Marlies van der Riet
Een Surrealist in Den Haag
Leven en werk van Monny de Boully
marlies van der riet (1961) woont in Den Haag en is tentoonstellingsmaker en historicus. Via Marc en Judith van Bilderbeek, kleinkinderen van Monny de Boully, raakte zij geïnteresseerd in diens Haagse periode.
In 1935 verhuisde een surrealistische schrijver naar Den Haag. Eerder maakte hij in Parijs deel uit van de groep die André Breton inspireerde tot diens Tweede Surrealistisch Manifest. In de Haagse Reinkenstraat betrok hij een bovenwoning kort nadat hij in Londen was getrouwd met een Haagse pianiste. Monny de Boully, nom de plume van de Serviër Salomon Bully, een man die Europa als zijn tweede huis beschouwde, zou de komende jaren in Den Haag wonen. Wekelijks, zo niet dagelijks schreef hij zijn vrienden. Een deel van die brieven werd in 1991 uitgegeven.1 Zijn naam is niet geheel onbekend, maar zijn werk leek in de herinnering weggezakt.2 Nimmer werd er aandacht besteed aan zijn Nederlandse periode.3 Aan de hand van een selectie uit zijn correspondentie, herinneringen en foto’s, is na te gaan hoe de Europeaan Monny de Boully deze voor Europa zo roerige jaren vanuit Den Haag observeerde, waarom hij naar Nederland kwam en waarom hij vertrok. Maar eerst: wie was Monny de Boully?
Salomon Bully werd op 27 september 1904 geboren in Belgrado. Zijn vader, een joodse Servische zakenman, had zijn Roemeense vrouw leren kennen via een ontmoeting met haar broer, tijdens een zakenreis naar Birmingham. Salomon was voorbestemd het zakenimperium van zijn vader over te nemen, of anders diplomaat of arts te worden, zoals andere familieleden van vaders kant. Monny’s opvoeding was Europees; thuis werd, naast Servisch, Frans, Engels en Duits gesproken. De familie las de belangrijkste tijdschriften uit Frankrijk, Engeland en Duitsland. Monny kreeg een klassieke opleiding met Latijn, Grieks en filosofie en was geïnteresseerd in oud-Servisch. Hij moet een nieuwsgierige en fantasierijke jongen zijn geweest, toen hij beginjaren twintig kennismaakte met de geschriften van de Europese avant-garde. Zijn eerste gids en leermeester op dit gebied was Douchan Matitch (of DuÅ¡an MatiÄ), een Servische socialist, dichter, schrijver en vertaler. MatiÄ had filosofie gestudeerd in Parijs en gebruikte Bergsons tijdsbegrip voor de analyse van Prousts werk. Hij voltooide zijn studie in Belgrado, werkte daar als docent en ontmoette begin jaren twintig Salomon Bully.4 Via MatiÄ debuteerde Salomon in
1923 als de dichter Monny de Boully in Hypnos, een tijdschrift gewijd aan ‘intuïtieve kunst’, opgericht door de dichter, schrijver en journalist Rade Drainac. Monny’s eerste leermeesters, de socialisten en Servisch nationalisten Drainac en MatiÄ, waren beiden als jonge studenten-vrijheidsstrijders tijdens de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk terechtgekomen en hadden daar hun opleiding vervolgd.5
Actie en revolte
‘Monny trachtte rondzwervende woorden te vangen,’ zo typeert later zijn tweede vrouw diens eerste Servo-Kroatische gedichten.6 Met een introductie van MatiÄ gaat Monny in 1925 naar Parijs, waar hij kennismaakt met een groep surrealisten, onder wie André Breton die een jaar eerder zijn surrealistisch manifest publiceerde. Monny ontmoet hem in café Cyrano aan de Place Blanche in Montmartre. In datzelfde jaar verschijnt in het tijdschrift La Révolution surréaliste, onder redactie van Breton, een texte automatique van Monny de Boully:
Enrouler les rails autour de son bras clos comme la sphère des éventails célestes, ceux que je ferais brûler si j’étais inquisiteur, montre-bracelet mordue par une minute venimeuse. Beaucoup plus lentement, bloc inouï, autome hystéro-épileptique donné à première aventure, à celle qui n’osa demander la baque noire, prote-malheur vivant. Je lui lancerai une boule flamboyante, …7
Voor hetzelfde nummer vertaalt hij in de rubriek ‘Dromen’ een Servisch stuk met de titel ‘Le Vampier’, gesigneerd F.N.8 Het leven in Parijs leert hij kennen via Louis Aragon, die bezig is aan zijn Le Paysan de Paris. Maar de volgende jaren zal hij vooral doorbrengen in Belgrado waar hij rechten studeert.
