige schrijfsters zich tot taak hadden gesteld meisjeslezers bij te staan bij hun ontwikkeling, terwijl anderen louter schreven om hun publiek te vermaken. Maar ook dat gaat niet helemaal op. De vrolijke romans van Cissy van Marxveldt, zoals de Joop ter Heul-serie en Een zomer-zotheid, hebben een onderhuidse en soms niet eens zo onderhuidse moraal, terwijl Emmy Belinfante-Belinfante zich in haar vijftien opvoedkundig getinte romans moeite gaf haar lezeressen ook te vermaken. Interessant genoeg zijn dit nu juist twee schrijfsters die zichzelf wel als een groep – zij het een kleine – presenteerden. Daarbij is de ene beroemd gebleven, terwijl van de andere tegenwoordig nagenoeg niemand meer heeft gehoord. Maar Belinfante-Belinfante was dankzij haar boeken, artikelen, recensies (onder andere voor de avro-radio) en verhalen in het interbellum minstens zo bekend als Van Marxveldt. Daarom verdient zij meer aandacht dan zij in de naoorlogse tijd heeft gekregen. Al was het maar om ons cultureel geheugen op te frissen.
Vrouw van de wereld
Cissy van Marxveldt en Emmy Belinfante-Belinfante ontmoetten elkaar, voor zover is na te gaan, in 1928. Belinfante-Belinfante, een tante van de journaliste Emmy J.
Belinfante (net als zij in 1875 geboren en in 1944 gestorven), was medewerkster van het tijdschrift De Hollandsche Revue. In haar rubriek ‘Dames-Kroniek’ schreef ze over werkende vrouwen ‘op ieder gebied’. In 1928 interviewde ze hiervoor Van Marxveldt. Zes jaar later, in 1934, vertelde ze in een tweede interview met Van Marxveldt, dit keer voor het tijdschrift Contact, hoezeer ze in 1928 tegen het gesprek had opgezien. ‘Ik betrapte m’n hart op vreemde buitelingen toen ik aan Cissy’s huis in de Lomanstraat aanbelde,’ vertelt ze. ‘Hoe zou ze zijn? Aanstellerig, stroef, gewichtig?’7 Het viel allemaal mee. Hoewel Van Marxveldt een wereldse en geraffineerde indruk maakte, raakte Belinfante-Belinfante gecharmeerd van haar eerlijkheid en spontaniteit. Bovendien bleek niet alleen de interviewster met haar zenuwen te hebben geworsteld. Ook de geïnterviewde had zich, zoals Belinfante-Belinfante vertelt, druk gemaakt over het gesprek:
Samen lachen we nog vaak om dat eerste interview en we weten nu, dat we er allebei even hard tegen opgezien hebben. Toen ik die middag bij haar weg ging – ik was onbehoorlijk lang gebleven, circa 2 1/5 uur! – zei Cis – en haar geestige oogen twinkelden van pret: ‘Ik heb er zó tegen op gezien om geïnterviewd te worden en wat is ’t me meegevallen. Weet u, dat ik de hele week al interviewtje gespeeld heb met al m’n vrienden? Die waren dan mevrouw Belinfante, stelden
me de gekste vragen en ik trachtte er naar behoren op te antwoorden. Komt u me gauw weer eens interviewen, ik ben er nu zo lekker aan gewend.’8
Dat klinkt erg openhartig en innemend, maar het is de vraag in hoeverre het waar is. Van Marxveldt had zich zeker al een keer eerder laten interviewen, en Belinfante-Belinfante was niet alleen veertien jaar ouder dan Van Marxveldt, maar minstens even ervaren en bekend. Haar eerste boek (ze zou veertien titels publiceren) was in 1919 verschenen, en ze schreef niet alleen voor Hollandsch Maandblad maar ook voor het Algemeen Handelsblad, Contact, Nova9 en het literaire blad Nederland. Als redacteur stelde ze Jacob van Campen’s kalender voor gezin en jeugd samen. Bovendien kon je haar, meer dan Van Marxveldt, een vrouw van de wereld noemen. Op 30 april 1903 was ze getrouwd met Raphaël Cohen Belinfante, een neef, die in 1925 zijn loopbaan als hotelier bekroonde met het directeurschap van het chique Amstel Hotel in Amsterdam. Daar logeerden niet alleen beroemdheden uit Hollywood maar ook (voormalige) staatshoofden, zoals ex-koning Alfons van Spanje. Met hem staat Raphaël afgebeeld op de voorpagina van Algemeen Handelsblad van 5 september 1935. Emmy (‘tante Em’ voor de kinderen van Van Marxveldt) vierde er de publicaties van haar nieuwe boeken, samen met haar vrienden, onder wie Van Marxveldt en haar man.