Vanaf 1928 is Parijs de thuisbasis van Monny de Boully. Hij betrekt een hotel aan de rue Royer-Collard in het Quartier Latin en verhuist later naar de rue Delambre in Montparnasse. Hij hernieuwt de kennismaking met de surrealistische groep. Die is in de jaren daarvoor politiek militanter geworden en sympathiseert meer en meer met de communisten, wat Monny afschrikt. Geboren in de hoofdstad van Servië, inmiddels Joegoslavië, had hij genoeg dappere mannen meegemaakt om te weten wat de prijs van dergelijk revolutionair gedrag was.9 Ook niet blij is hij met het dwingender geworden leiderschap van Breton. In deze tijd ontmoet hij landgenoot en beeldend kunstenaar Dida de Mayo – evenals Monny een zoon van sefardische joden – die net van Wenen naar Parijs is gekomen om daar als kostuumontwerper voor films en musicals te werken. In Mayo en de Russisch-Armeense schrijver Arthur Adamov, en vooral in de Roemeense dichter Claude Sernet vindt Monny vrienden voor het leven.10 Onder redactie van Adamov en Sernet verschijnt in juni 1928 het nieuwe tijdschrift Discontinue; internationaler, meer geïnspireerd op dada en meer dan de andere surrealistische tijdschriften gericht op beeld en woord. In het eerste nummer is werk opgenomen van de schrijvers Adamov, Sernet,
De Boully en Fondane, maar ook van Dida de Mayo en de schilders Georges Malkine en Victor Brauner en van de fotograaf Man Ray. In de vijfde aflevering van Discontinue publiceert Monny zijn gedicht ‘L’Aorte des fantômes’.11
In hetzelfde jaar maakt Monny kennis met iemand die van eminent belang voor hem wordt: de Nederlandse avonturier, publicist en surrealistisch schrijver Hendrik Cramer.12 Cramer was een jaar eerder vanuit New York naar Parijs gekomen en bewoonde, net gescheiden, samen met zijn nieuwe liefde Véra Milanova een appartement in de rue de Ridder. Cramer en Vera voerden een open en gastvrij huis en organiseerden vegetarische etentjes waarbij Cramer, wars van alles wat burgerlijk was, zijn gasten aanspoorde ‘om de rijkelui hun overtollig bezit afhandig te maken’13 Cramer, indertijd kapitein bij de Grenadiers en Jagers, was in 1911 anoniem gedebuteerd met de poëziebundel Op zee. In 1919 had hij ontslag genomen uit het leger en was met vrouw en kinderen verhuisd naar de Verenigde Staten vanwaar hij werkte als correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In die tijd verschijnen zijn gedichten in De Gids en ook, vertaald, in The Plowshare. Volstrekt ongeschikt voor een geregeld gezinsleven en vaste baan vindt hij pas na de scheiding
zijn weg als organisator en dichter.14 In Parijs wordt Cramer een van de initiatiefnemers van een nieuw tijdschrift: Le Grand Jeu. De eerste plannen voor het tijdschrift ontstaan in een atelier in de rue de Rohan. Hier werkt de Tsjechische schilder Josef Sima en zijn Jean Arp en Max Ernst geziene gasten. Hier ook ontmoet Cramer collega-schrijvers als Georges Ribemont-Dessaignes, René Daumal, Roger Gilbert-Lecomte, Artür Harfaux, Roger Vaillant, Maurice Henry en André Roland de Renéville. Het is een bont en internationaal gezelschap van schrijvers, beeldend kunstenaars en fotografen, dadaïsten, surrealisten en een enkele symbolist. In september 1928 verschijnt het eerste nummer van Le Grand Jeu. Het voorwoord is van Roger Gilbert-Lecomte, en is mede ondertekend door Cramer, Daumal, Harfaux, Pierre Minet, De Renéville, Sima en Vaillant: ‘Kunst, literatuur zijn voor ons niet meer dan middelen van onderzoek, d.w.z. aktie, revolte, ondervindingen en experimenten die alle inzichten en zekerheden omver werpen.’15 In dit eerste nummer van Le Grand Jeu verschijnt ook Cramers verhaal ‘In een mosselschelp’, in de vertaling van Monny de Boully.16
Het contact tussen de twee groepen jonge surrealisten is gelegd. Voor het tweede nummer van Le Grand Jeu gaan de initiatiefnemers een samenwerking aan met Discontinue. In het voorjaar van 1929 verschijnt Le Grand Jeu ii met twee bijdragen van Monny de Boully: het gedicht ‘Au pied du Mur’ – opgedragen aan schrijver en etnograaf Michel Leiris – en de tekst ‘La Genese des monstres’. Andere bijdragen aan dit nummer zijn van, onder anderen, Roger Vitrac, Ribemont-Dessaignes en Cramer. Monny vertaalt voor dit nummer Cramers ‘Moeder en zoon’, ‘De vosmens’ en ‘De verschijning’.
In hetzelfde voorjaar, op 11 maart 1929, bespreken Parijse surrealisten, vertegenwoordigers en medewerkers van de tijdschriften Le Grand Jeu, Distances, L’esprit en La lutte des classes de mogelijkheden tot samenwerking. De vergadering eindigt in een conflict: André Breton en Aragon verwijten de leden van Le Grand Jeu dat zij geen stelling nemen voor of tegen het politieoptreden bij een studentenconflict op de École Normale Superieure, waar zowel Gilbert-Lecomte als Vaillant studeerde. Ribemont-Dessaignes verlaat de vergadering. Er zou niets aan de hand zijn geweest als het incident later niet breed uitgemeten werd in het Belgische tijdschrift Variété, waarin het in retrospectief zelfs ‘een proces’ werd genoemd, en als Breton in dat jaar zijn tweede surrealistisch manifest niet had gebruikt voor een polemische stellingname.17 Het incident werd het begin van het einde voor Le Grand Jeu en van de samenwerking tussen surrealisten en minder militante gelijkgezinden zoals Monny de Boully. Het incident en de uitsluiting uit de surrealistische vriendengroep grijpen hem zeer aan.18 Als Monny later het jaar 1928 beschrijft, heeft hij het over een kennismaking met een wereld die geheel anders was dan de zijne – een wereld van opium, heroïne en andere drugs – maar vooral over de vele en inspirerende gesprekken die hij met zijn vrienden voerde, en over de vriendschap met de twintig jaar oudere Cramer. Beiden kwamen ‘intuïtief naar Parijs’, zoals Monny het later
noemt, en raakten betrokken bij Le Grand Jeu. Ze vinden elkaar in praktische zaken, zoals hun afkeer van opiaten die ze als verspilling van tijd en geld beschouwen. Maar meer nog is er herkenning op intellectueel gebied.19 Hun leven speelt zich af in en om cafés in Montmartre, die dag en nacht open zijn: Le Dôme, Le Select en La Coupole, waar ze gegrepen worden door hun gesprekken met Roger Gilbert-Lecomte en diens vernieuwende ideeën – vaak geïnspireerd door oosterse filosofieën en beïnvloed door opiaten.
Veel van het gekrakeel tussen de verschillende surrealistische groepen maakt Monny van een afstand mee. Hij raakt verwijderd van zijn vrienden. In 1930 is hij in Belgrado. Zomer 1931 beproeft hij zijn geluk als roulettespeler in Nice. Tussendoor vertaalt hij twee van Cramers verhalen voor Les Cahiers du Sud.20 In 1932, terug in Parijs, gaat hij samenwonen met de Engelse Lilly Wallace en ziet hij met lede ogen aan hoe de surrealisten door hevige meningsverschillen uit elkaar drijven.