De Belinfantes woonden op de Huddekade, schuin tegenover het hotel. Ze stamden uit een familie die al sinds het begin van de negentiende eeuw naam maakten als schrijvers en uitgevers. ‘In 1802’ schreven Joost Divendal en Henriëtte Lakmaker in hun biografie van Emmy J. Belinfante, ‘legden Mozes en Jacob [voorvaderen van de beide Emmy’s] het fundament van wat in de negentiende eeuw tot een klein familie-imperium zou uitgroeien, door de boekhandel/uitgeverij Belinfante en Compagnie op te richten. Hun grote project was de stichting van het eerste Nederlandse persbureau.’10 Raphaël, geboren in Amsterdam in 1880, was de zoon van een musicus en een neef van R. Sequeira, die vóór hem directeur van het Amstel Hotel was geweest. Van Marxveldt daarentegen stamde uit een Friese arbeidersfamilie, hoewel haar vader, onderwijzer en later hoofdonderwijzer in Heerenveen het net als zijn broers en zusters verder had geschopt dan zijn ouders.
Naar Zandvoort
Hoe het ook zij, de schrijfsters raakten bevriend. Al kort na het eerste interview maakten ze plannen voor het uitgeven van een gezamenlijk boek. Dat verscheen in 1930 onder de titel Confetti bij uitgeverij Valkhoff in Amersfoort. In het eerste hoofdstuk vertelt Van Marxveldt hoe het allemaal was begonnen. Op een mooie dag hadden ze besloten samen met de trein naar Zandvoort te gaan. Onderweg stelde Belinfante-Belinfante haar vriendin voor een boek te schrijven waarin ze ‘àl de vragen van àl de meisjes, die we zoo voor en na op onze schrijftafel hebben vergaard, in één slag te beantwoorden’. Dat geeft een goed idee van hun beider popu-
lariteit. Maar het boek zou over meer moeten gaan. ‘Kind,’ had Belinfante-Belinfante volgens Van Marxveldt gezegd, ‘ik zit plotseling vol copie! We zullen schrijven over onze kinderen, over onze huisdieren, over onze werkkamer en…’ ‘Onze dienstboden,’ had Van Marxveldt aangevuld, maar dat had Belinfante-Belinfante afgewezen, omdat ze al 23 jaar dezelfde juffrouw had. Heel anders dan Van Marxveldt, die er op zijn Joop ter Heuls in twaalf jaar al enige had versleten.11 Nadat ze in Zandvoort waren aangekomen, hadden ze kort in zee gezwommen en met een paar kinderen op het strand gepraat. Daarna hadden ze in het beroemde Zandvoortse Hotel d’Orange geluncht en op het succes van hun voorgenomen werk gedronken. ‘Dat onze vele vriendinnen het met vreugde mogen ontvangen,’ had Belinfante-Belinfante gezegd, en Van Marxveldt had zich daarbij aangesloten.