Monny, verwoed reiziger, gaat in 1933 op pad met de immer rusteloze Cramer. In het voorjaar gaan ze naar Nederland.21 Cramer bezoekt daar waarschijnlijk zijn eerste vrouw Miep Heiligers en hun twee kinderen. Mogelijk tijdens deze reis ontmoet Monny de Haagse Willy Lampe – sinds twee jaar weduwe van de pianohandelaar Lion Mossel.22 Zij is net als Miep pianiste. In Parijs is Monny datzelfde voorjaar nog getuige van meerdere ‘performances’ in La Coupole, waar Antonin Artaud dagelijks tegen middernacht voordraagt wat hij die dag aan zijn roman Héliogabale heeft geschreven.23 Eind 1933 vertrekt René Daumal naar Amerika als begeleider van de Indische danser Uday Shankar. Le Grande Jeu is dan als groep ook fysiek uit elkaar.24
Monny de Boully en Willy Lampe trouwen op 20 november 1934 in Londen. Terug in Nederland trekt Monny bij Willy in. De Servische Rimbaud, zoals zijn stiefzoon hem later zal noemen, woont vanaf dat moment op een bovenwoning in de Haagse Reinkenstraat no. 12.25
Een nieuw leven
Hij is blij met het cadeau van zijn vriend Balthus.26 ‘Ik heb Balthus uitgebreid geschreven; zijn mooie tekening (in mahonie lijst, achter glas, perkamentkleurig passe-partout) hangt al op een ereplaats op het stuk muur tegenover mijn secretaire-boekenkast,’ meldt Monny in een van zijn eerste Haagse brieven aan zijn beste vriend Claude Sernet.27 Zie het zo, zegt hij: ‘Een Portugese jood uit Servië, die Parijs gewend is, trouwt met een “arische” Hollandse en verkiest zich te vestigen, op 32 jarige leeftijd, in Nederland!’28 Op dat moment heeft Den Haag bijna een half miljoen inwoners. De stad kent een redelijk welvarende bevolking en voor Nederlandse begrippen een relatief bloeiend cultureel leven, zelfs tijdens de crisisjaren.29 De internationaal georiënteerde stad heeft een gemêleerde populatie dankzij de vestiging van talloze diplomatieke diensten en het Vredespaleis en, niet te vergeten, Scheveningen dat vooral bij Duitsers populair is.
Monny en zijn vrouw wonen tussen Scheveningen en de binnenstad, op de hoek van een winkelstraat in een van de rustige laat-negentiende-eeuwse wijken. Balthus’ tekening hangt dan al aan de muur, maar Monny’s boeken zijn er nog niet, pas eind januari zullen ze arriveren. ‘Je kunt je voorstellen hoe blij ik ben om binnenkort mijn boeken hier te hebben! Zo zal de laatste leegte worden opgevuld. Het gaat niet om “bibliofilie” (een zeer waardevolle passie in mijn ogen, trouwens) maar om een soort organische noodzaak; des te meer dwingend omdat heel mijn leven, sinds mijn huwelijk, naar binnen is gekeerd, in de volle betekenis van deze uitdrukking.’30 Monny constateert dat aan zijn rusteloze leven van de afgelopen decennia een eind is gekomen. Maar of hij de consequenties daarvan overziet? ‘Het is echt zwaar om je zo dicht bij de verbanning aan de Germaanse oceaan in de winter te voelen,’ schrijft hij na ruim twee maanden in Den Haag: ‘De hele opzet van het bestaan in Nederland is me vreemd (fremd) “buiten mij”: ik slaag er niet in deel te nemen aan de drama’s die ontstaan of verdwijnen om mij heen. En dat dondert mij soms in één van die bodemloze afgronden die eenieder als een gapend gat met zich meedraagt… Het Duitse taaltje dat de mensen spreken, het gesloten “karakter” (want hij blijft dicht, de linnenkast!), hun gebruiken en gewoontes (men spreekt zachtjes in de cafés!), de bouw van de gezichten en de huizen… en nog gisteren, toen ik op de Koningin Emmakade liep, terwijl die befaamde wind die de wieken van de molens doet draaien me gek maakte (ik liep alleen, want mijn vrouw bereidt dezer dagen het programma voor van een concert met ballet dat op 11 maart zal plaats vinden) sprak ik tot mezelf “Deze kleine stad is veel te groot voor mij! Ik word dik! Als mijn geest maar niet verdikt!”’31 Maar, zo realiseert hij zich, dit alles valt in het niet bij het oneindige geluk dat hij beleeft met zijn vrouw.
Eind 1935 bericht Monny opgetogen over de terugkeer van Cramer naar Europa: ‘Goed nieuws hier: de Kapitein komt uit Québec in Rotterdam op 10 december. Hij logeert waarschijnlijk een dag of twee bij mij alvorens zijn weg te vervolgen in Savoie.’32 De rusteloze Cramer bezoekt op doorreis naar Frankrijk zijn eerste vrouw en hun twee kinderen in Nederland. Hun periode bij Le Grand Jeu en Cahiers du Sud doet Monny denken aan de gedichten die hij eens schreef en nu ook in Den Haag heeft hij zich weer aan het schrijven van poëzie gezet. Maar het wil niet vlotten. Het bezoek van Le Capitaine brengt hem op een nieuw idee: ‘Kijk, ik heb me uiteindelijk gerealiseerd dat mijn “oude manier” van werken me vreemd is geworden en dat ik moest ophouden met “het monster tegen de haren in te strijken”. In één innerlijke sprong ben ik over aarzelingen en scrupules heen gesprongen en ben ik – zo goed en zo kwaad als het kon – in media res – “mijn nieuwe leven begonnen”. Het is een gedicht: Accueil au Capitaine. Het is een levend visioen.’33 Later beschrijft Monny hoe hij op dit idee kwam terwijl hij op de Rotterdamse kade op Cramer wachtte.34 Zo begint het gedicht ‘Verwelkoming van de Kapitein’:
Gelukkig heeft Monny weer inspiratie. 1936 begint dus goed en brengt nog meer veranderingen: Willy en Monny gaan verhuizen. Hun nieuwe, ruime appartement ligt aan de Groot Hertoginnelaan 208, hoek Suezkade, op een steenworp afstand van hun eerste huis. Die verhuizing brengt letterlijk meer lucht: ‘Voor het huis waarin ik woon, zijn de bomen heel groot en zeer groen. Er staan ook banken om op te gaan zitten langs het klassieke kanaal en er liggen boten aangemeerd, er zijn meeuwen ’s avonds en eenden in grote families. Mijn vrouw en ik hebben beiden geconstateerd dat de koppen van de mensen die hier voorbij lopen minder vermoeiend zijn dan elders. Dat is vast een optisch bedrog – maar in ieder geval een goed teken van ons gevoelsklimaat.’36 Monny ziet het leven weer lichter. Het werk en de aanstaande publicatie van zijn gedicht doen hem goed. Zijn ouders bezoeken
die zomer Den Haag, hij bezoekt zijn vrienden in Parijs en Belgrado, en Cramer in Dieppe – en thuisgekomen hoort hij het grote nieuws: Willy verwacht een kind!
Het moet een totale verrassing zijn geweest. Willy, die ruim tien jaar ouder is, eerder getrouwd maar kinderloos gebleven, is op haar 45ste zwanger. Monny is opgetogen, maar ziet er tegelijkertijd tegenop; hij kan niet veel hebben, die winter. Komt het door het vele bezoek? ‘Al een paar dagen heb ik de pest in dat ik je niet kan schrijven. Mijn huis wordt maar niet leger – vrienden van Willy – allemaal net aangekomen “Odysseusen”, van heel ver gekomen, Tanger, Hollywood, enz. het soort mensen (charmant trouwens en met een goede “uitstraling”) weet je, nogal teleurstellend door het altijd fortissimo [uiten] van hun gemoedstoestanden, van die mensen die veel lucht verplaatsen en die beslag op je leggen.’37 Aan zijn werk kan het niet liggen, zijn gedicht over de kapitein wordt goed ontvangen. Cramer is er blij mee. Monny wordt gevraagd om een bijdrage voor het tijdschrift Yggdrasill.38 En het voorstel van Willy’s familie om Accueil au capitaine uit te geven inspireert hem des temeer.39 Toch dreigen er donkere wolken aan de horizon. Dat blijkt uit de nieuwjaarsbrief van zijn vriend de dichter en diplomaat Oscar Milosz:40 ‘Ik dank u, geliefde Dichter, voor het toezenden van uw mooie gedicht vol mysterie en passie [“Accueil”]. – Het afschuwelijke Europa zal ons nog eens wat laten zien in 1937! Gelukkig Nieuwjaar, toch maar!’41
In maart wordt dochter Henriette geboren, ‘une adorable fillette aux jeux bleus’.42 Monny kan zijn geluk niet op. Hij maakt een gedicht voor Willy, ‘L’Ombre
blanche’, dat in mei 1937 in Parijs als deel van de nieuwe serie G.L.M. in gelimiteerde oplage van tweehonderd exemplaren verschijnt; mooi geïllustreerde, typografisch uiterst verzorgde uitgaven.43 Al in april denkt hij hardop over de uitgave van een vergelijkbare serie in het Nederlands, met een oranje omslag en onder de titel ‘Les Temps Meilleurs’, geïnspireerd op de uitgaven van G.L.M.
In de zomer van 1937 geniet Monny van ‘een overvloed van licht. Ik breng mijn dagen door op de grote pier in Scheveningen, volop in de zon. Je zit daar als op de brug van een immens schip dat klaar ligt om de zee op te varen. De vuile koppen van de burgers zijn eindelijk afgevlakt, weer goedgemaakt, iedereen is transparant, ik zie slechts de zee, alleen die hoor ik als ik mijn lectuur in de steek laat… want ik neem boeken mee.’44 Monny werkt, denkt aan meer publicaties en illustraties, en bezoekt zijn vrienden in Parijs. Dat najaar verschijnt Hendrik Cramers ‘Contes Haïtiens’ in Les Cahiers du Sud in vertaling van Monny. Een gezang van Cramer is opgedragen aan Monny.45
Toch wringt het in Den Haag, en Monny beseft het. Hij mist zijn vrienden steeds meer. Maar dat niet alleen, het is, schrijft hij, niet die ‘“maffia” van Montparnasse’, het is het verlangen naar dat ‘“milieu” waarvan de eenheid puur spiritueel is en die niets “locaals” heeft’.46 Juist in deze tijd maakt dat milieu het hem moeilijk: Europa verandert. Monny realiseert zich dat des temeer nu hij niet meer alleen is. Dochter Henriette, die ze ‘Boutzy’ noemen, is een belangrijk deel van zijn leven: ‘Ik moet, ik moet absoluut volhouden. Nu ben ik niet meer alleen, ik heb mijn vrouw en mijn dochtertje (O Nestyka, het is een aanbiddelijk kind, een echt
droomprinsesje) en ik ben hun het grootste deel van mijn krachten schuldig.’47 Misschien wel voor het eerst in zijn leven is hij op zoek naar een baan. Al die jaren heeft hij op kosten van zijn vader geleefd, elke maand arriveert er een cheque.48 Ook nu is het zijn vader die te hulp schiet: ‘Sinds de komst van de consul Militchitch, doe ik mijn uiterste best om een post als persattaché te krijgen. Enfin, je begrijpt, dat alles gaat niet zonder kruiwagens en duizend moeilijkheden. Mijn vader schreef me dat de vice-minister hem heeft gezegd: “Dat gaat niet zo gemakkelijk, wat uw zoon zou willen”, – maar hij heeft beloofd om te doen wat in zijn vermogen ligt om, indien nodig, mij een plaats als correspondent te bezorgen bij het bureau Avala. We moeten afwachten. Morgen, zondag, breng ik de hele dag door met Militchitch. Behalve hem en Dr Léon Paschal49 zie ik niemand.’ De nieuwe consul van Joegoslavië, Josef Sibe MiliÄiÄ,50 acht Monny een van de meest waardevolle Servische dichters en hij beschouwt hem als een geestverwant. Toch verlopen hun ontmoetingen moeizaam, ondanks ‘onze goede wil, mijn ontworteling, mijn verloren contact met de literaire zaken en mensen van het land die ons onbewust vermoeien. Servisch spreken met een intellectueel vermoeit mij ook. Ik ben het niet meer gewoon.’51