Het boek bevatte meer dan biografische schetsen alleen. Geïllustreerd met foto’s en tekeningen van Hans Borrebach staan in Confetti verhalen van beide schrijfsters, gedichten en van Van Marxveldt een verslag van een vliegtocht. Belinfante-Belinfante geeft bovendien praktische raadgevingen aan meisjes en jonge vrouwen voor het huishouden en de manier waarop ze zich in het openbaar moeten gedragen. De twee autobiografietjes zijn het interessantst, omdat ze waarschijnlijk de enige twee nog beschikbare zelfportretten van de schrijfsters zijn. Van Van Marxveldt is weliswaar ook een klein aantal interviews over haar leven en werk bewaard gebleven, maar die zijn, zo mag je aannemen, door anderen geschreven. Documenten over Belinfante-Belinfante zijn sowieso uiterst schaars. Zij schreef wel over Van
Marxveldt, maat van Van Matxveldt zijn er geen artikelen over haar bekend.12 Recensies van Belinfante-Belinfantes romans kun je nog wel vinden. Daarin gaat het vaak om de lessen die meisjes uit haar verhalen kunnen trekken, of om het al te frivole karakter van haar personages – niet heel veel anders dan in de recensies van de boeken van Van Marxveldt, hoewel die over het algemeen positiever werden ontvangen en meer aandacht kregen. Belinfante-Belinfante gebruikte net als Van Marxveldt veel van haar eigen ervaringen voor de stoffering van haar meisjesromans. Zo werkt Norine, de hoofdpersoon uit Contrasten (1931), in een hotel dat verdacht veel op het Amstel Hotel lijkt. Maar liefst tien bladzijden wijdt Belinfante-Belinfante in dit boek aan een rondleiding door de luxueuze kamers en voor die tijd supermoderne keukens vol handige apparaten, zoals een koffie- en een thee-machine. Gelukkig verscheen er in De Hollandsche Revue van september 1926 een ‘Karakterschets’ van Belinfante-Belinfante. Als we meer over haar leven te weten willen komen, kunnen we afgaan op haar verhaal in Confetti én op dat van Van Matxveldt, want een vergelijking tussen beide autobiografische schetsen maakt meer duidelijk dan het lezen van Belinfante-Belinfantes autobiografische teksten alleen.
Dartel
‘Karakterschets’ uit De Hollandsche Revue gaat eerst in op de gebruikelijke verwarring tussen de kinderboekenschrijfster Emmy Belinfante-Belinfante en de journaliste Emmy J. Belinfante. Vervolgens gaat de anonieme auteur in op de geschiedenis van de familie Belinfante. ‘In de Nederlandse journalistieke wereld,’ stelt hij of zij, ‘hebben in de loop der jaren weinig namen zóóveel klank gekregen als de naam van de Belinfantes. In de schrijvende wereld van de residentie en in die van de hoofdstad waren en zijn Belinfantes trouwe en excellente dienaren van de Pers. In de Nederlandsche persannalen zou men gevoeglijk kunnen spreken van “het geslacht der Belinfantes” en van dit geslacht der penvoerders, dat op zoo voortreffelijke wijze door geschriften van allerlei aard de gemeenschap dient, is mevrouw Emmy Belinfante-Belinfante een telg, die den ouden en gevestigden naam alle eer aan doet.’13
Dan wordt naar de veelzijdigheid van Belinfante-Belinfantes werk en karakter verwezen. Ze heeft een opgewekt humeur, stelt de auteur van het artikel vast, en ze schrijft niet alleen, maar ze musiceert ook, en ze danst. Dat laatste is belangrijk, want anders dan de meeste mensen denken, is Belinfante-Belinfante als schrijfster van jeugdboeken geen oude dame met een ‘afgezakte bril op de neus in een gemakkelijke stoel met een zoeten glimlach om de mond’ die zich schrap zet tegen de moderne geest. Integendeel, Belinfante is jong van geest en ‘nog vaak zóó dartel en uitgelaten dat ouderen, van haar leeftijd, bedenkelijk schuddebollen.’14 Daarin, vervolgt de auteur, ligt ook het succes dat zij als schrijfster heeft, want zij richt zich in haar kunst op het leven, niet andersom. En schrijven voor de jeugd ‘is kunst en ’t is lang niet het gemakkelijkste genre’.15