De gebeurtenissen in Europa hangen als een donkere wolk boven Monny’s hoofd. In 1938 wordt het steeds duidelijker wat er gaat gebeuren: ‘Heel Joegoslavië is in alle staten. […] Hitler ante portas.’52 Een maand eerder, op 13 maart 1938, heeft Hitler Oostenrijk geannexeerd. Monny reist datzelfde voorjaar naar zijn familie in Belgrado. Verontrust maar ook trots en geamuseerd schrijft hij vrienden in Parijs over zijn oom Hugo’s reactie op het Duitse verzoek om een niet-joodverklaring. Hugo ‘heeft onlangs van een grote Duitse firma, het geschreven aanbod gekregen met het voorstel om de gehele vertegenwoordiging ervan voor Joegoslavië, in het voorkomende geval, te accepteren. De circulaire van de firma telde ongeveer zestien pagina’s en besloot met de zin: “We hopen dat u ariër bent!” Oom Hugo is een verbluffende kerel! Hij liet bij de eerste de beste fotograaf een collage maken waarop het hoofd van een geheel blote baby, van voren en liggend genomen, vervangen was door het hoofd van oom Hugo zelf, zoals men dat kent, snor, pince-nez, kaalheid, zijn eigen portret, dus! De baby was een jongen die goed in elkaar zat, zoals men zegt; de fotograaf heeft misschien de moeite genomen om het geslacht een beetje bij te werken, in de lengterichting. “Of ik van het arisch ras ben, dat weet ik helaas niet. Hierbij mijn foto. Ze laat me zien zoals ik op de wereld ben gekomen, ongeveer vierenzestig jaar geleden. Ondertussen hebben de Joden me een stukje van de pik afgesneden, maar als door een wonder heb ik nooit last gehad van die verminking, mijn pik heeft me altijd enthousiast gediend tot aan de dag waarop mij de eer te beurt viel op uw vriendelijke briefte antwoorden. De bezitter van een zo vanaf de geboorte gewichtige pik zal zeker de belangen van uw Huis doen opbloeien. Alvorens af te sluiten overvalt mij een vaag gevoel van spijt. De frankering van dit antwoord zal me vier dinar aan postzegels kosten, de prijs van acht kleine en
heerlijke gebraden worstjes…’ Het antwoord van oom Hugo, geheel op deze toon gezet, heeft zeker een mooi effect gehad op de geadresseerden. Geen enkele reactie, dat spreekt vanzelf, van hun kant.’53
Monny constateert in dezelfde brief dat er in Joegoslavië ‘geen schaduw van sympathie is voor nazi-Duitsland, noch bij de Serviërs, noch bij de Kroaten noch bij de Slovenen’. En ‘afgezien daarvan, ondanks de buitengewone groei van het urbanisme en de handel, is er sinds drie jaar niets wezenlijk veranderd. De zaken van mijn papa gaan redelijk goed, wat mij in staat zal stellen, hoop ik, om mijn leven in Den Haag weer op te pakken, zonder me voor een werk als loonslaaf te hoeven inspannen. De berichten van Willy en Boutzy zijn uitstekend, tot mijn grote vreugde.’54
Terug in Den Haag nemen Willy en Monny een flink besluit: ze verhuizen naar Parijs. Monny gaat vooruit en neemt in augustus 1938 zijn intrek in avenue Tourville no. 16. Hun meubels in Den Haag worden opgeslagen en op 29 september vertrekt ook Willy.55 Een dag later, op 30 september, wordt in München het verdrag getekend waarbij Tsjecho-Slowakije de provincie Sudetenland afstaat aan Nazi-Duitsland. Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten zijn akkoord gegaan in een uiterste poging Hitlers ‘annexatiehonger’ te stillen. ‘le malheur des Tchèques, les pauvres’, schrijft Monny vanuit Parijs aan zijn vriend Sernet.’56
Heimwee naar Parijs
Nu Monny niet langer vanuit Den Haag schrijft, zijn de daaropvolgende gebeurtenissen slechts fragmentarisch te reconstrueren, onder andere aan de hand van schaarse briefcitaten. Voor zijn vrouw is het moeilijk wennen in Parijs, schrijft hij op 19 september aan Sernet, maar hij verwacht dat ‘het hart zal zegevieren’.57 In oktober is Willy alweer terug in Den Haag, maar ze bezoekt Monny de maanden daarop regelmatig in Parijs. Monny viert Willy’s verjaardag op 30 december in Den Haag. Tegelijk probeert hij zijn papieren in orde te maken, wat niet eenvoudig blijkt. Consul MiliÄiÄ schiet te hulp en verlengt Monny’s Servische paspoort een jaar – tot eind 1939. Dat jaar pendelt Monny tussen Den Haag en Parijs, terwijl de sfeer in Europa steeds grimmiger wordt. Op 15 maart valt Hitler Tsjecho-Slowakije binnen en op 23 augustus Polen. Op 3 september 1939 verklaren Engeland en Frankrijk de oorlog aan Duitsland. Monny duikt onder in Parijs.58
In Parijs hervat Monny zijn bezoeken aan La Coupole, het ‘Babylon’ waar hij zich zo thuis voelt. Hij ontmoet er Paulette Lanzmann. Paulette, geboren Grobermann, is al geruime tijd gescheiden van de vader van haar drie kinderen. ‘Ik zie nog altijd Monny voor me zoals hij de eerste keer voor mij verscheen, met de verleidelijkheid van zijn vijfendertig jaar, dat was in café La Coupole, aan het eind van de herfst van 1939: de jonge en mooie man die voor me stond, bracht me in de ban van zijn taalgebruik, terwijl ik tegelijkertijd de buitengewone aantrekkingskracht onderging van zijn blik.’59 Uit haar relaas blijkt dat ze vanaf die ontmoeting zowat onafscheidelijk zijn.
Als joden zijn Monny en Paulette midden in Parijs zo goed als vogelvrij. Tijdens de oorlogsjaren zijn ze aangewezen op hun inventiviteit. Soms duiken ze onder, of gaan ze, voorzien van valse persoonsbewijzen, met veel bravoure de straat op. De toelage van Monny’s vader stopt. Monny verdient de kost als boekhandelaar; dankzij zijn enorme kennis weet hij in die barre tijden nog bibliofiele uitgaven aan de man te brengen. Inventief is hij ook na de oorlog. Zijn stiefzoon, de journalist en documentairemaker Claude Lanzmann, getuigt van schrijfseances, en vertelt dat Monny een handel opzette in ‘originele’ gedichten. Monny laat Paul Éluard, Aragon, Jean Cocteau, Francis Ponge en andere dichters hun belangrijkste gedichten in handschrift herschrijven; iedereen had geld nodig.60 In de jaren vijftig beginnen Monny en Paulette een handel in kunst en antiquiteiten – hun kraam op de Marché aux Puces wordt een groot succes.
Schrijven zal Monny niet meer doen, hoewel hij zijn vrouw keer op keer bezweert de pen weer op te zullen nemen. Misschien is het te ingewikkeld; het verlies waar hij door de oorlog mee te maken kreeg is te groot. Monny’s ouders en andere familieleden in Servië hebben de oorlog niet overleefd. Zijn beste vriend Hendrik Cramer is, pas getrouwd, het Franse verzet in gegaan, en, evenals zijn vrouw, opgepakt en in het concentratiekamp Neuengamme omgekomen. Ook René Daumal en Roger Gilbert-Lecomte hebben de oorlog niet overleefd. De laatste is gestorven
aan de gevolgen van alcohol- en drugsgebruik. De strijdbare schrijver-consul MiliÄiÄ is als partizaan in Italië gevangengenomen en verdween. Monny, de man die zich eens zo thuis voelde te midden van zijn surrealistische vrienden, onafhankelijke denkers, is zijn makkers kwijt. Wat blijft was zijn surrealistische brille, zoals Lanzmann later getuigt: ‘De geest van het surrealisme die in hem huisde en aan het licht trad zodra hij begon te vertellen, zijn weergaloze beheersing van tien talen, en zijn Frans dat van een rijkdom was zoals alleen vreemdelingen die zich eigen maken, brachten bij ons beurtelings angst en vrolijkheid teweeg, vreugde en spanning.61 Wat blijft is ook de vriendschap met zijn Roemeense geestverwant ‘Nesty’ (Claude Sernet). Dankzij hun zaterdagse salons onderhouden Paulette en Monny het contact met schrijvers en kunstenaars.62 Monny’s leven met Paulette wordt al snel gedeeld door haar kinderen Jacques, Eveline en Claude, voor wie Monny als een vader is. Cineast Lanzmann denkt met grote genegenheid aan hem terug: ‘De sublieme welsprekendheid van Monny, zijn brille, zijn verve, de geest van het surrealisme die zijn woorden en zijn verhouding tot anderen structureerde, zijn onbegrensde ruimhartigheid tegenover ons, die even onbegrensd was als zijn liefde voor mijn moeder. Want dat wij opeens kwamen aanzetten in dat tweekamerflatje in de rue Alexandre Cabanel propvol schilderijen, boeken, kostbare voorwerpen, dat had hij kunnen beleven als het onverdraaglijk binnendringen van een verleden waaraan hij part noch deel had, een zware belasting waardoor hem van het ene mo-
ment op het andere een verantwoordelijkheid werd opgedrongen die anderen misschien niet op zich hadden willen nemen…’63
De vraag is of Monny eind 1939 een andere beslissing had kunnen nemen. Hij had heimwee naar Parijs, dat maken zijn brieven duidelijk. Hij had heimwee naar de tijd waarin hij een productief schrijver was, naar het intellectuele debat en ongetwijfeld ook naar de dynamiek van de grote stad en de chaos van het surrealistische milieu. Ondanks zijn levendige verbeeldingskracht, zijn beeldend schrijven en non-conformisme was Monny allerminst wereldvreemd. Zijn brieven uit Den Haag getuigen van een schrijnende realiteitszin. Zijn joodse achtergrond en het gegeven dat hij als Europeaan was opgegroeid tegen de achtergrond van het Servische nationalisme, moeten ervoor gezorgd hebben dat hij zijn kansen goed heeft overwogen. Voor de keuze gesteld tussen een min of meer ‘illegaal’ leven in de kleine stad Den Haag, waar hij nauwelijks aansluiting had gevonden, en een leven in de relatieve anonimiteit van de metropool Parijs, te midden van vrienden en geestverwanten, is het logisch dat hij voor het laatste koos. Hoewel de taal voor Monny geen probleem was – hij sprak zijn talen vloeiend en had een natuurlijk talent en omgangsvormen om mensen voor zich in te nemen – hebben heimwee, een slechter wordend huwelijk en het vooruitzicht van verlopen identiteitspapieren hem ongetwijfeld doen besluiten de wijk te nemen naar Parijs. De ontmoeting met
Paulette maakte dat zijn beslissing goed uitpakte; samen bezaten ze de kracht en mentaliteit om de oorlog door te komen. Ongeschonden ging dat niet. Tegen het einde van de oorlog zou Monny nog twee gedichten schrijven. ‘Message personnel’, een cri de coeur over de oorlogsverschrikkingen in Joegoslavië, verscheen in een clandestien tijdschrift.64 In 1945 schreef hij zijn laatste gedicht, ‘Au-delà de la mémoire’, opgedragen aan Paulette.65
Epiloog
‘Mijn beste Nesty’, schrijft Monny veel later, ‘ons verblijf in Den Haag loopt ten einde. Misschien gaan we nog drie of vier dagen in Amsterdam doorbrengen, vooral om het Rijksmuseum te bezoeken.’66 Na bijna dertig jaar lijkt er niets veranderd. Monny legt aan zijn vriend Sernet getuigenis af van zijn geloof in kunst: ‘Door dit goed dat kostbaarder is dan mijn eigen gang op aarde, krijg ik het gevoel de genezing te verdienen en verdiend te hebben, als die al niet staat te gebeuren, het schandaal van ons lot van onafscheidelijke vrienden die constant gescheiden zijn (of bedreigd met scheiding) weer samenhangend kan worden, aanvaardbaar, […] laat, beste Nesty, je van ganser harte omhelzen.’ En: ‘Al ben ik lichamelijk niet dichtbij je, geloof me als ik zeg dat ik in de geest je geen seconde verlaat.’ Zeven maanden la-
ter, op 4 april 1968, terwijl hij aan de arm van Paulette de Champs Élysées oversteekt, krijgt Monny een hartaanval en sterft.67 Drie weken eerder is zijn vriend Sernet overleden.68
De Koninklijke Bibliotheek bezit een exemplaar van Accueil au Capitaine met daarin een handgeschreven opdracht: ‘À la Bibliothèque Royale des Pays-Bas/hommage de l’Auteur/ La Haye, le 23 m. 1937’.69 Het gedicht is pas ver na Monny’s dood vertaald, en daarmee het enige werk van hem beschikbaar in het Nederlands. De laatste strofen van ‘Verwelkoming van de Kapitein’ luiden als volgt:70
En Salomon van Babylon ondervroeg: ‘Hoe het verborgen brood te kiezen tussen het zaad van de toekomstige oogsten?’
En de Kapitein antwoordde: ‘Dat kan niet geleerd worden, mijn kind; dat kan nooit verloren gaan. Heel het leven ligt in de betekenis van de tekenen, en elk teken ligt in de nacht van het oog dat ziet. Eén enkele blik en je lot wordt verhelderd:
Maar als je langer kijkt
wordt alles troebel
want de betekenis van elk teken is altijd dubbel.’71
Met dank aan Jettica Monny de Boully, Marc en Judith van Bilderbeek en Ariane Pikaar (vertaling Franse teksten).
- 1
- Verzameld en van een voorwoord en inleiding voorzien door zijn tweede vrouw Paulette de Boully-Grobermann (Odessa/Marseille 1903 – Parijs 1995). Monny de Boully, Au-delà de la mémorie. Poèmes, texte, critique, correspondance / édition établie par H.J. Maxwell, préface de Paulette de Boully (Samuel Tastet Editeur 1991).