Dan gaat het artikel in op de loopbaan van Belinfante-Belinfante. Die debuteerde met een novelle in het zondagsblad van Nieuws van den Dag, waarvan haar oom bureauchef was. Ze bleef novellen publiceren tot ze kinderen kreeg, en toen die ouder waren geworden, begon ze weer te schrijven. In 1919 publiceerde ze een jongensboek, Het hol van Kaan, en in 1921 haar eerste meisjesboek, Casa Blanca. We komen vervolgens te weten dat ze in Wijk aan Zee en Beverwijk woonde, en dat ze daar maandenlang het bed moest houden. In de resterende drie bladzijden van de karakterschets gaat het dan over Belinfante-Belinfantes werk, dat poëtisch wordt genoemd, en vrij van pedagogische ‘opzettelijkheid’. Belinfante-Belinfante, zegt de auteur, weet intuïtief hoe zij de jeugd moet bereiken. Daarin schuilt de kracht van haar boeken:
Methodes en systemen van Dalton en Montessori bestudeert ze niet en met opvoedkundige problemen, – het woord is al iets verschrikkelijks voor haar -, houdt ze zich niet op. En tòch, neen, juist dáárom hebben haar boeken een grote peadagogische waarde, omdat het allemaal zoo vanzelf komt, omdat ze met een gevoelig hart en ene ruimen blik in het leven rondkijkt en dan maar schrijven gaat, zoo van-zelf weg, iederen morgen, iederen dag, als de huishouding haar even met rust laat, een paar uurtjes.16
Ook haar manier van schrijven is spontaan en onbestudeerd, stelt de schrijver vast. Van een duidelijke schrijftechniek is bij haar geen sprake. Omdat ze ‘met haar eigen kinderen kind’ bleef, is ‘haar werk zoo zuiver kinderlijk zonder dat het met opzet kinderlijk heeft willen zijn’. ‘Ze schrijft zooals het in haar opkomt, en de woorden staan al lang zwart op wit vóór ze zijn gewogen op de weegschaal ener pretentieuse opvoedingsleer.’17 Ten slotte gaat het artikel nog even in op haar vaste tekenaar, haar pleegzoon Wam Heskes (1891-1973), en op haar hobby’s: ze vindt het leuk om ‘uit de lijnen van de hand te lezen’ en ze houdt van honden.18
Het klinkt tamelijk tegenstrijdig, deze karakterschets. Hier wordt aan de ene kant een succesvolle, professionele schrijfster voorgesteld, en aan de andere kant een vrolijke huisvrouw, die alleen dan aan haar boeken werkt, als het huis aan kant is. Maar in elk geval gaat de schets voor het grootste deel over Belinfante-Belinfantes werk en haar poëtica, dus niet alleen over haar leven als huisvrouw en moeder.
Instantaneetjes
In de autobiografische schetsen in Confetti vertellen beide schrijfsters vooral over hun verhouding met hun lezers en de geschiedenis van hun carrière. Van Marxveldt begint haar twintig bladzijden lange autobiografie, ‘Wat voorbij ging’, met een excuus aan al haar fans die haar ooit schreven, maar nooit antwoord kregen. Dan geeft ze tien bladzijden lang een verslag van haar ontwikkeling als schrijfster. Ze laat weten dat ze al als hbs’er verhalen schreef, maar dat ze na het lezen van
School-Idyllen van Top Naeff haar eigen schrijfsels verscheurde. Ze vertelt hoe ze niet lang daarna toch een verhaal in een plaatselijke krant publiceerde, hoe een huisvriendin voor haar een plaats op een kostschool in Engeland regelde en hoe ze daar als vijftienjarige een dagboek bijhield. Ze vertelt over de korte tijd waarin ze als leerling-journaliste en als secretaresse werkte en hoe ze destijds onder het pseudoniem Betty Bierema een roman over haar kantoorervaringen had uitgegeven.19 Die periode sluit ze af met de veelzeggende mededeling: ‘En toen… toen kwam Leo van Dil in mijn leven.’ Interessant genoeg gebruikt ze de naam van de fictieve echtgenoot van de fictieve Joop ter Heul voor die van haar eigen man, die Leo – of eigenlijk Leon – Beek heette. Na de ontmoeting met Leo begon haar carrière pas goed, zegt ze, want Leo zette haar aan tot het schrijven van De H.B.S. tijd van Joop ter Heul, dat in 1919 voor het eerst werd gepubliceerd. Daarna heeft Van Marxveldt het vier bladzijden lang over het ontstaan van de Joop ter Heul-serie en de mensen op wie de verschillende personages zijn gebaseerd. Ze sluit ‘Wat voorbij ging’ af met een anekdote over een van haar zoontjes.
Ook Belinfante-Belinfante begint haar vijfentwintig en een halve bladzijden tellende autobiografische ‘Instantaneetjes’ met een verslag van het begin van haar schrijverscarrière. Dan vertelt ze kort over Het hol van Kaan. Daaraan is een grappig voorval verbonden, zegt ze:
De uitgever had me n.l. verzocht dit te onderteekenen met E. Belinfante, omdat het den verkoop van het boek zou schaden, als het publiek zag, dat het door een vrouw geschreven was. Zoo werd dus in de verschillende kritieken gesproken over ‘het jongensboek van den heer Belinfante’ en menigmaal werd me gevraagd of de schrijver van ‘Het Hol van Kaan’ een broer van me was.20
Daarna gaat ze, ook weer net als Van Marxveldt, in op de mensen die model stonden voor haar personages en de ervaringen die ze in haar boeken verwerkte. De hoofd-persoon van Mies Demming (1925) is gebaseerd op ‘een vriendin-nicht, een geestige vrolijke Frans, die werkelijk op een uitgeverskantoor was’ – dat doet aan Emmy J. Belinfante denken. Vervolgens vertelt ze verschillende anekdotes over de bewoners uit Wijk aan Zee, waar haar man als hotelier was begonnen en haar kinderen werden geboren; over haar kinderen en over de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen haar man onder de wapenen werd geroepen en zij in Wijk aan Zee inkwartiering kreeg van Nederlandse soldaten. Ook op een amateurtoneeluitvoering waarin zij de hoofdrol speelde, gaat ze uitvoerig in en dan vooral op de mallotige tekortkomingen van de spelers, inclusief die van haarzelf. Vier bladzijden wijdt ze ten slotte aan haar huis in Amsterdam en haar werkkamer:
Ons huis is zoo typisch gebouwd. Het staat op een hoek, zodat je aan één kant het drukke Tulpplein bewoond [sic], aan den andere kant de rustige Huddeka-
de. Aan één kant als overbuurman het statige Amstel Hotel, waar schitterende auto’ s aanzoemen, interessante vreemdelingen, als donkere Maharadja’s, met bekoorlijke, gesluierde, vrouwtjes naar binnen schrijden, aan den anderen kant voor de huisdeur schepen in het water, waar in de zon het kleurig waschgoed wappert, hel-blonde kinderen de loopplank op- en afwippen, dé hond, de schippershond, de spitse oortjes omhoog, het schip bewaakt.21
Met een bladzijde over haar eigen huisdieren eindigt haar verhaal, precies zoals de ‘Karakterschets’ in De Hollandsche Revue.
Misplaatste bescheidenheid
Het klinkt allemaal erg vrolijk en openhartig. Maar met deze beide zo ogenschijnlijk weinig opzienbare autobiografieën is iets aan de hand. Als je het verhaal van Van Marxveldt uit Confetti vergelijkt met wat ze in verschillende interviews over haar leven vertelt, moet je vaststellen dat ze steeds iets anders zegt. Je zou haar zelfs van liegen kunnen betichten. Want uit haar ongepubliceerde dagboek blijkt dat ze negentien was toen ze naar Engeland ging, en dat ze pas na een verblijf van twee maanden als au pair bij een gezin in Coventry naar de kostschool vertrok, op voor-spraak van haar werkgevers. En zo is er meer wat haar levensverhalen onbetrouwbaar maakt. Haar verslag over het lezen van School-Idyllen leidt er in de ene versie toe dat ze haar eigen schrijfprobeersels vernietigt, en in de andere dat Naeffs roman haar juist inspireerde om verder te schrijven. Bovendien wekt ze steeds de indruk dat ze uit de hogere burgerklasse stamde in plaats van uit een Fries arbeidersmilieu. Belinfante-Belinfante lijkt in haar autobiografische schets juist het omgekeerde te doen. Geen woord over de positie van haar man, die niet alleen directeur was van het Amstel Hotel, maar ook directeur van de Buffet Maatschappij ‘E Pluribus Unum’, voorzitter van de Amsterdamse afdeling van de Horecaf, commissielid van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs en van de Amusementscommissie van de vvv.22 Belinfante-Belinfante gaat evenmin in op de vele artikelen die ze schreef noch op haar functie als redacteur van De Hollandsche Revue. De aandacht die ze in haar autobiografische schets in Confetti aan haar huis en haar kinderen besteedt laten je bijna denken dat het schrijven een hobby was, in plaats van werk. Daartoe draagt ook de beschrijving van haar werkkamer bij. Een ‘gezellig vertrek’ noemt ze het. De boeken in haar kast heeft ze allemaal cadeau gekregen, en de vele lampen, lampenkappen, kleedjes en kussens zijn of door haar dochter of door bevriende kunstenaars gemaakt. De schilderijen aan de muur heeft ze van bevriende schilders gekregen. Maar: ‘Ik heb geen tentoonstelling aan m’n muren van portretten van de bevriende artisten. Die heb ik in een groote lade van m’n bureau en ik kijk er af en toe met groot genoegen naar.’ Het is dus bescheidenheid troef. Overigens is wat Belinfante-Belinfante over haar kinderen weglaat belangrijker dan wat ze over hen schrijft:. Ze vertelt niet dat ze in september 1903 van een zoontje was bevallen, dat twee jaar daarna overleed.