- 2
- Alain et Odette Virmax, ‘Quelques “oublies” du Grand Jeu. Boully, Cramer, Delons, Mayo’, in: Europe, revue litteraire mensuelle, vol.72, afl. 782-783 (Paris 1994), p. 123-135.
- 3
- Laurens Vancrevel noemt De Boully, van wie hij het gedicht ‘Accueil au Capitaine’ als ‘Verwelkoming van de Kapitein’ vertaalt, in 1974 wel als vertaler van het werk van surrealist Hendrik Cramer, maar kan hem verder niet thuisbrengen. Zie Laurens Vancrevel, Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte (Amsterdam 19742), p. 155-158 en p. 169.
- 4
- Monny de Boully, Au-delà de la mémoire, p. 22 ev.
- 5
- Rade Drainac, geboren Radojko Jovanovic (Trbunje 1899 – Belgrado 1943); Dušan Matić (Cuprija 1898 – Belgrado 1980).
- 6
- Paulette de Boully, ‘Preface’, in: Monny de Boully, Au-delà de la mémoire, p. 7-8.
- 7
- Vertaling: ‘De rails om zijn arm winden gesloten als de wereldbol van hemelse waaiers, die ik zou laten verbranden als ik inquisiteur was, polshorloge gebeten door een giftige minutenwijzer. Veel langzamer, ongehoord blok, hysterisch-epileptisch atoom gegeven aan het eerste avontuur, aan haar die niet de zwarte ring durfde vragen, levende onheilsbrenger. Ik zal een vlammende bol naar haar werpen,…’.
- 8
- La Révolution surrealiste no. 5, met o.a. teksten van Pierre Brasseur, Raymond Queneau, Paul Eluard, Dédé Sunbeam, Monny de Boully; en naast deze de rubrieken Poèmes, Rêves, Chroniques en illustraties van Giorgio de Chirico, Max Ernst, André Masson, Picasso etc. La Révolution surrealiste 1 (1925) 5, p. 5, opgenomen in Au-delà de la mémoire, p. 121 en 125.
- 9
- ‘Je connais le prix de l’activité revolutionaire et le courage de tels hommes dans la Yougoslavie de ces années-la.’ Monny de Boully, Au-delà de la mémoire, p. 33.
- 10
- Dida de Mayo (Belgrado 1906-1964), Arthur Adamov (Kislovodski, Armenië 1908 – Parijs 1970) en Claude Sernet, pseudoniem van Ernest Spirt (Targu Ocna, Roemenië 1902 – Parijs 1968).
- 11
- Discontinuité, numeró 1, 1928. Monny draagt ‘L’Aorte des fantômes’ op aan Jean Carrive (Sainte Foy 1905 – Parijs 1963), surrealistisch dichter en latere vertaler van het werk van onder meer Franz Kafka. Monny de Boully, Au-delà de la mémoire, p. 79-81 ev.
- 12
- Hendrik Willem Cramer (Utrecht 1884 – Neuengamme 1944).
- 13
- Aldus schrijver en dichter Pierre Minet (Reims 1909 – Parijs 1975) in: Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 159.
- 14
- Zie Laurens Vancrevel in: Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 148 ev.
- 15
- Nawoord Laurens Vancrevel in Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 150.
- 16
- ‘Dans une coquille de moule’. In 1973 verschijnt ‘De Mosselschelp’ in De Gids; het is ook opgenomen in Vizioen en geboorte.
- 17
- Alain et Odette Virmax, ‘Repères chronologiques’, Europe, revue litteraire mensuelle, vol.72, afl. 782-783 (Paris 1994) p. 153-156, aldaar 154.
- 18
- ‘Ik weet dat Monny op affectief niveau zeer geraakt was door zijn uitsluiting uit de surrealistische groep in 1929’, Paulette Monny de Boully, Preface, in: Monny de Boully, Au-delà de la mémoire, p. 7-18.
- 19
- Barnko Aleksić (vertaling), Monny de Boully, ‘Sept semaines en une’, Europe jrg 72, nr. 752-763 (Parijs 1994) p. 136-147, aldaar 139-140.
- 20
- Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, 152; 170.
- 21
- Monny de Boully en Hendrik Cramer ontmoeten in het voorjaar van 1933 de Haagse auteur, jurist en criticus Arie Mout (1900-1978) en de familie Storm van Leeuwen; Arnold Storm van Leeuwen (Kampen 1885) was evenals Cramer opgeleid tot militair, en werkte na een verblijf in Parijs als secretaris voor de Verenigde Persbureaus. Zie ook Laurens Vancrevel in: Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 153-ev.
- 22
- Willy Lampe (Leiden 1892 – Wassenaar 1962), dochter van tekenleraar Wilhelm Johan Lampe (Den Haag 1868 – Den Haag 1933) en Sara Henriette Ginjoolen (Den Haag 1868 – Den Haag) was muziekonderwijzeres toen ze in 1917 trouwde met de Haagse pianofabrikant en -handelaar Lion / Leo of Leon Mossel (Rotterdam 1878 – Den Haag 1931), medefirmant van de firma Mossel en Versteeghe, pianohandelaars, Zoutmanstraat 53d, Den Haag.
- 23
- ‘Uitzonderlijke avonden: toeschouwers versperden de weg om Artaud te zien, omgeven door een hof van meisjes en jongens in verrukking, voor wie hij net geschreven fragmenten schreeuwde.’ Paulette Monny de Boully, ‘Preface’ in: Au-delà de la mémoire, p. 7-18.
- 24
- Laurens Vancrevel in: Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 153-ev.
- 25
- Claude Lanzmann, De Patagonische haas. Memoires (Amsterdam 2011), p. 86.
- 26
- Pseudoniem van de Pools-Franse tekenaar en schilder graaf Balthasar Klossowski de Rola (Parijs 1908 – 2001), in deze tijd werden Balthus’ erotische tekeningen in Frankrijk soms als pornografie beschouwd, waarvoor hij zelfs veroordeeld werd.
- 27
- Aan Claude Sernet, 30 januari 1935.
- 28
- ‘un juif portugais de Sechie parisianisé épouse une Hollandaise “aryenne” et élit domicile, a l’age de 32 ans, aux Pays Bas’. Aan Claude Sernet, 3 juli 1935.
- 29
- Maarten van Doorn, Het leven gaat er een lichten gang. Den Haag in de jaren 1919-1940 (Zwolle 2002), p. 238-239.