Ook van andere schrijvers is in beide levensbeschrijvingen geen sprake – je krijgt de indruk dat Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante alleen elkaar als collega’s kenden. Al die bescheidenheid en de vele kinderlijke uitdrukkingen als ‘interviewtje spelen’ irriteren, als je bedenkt hoe productief, professioneel en succesvol Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante waren. Ook de vele onderbrekingen van de verhaallijn en de huiselijke verwijzingen naar kussens, lampenkappen en komische dorpelingen gaan na verloop van tijd lichtelijk op je zenuwen werken. Vonden ze de inrichting van hun huis werkelijk belangrijker dan hun werk? Je zou er Donker c.s. bijna om gelijk gaan geven.
Liefhebbende echtgenote en moeder
Op welk voorbeeld Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante de vorm van hun levensverhalen in Confetti baseerden, is niet helemaal duidelijk. Feit is dat Van Marxveldt zichzelf presenteert als een dame van goede komaf, die door haar man werd aangezet tot het schrijven van luchtige meisjesboeken. Voor haar plezier, wel te verstaan. Belinfante-Belinfante legt voortdurend de nadruk op haar moederschap en haar zorg voor het huishouden. Toch publiceerden ze bijna jaarlijks romans die volop aandacht kregen in de pers en vaak werden herdrukt. Ze schreven tientallen artikelen voor tijdschriften en dagbladen. Ze waren populair en verdienden goed. Ze hadden status.
En precies daarin ligt het probleem. Populaire schrijfsters produceerden pulp, zei immers Ter Braak. Ze waren broodschrijfsters zonder talent en zonder roeping. Ze hadden geen verstand van kunst, vond niet alleen Engelman. Hoe presenteer je jezelf dan als een niet-subversieve schrijfster van bescheiden afkomst die, zoals Van Marxveldt, bij het establishment wil horen? Of als schrijfster van goede komaf, die liever jeugdliteratuur schrijft dan artikelen voor volwassenen, zoals Belinfante-Belinfante? Je zwakt je talenten af en doet alsof het schrijven niet het belangrijkste is, en zeker niet als bron van inkomen. Je laat zien dat je weet dat de uiteindelijke bestemming van ieder meisje aan de zijde van haar echtgenoot ligt. Je stelt je bescheiden en vooral passief op. Alleen zo kun je hopen aan het predikaat ‘breiende schrijfster’ te ontkomen.
Dat deden niet alleen Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante. Schrijfsters waren lange tijd meer dan schrijvers gebonden aan sociale conventies van bescheidenheid en discretie, zoals Riet Paasman duidelijk maakt in Leven in letters, haar studie naar autobiografieën van Nederlandse vrouwelijke auteurs. Of, zoals Sandra M. Gilbert en Susan Gubar het in hun beroemde boek The madwoman in the attic het uitdrukken:
[…] the literary woman has always faced […] degrading options when she had to define her public presence in the world. If she did not suppress her work entirely or publish it pseudonymously or anonymously, she could modestly confess her female ‘limitations’ and concentrate on the ‘lesser’ subjects reserved for ladies as becoming to their inferior powers.23
Daarbij maakte het niet veel uit of je feministe was of niet. In haar biografie van Aletta Jacobs gaat Mineke Bosch uitgebreid in op Jacobs’ Herinneringen, die in 1924 verschenen. Ook deze autobiografische tekst blijkt niet altijd ‘waar’ te zijn. Op zich is dat geen probleem. Een autobiografie, benadrukt Bosch, is nu eenmaal ‘geen simpele reflectie […] van leven of persoonlijkheid, maar altijd een constructie die deels persoonlijk is en deels ook de sporen draagt van een specifieke discursieve (sociale en culturele) context.’24 Verwijzend naar When memory speaks. Reflections on au-
tobiography van Jill Kerr Conway, stelt Bosch vast dat voor vrouwen, anders dan voor mannen, geen heldenverhalen bestaan als archetype voor een autobiografie. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop vrouwen over zichzelf schrijven en spreken:
Voor vrouwen blijkt een ander onderliggend verhaal te gelden – dat van de mystica die relaas doet van haar mystieke ervaringen die draaien om de ‘insignificance of the will’ en de realiteit tot een machtige Ander (God). Vandaar de moeite die het veel vrouwen (nog steeds) kost om een duidelijk en hoorbaar ‘ik’ aan het woord te laten. Dit plot werkt ook door in de seculiere vrouwenverhalen, die bovendien zijn beïnvloed door de burgerlijke preoccupatie met romantische liefde, huwelijk, familieleven en eigendom. Naar Conway laat zien geldt dit zelfs voor de ‘feminist plots’ in de autobiografieën van beroemde negentiende-eeuwse feministen […].25
Bosch ziet opmerkelijke overeenkomsten tussen de herinneringen van de Amerikaanse grondlegster van de Amerikaanse vrouwenbeweging, Elizabeth Cady Stanton, en die van Jacobs. Beide auteurs besteden meer aandacht aan hun vaders dan aan hun moeders, en beiden leggen ze de nadruk op hun rol als liefhebbende echtgenote en moeder. Zelfs de vorm van hun teksten toont gelijkenis: ‘[…] de steeds onderbroken chronologie waardoor de lineaire opbouw van een publiek heldinnendom kon worden voorkomen, het inlassen van talloze anekdotes en het letterlijk en uitvoerig citeren van diverse bronnen: brieven, toespraken en ooggetuigen.’26
Dat laatste komt niet voor in de schetsen van Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante. Bovendien noemt Belinfante-Belinfante haar moeder als degene die haar bij het schrijven had gestimuleerd. Maar verder passen de autobiografische schetsen van Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante als gegoten in Bosch’ karakterisering. De onderbroken chronologie en steeds andere levensverhalen waarmee ze iedere zweem van doelgericht handelen en ambitie vermijden, de anekdotes over hun beginnend schrijverschap, de verwijzingen naar de kinderen en de benadrukking van hun eigen slechte eigenschappen (beide schrijfsters geven voortdurend voorbeelden van hun vermeende luiheid en slordigheid) – dat alles onderstreept hun strategie om niet tot de pulpproducerende, commerciële, met breipennen schrijvende dames te worden gerekend en al helemaal niet tot ambitieuze manvrouwen die het schrijven tot roeping hebben verheven. In plaats daarvan presenteren ze zich als dames met een hobby, die zich ervan bewust zijn dat ze geen literatuur produceren, maar luchtige lectuur (Van Marxveldt) en meisjesboeken met een opvoedkundige boodschap (Belinfante).
Joodse vrouw
Hoe het afliep weten we. Van Marxveldt is de literatuurgeschiedenis ingegaan als schrijfster van bakvisliteratuur, die je verder niet serieus hoeft te nemen, ook niet wat haar invloed op haar lezers betrof. Aan haar werk wordt gelukkig sinds de opkomst van genderstudies serieuze aandacht besteed. Belinfante-Belinfante kwam deze eer niet toe. Zij verdween uit de annalen. Maar daaraan waren niet alleen de opvattingen van Nederlandse letterkundigen schuld. In 1940 veranderde Belinfante-Belinfante van geacht en geëerd schrijfster van kinderboeken in een joodse vrouw tout court. Raphaël werd als jood ontslagen uit zijn functie van directeur van het Amstel Hotel. De familie had kunnen vluchten, net als twee personages uit Emmy’s roman Wisselend getij (1934) dat doen. In dit verhaal emigreren een joods meisje en haar broer uit Berlijn via Nederland naar Palestina, nadat hun vader, een chirurg, is ontslagen. Beiden worstelen met gevoelens van angst, woede en hoop. Als ze de mogelijkheid krijgen in Nederland te blijven, en het meisje zelfs ten huwelijk wordt gevraagd door een Nederlandse vriend, besluiten ze toch verder te reizen. Uit angst voor antisemitisme, maar ook omdat ze het als heilige plicht ervaren. ‘Ik voel ’t aan als ontrouw aan het Volk waartoe ik behoor, aan schending aan iets Heiligs,’ legt Ruth Mendel uit. ‘Juist nu, juist nu, dat we onze banier hoog en vlekkeloos moeten houden.’27
De Belinfantes echter besloten te blijven. Ze weigerden het aanbod van een invloedrijke Zweedse fabrikant om hen te helpen naar Cuba te vluchten, omdat ze geen uitzonderingspositie wilden innemen. In 1944 werden ze samen met hun zoon Ernst, schoondochter Henriëtte (Jetty) Koord en hun kleinkinderen Ariane en Ralph naar de concentratiekampen gedeporteerd. Emmy stierf op 25 september 1944 in Theresienstadt, negenenzestig jaar oud. Raphaël vond op 31 oktober van dat jaar de dood in Auschwitz. Ernst kwam op 20 februari 1945 in Dachau om het leven. Jetty en de twee kleine kinderen werden op 15 oktober 1944 in de gaskamers van Auschwitz vermoord. Emmy’s en Raphaels dochter Lydia nam het aanbod van de fabrikant wel aan, overleefde de oorlog, en werd vertaalster.