- 30
- Aan Claude Sernet, 30 januari 1935.
- 31
- Aan Claude Sernet, 15 februari 1935.
- 32
- Aan Claude Sernet, 4 december 1935.
- 33
- Aan Claude Sernet, 1 februari 1936.
- 34
- Monny de Boully, ‘Sept semaines en une….’, p. 141.
- 35
- ‘Accueil au capitaine’ verscheen in november 1936 in Les Cahiers du Sud. Hier is geciteerd uit Vancrevels vertaling in: Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 155-158.
- 36
- Aan de Calets, 7 juli 1936.
- 37
- Aan Claude Sernet, 18 januari 1937.
- 38
- Yggdrasill, ‘bulletin mensuel de la poésie en France et à l’étranger’ (1936-ca. 1950).
- 39
- Zie voor de uitgave van Accueil noot 65.
- 40
- Dichter, schrijver, dramaturg en diplomaat Oscar Vladislas de Libicz Milosz, ‘O.V. de L. Milosc’ (Rusland 1877 – Fontainebleau 1939).
- 41
- Zoals Monny citeert uit de brief van Milosz aan Claude Sernet, 18 januari 1937.
- 42
- Aan Claude Sernet, 11 maart 1937, Monny de Boully. Au-delà de la mémoire, p. 65.
- 43
- In de serie van uitgever Guy Lévis Mano (Saloniki 1904 – Vendranges 1980). Mano begon in mei 1936 met de serie G.L.M. waarin hij werk van vernieuwende literatoren liet illustreren door tekenaars en schilders. André Breton was redacteur van de eerste zes cahiers.
- 44
- Aan Claude Sernet, 21 juli 1937.
- 45
- Cramer draagt het eerste deel ‘Le chant’ van zijn ‘contes Haïtiens’ op aan Monny. ‘Contes Haïtiens’, Cahiers du Sud, oktober 1937; p. 537-549; aldaar p. 540; 549.
- 46
- Aan Claude Sernet, 24 september 1937.
- 47
- Aan Claude Sernet, Den Haag 24 sept. 1937. ‘Nesty’ of ‘Nestyka’ is Monny’s troetelnaam voor Sernet.
- 48
- ‘Hij vond dat allemaal best: elke maand kwam de cheque van de bank van zijn vader, stipt op tijd. Aan die fenomenale vrijheid maakte de oorlog abrupt een einde’. In: Claude Lanzmann, De Patagonische haas, p. 86
- 49
- De Belgische schrijver Léon Paschal (Malines 1873 – Den Haag 1939) doceerde aan de Haagse Hogere Krijgsschool. Hij woonde vanaf 1897 in Den Haag. Monny kende hem via Raymond Schwab (1884-1956), de dichter van Nemrod (1931).
- 50
- Sibé Militchitch (‘Josip’ Sibe Miličič, Hvar 1886 – Italië 1943) was een van de grootste Servische literatoren en dichters, aldus Monny de Boully die in 1938 een gedicht van Miličič vertaalde (met voorwoord, in: Les Cahiers Blancs, no. 3, februari 1938).
- 51
- Aan Claude Sernet, 24 september 1937.
- 52
- Aan Henri Calet, 19 april 1938.
- 53
- Aan de Calets, Belgrado, 15 juni 1938.
- 54
- Aan Claude Sernet, Belgrado, 13 juni 1938.
- 55
- Bevolkingsregister hga 1913-1939.
- 56
- Aan Claude Sernet, 30 september 1938, zoals geciteerd in Au-delá de la mémoire, p. 70.
- 57
- Aan Claude Sernet, 19 september 1938, zie noot 56.
- 58
- Monny is uit het Bevolkingsregister geschreven, maar het Haagse adresboek van de jaren 1919-1943 vermeldt Mr. Monny de Boully in Pension de Graaf, Schuijtstraat 45, een zijstraat van de Reinkenstraat. Mevrouw Willy de Boully-Lampe, aldus dezelfde bron, woont zowat om de hoek in de Van Speykstraat 112. Op dit adres komen Willy en Henriette de eerste oorlogsjaren door. 19 januari 1943 spreekt op Willy’s verzoek een Arrondissementsrechter ‘bij verstek’ de echtscheiding uit, zoals gepubliceerd in Het Vaderland, 8 februari 1943. 20 mei 1943 wordt de echtscheiding van Monny en Wilhelmina Lampe in de Burgerlijke stand ingeschreven. CBG Persoonskaart Willy Lampe.
- 59
- Paulette Monny de Boully, ‘Preface’, Au-delà de la Mémoire, p. 7-18, aldaar p. 7.
- 60
- Claude Lanzmann, De Patagonische haas, p. 149.
- 61
- Idem, p. 79.
- 62
- Idem, p. 150.
- 63
- Idem, p. 131.
- 64
- In: L’Honneur des Poètes ii: Europe [1 mei 1944) p. 39-40; opgenomen in Au-delà de la mémoire, p. 114-115.
- 65
- ‘Au-delà de la mémoire’ (Aan gene zijde van de herinnering) werd voor zover bekend niet gepubliceerd. Het is opgenomen in Au-delà de la mémoire, p. 116-117.
- 66
- In Den Haag bezoeken Paulette en Monny zijn dochter ‘Yetty’, Henriette, haar man Jan van Bilderbeek en hun kinderen Marc en Judith. Brief aan Claude Sernet, 28 augustus 1967.
- 67
- Claude Lanzmann, De Patagonische haas, p. 83.
- 68
- Claude Sernet overleed op 15 maart 1968 in Parijs.
- 69
- Accueil au Capitaine werd uitgegeven door L.A. Matveld, een oom van Willy Lampe, die een boekwinkel in de Wagenstraat 127 had. De uitgave werd betaald door haar familie, als cadeau aan Monny bij de geboorte van dochter Henriette.
- 70
- Vertaling Laurens Vancrevel in: Hendrik Cramer, Vizioen en geboorte, p. 155-158.
- 71
- ‘Et Solomon de Babylone interrogea: – “Comment choisir le pain caché de parmi la graine des moissons futures?” / Et le Capitaine repondit: – “Cela ne peut s’apprendre, mon enfant; cela ne peut jamais se perdre. La vie entiére est dans le sens des signes et chaque signe dans la nuit de l’oeil qui voit. Un seul regard et ton destin s’éclaire. / Mais si tu regardes plus longtemps, / tout se trouble / car le sens de chaque signe / et toujours double.”’