Geraadpleegde literatuur
Anoniem, ‘Emmy Belinfante-Belinfante’. In: De Hollandsche Revue 31 (1926), p. 656-662. |
Emmy Belinfante-Belinfante, ‘Cissy van Marxveldt’. In: De Hollandsche Revue 33 (1928), p. 623-626. |
Idem, Contrasten (Amersfoort 1931). |
Idem, Wisselend getij (Amersfoort 1934). |
Idem, ‘Een interview met Cissy van Marxveldt’. In: Contact. Maandblad voor de rijpere jeugd 2 (1934), p. 253-255. |
Mineke Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam 2005). |
Erica van Boven, Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek (Amsterdam 1992). |
Idem, ‘De eeuwige verbinding van schrijfsters, massa’s en middelmaat’. In: De Gids 163 (2000) sept., p. 688-698. |
Joost Divendal en Henriëne Lakmaker, Tussen rook, alcohol en mannen. Emmy J. Belinfante 1875-1944 (Amsterdam 2001). |
Sandra M. Gilbert en Susan Gubar, The madwoman in the attic. The woman writer and the nineteenth-century literary imagination (New Haven/Londen 2000). |
Cissy van Marxveldt en Emmy Belinfante-Belinfante, Confetti (Amersfoort 1930). |
Riet Paasman, Levens in letters. Autobiografteën van Nederlandse schrijfsters. Proefschrift UvA (1996). |
- 1
- ‘Romancières’, in Critisch Bulletin 1 (1930), p. 65-67.
- 2
- Van Boven (1992), p. 9.
- 3
- Van Boven (2000), p. 688.
- 4
- Ibidem.
- 5
- Van Boven (2000), p. 690.
- 6
- Vgl. Wir war van Lydia Hamstra-Baarschers (1937), Game and set! van Cissy van Marxveldt (1917).
- 7
- Belinfante-Belinfante (1934), p. 253
- 8
- Ibidem.
- 9
- Een tijdschrift waarover ik tot nu toe geen enkele informatie kon vinden, behalve een mededeling in de avonduitgave van het Algemeen Handelsblad van 11 mei 1927, waarin een ‘Joodsche vertelling’ van Belinfante-Belinfante in Nova wordt aangekondigd.
- 10
- Divendal en Lakmaker (2001), p. 26.
- 11
- Van Marxveldt en Belinfante-Belinfante (1930), p. 11-13.
- 12
- Zo verdedigde Belinfante-Belinfante Van Marxveldt in een artikel in De Hollandsche Revue tegen aantijgingen als zou Van Marxveldt het boek Puck van Holten niet zelf hebben geschreven, omdat ze ziek was toen het boek uitkwam.
- 13
- De Hollandsche Revue (1926), p. 656.
- 14
- Idem, p. 658.
- 15
- Ibidem.
- 16
- Idem, p. 661.
- 17
- Ibidem.
- 18
- Idem, p. 662.
- 19
- Game and set! werd in 1917 gepubliceerd bij Sijthoff.
- 20
- Confetti, p. 35.
- 21
- Idem, p. 53.
- 22
- Zie http://www.iisg.nl/ondernemers/pdf/pers-0103-01.pdf.
- 23
- Gilbert en Gubar (2000), p. 64.
- 24
- Bosch (2005), p. 17.
- 25
- Idem: 23-24.
- 26
- Idem: 26.
- 27
- Belinfante-Belinfante 1934: 166-167.