Mario Molegraaf
‘Hij is een heerlijk, een prachtig mens’
De vriendschap tussen Hans Warren en Jac. P. Thijsse
mario molegraaf (1960) werkt aan een biografie van Hans Warren. In De Parelduiker schrijft hij geregeld over vergeten dichters.
Wat was dat toch met Jan Wolkers en Hans Warren? Ze hebben van dezelfde vrouw gehouden, Maria de Roo. Maar ze deelden ook een voorliefde voor Jac. P. Thijsse (1865-1945). In De Parelduiker (2008/4) hebben Ronny Boogaart en Eric de Rooy al over Maria de Roo geschreven: ‘de muze van Hans Warren en Jan Wolkers’. Maria de Roo is kort, nog geen anderhalf jaar, de vriendin van Hans Warren geweest. Van 1947 tot 1957 was Jan Wolkers met haar getrouwd, ze kregen drie kinderen. Jan Wolkers heeft ongetwijfeld meer met haar gehad dan voor Hans was weggelegd. Het verhaal over Warren en Thijsse is daarentegen veel uitgebreider dan dat over Wolkers en Thijsse.
Jan Wolkers ontdekte Thijsse in de levensmiddelenzaak van zijn vader, zei hij in de in 1995 gehouden lezing ‘De grazige weiden’, twee jaar later opgenomen in de bundel Mondriaan op Mauritius. Wanneer er rollen beschuit werden afgeleverd, sloop Jan Wolkers de winkel in, nieuwsgierig naar de plaatjes die door de verpakking heen zichtbaar waren. Plaatjes voor het Verkade-album De bloemen en haar vrienden uit 1934. Wolkers werd dat jaar negen.
Hans Warren was er eerder bij. In zijn Geheim dagboek 1942-1944 staat net zo’n relaas over de plaatjes uit De bloemen in onzen tuin uit 1926, Warren werd dat jaar vijf. ‘Het was een feest met moeder naar de winkel van Johanna Brouwer te gaan om zelf dat beschuit te kopen,’ herinnerde hij zich. ‘Ik denk niet dat ik besefte dat het boek door een groot mens was geschreven,’ voegde hij eraan toe. Later las hij ‘vrijwel alles wat Thijsse ooit geschreven had en merkte op hoe eenzame hoogte hij staat. Velen trachten te schrijven in zijn trant, niemand heeft de stijl, die gedegen kennis, het vermogen tot uitdragen.’
Ook Jan Wolkers ontdekte later het andere werk van Thijsse. Voor hem waren er indertijd maar twee schrijvers: ‘God, die de Bijbel had geschreven en Jac. P. Thijsse, die de Albums van Verkade geschreven had’. Hij genoot ‘van de liefdevolle stem’ en bleef hem als ‘een genie’ beschouwen.
Wanneer je Thijsses werk gaat lezen, altijd verrassend helder, persoonlijk en
innemend, moet je Wolkers en Warren gelijk geven. De plaatjes van de Verkade-al-bums mogen een wat oubollige reputatie hebben, zijn teksten onttrekken zich daaraan. Hij was letterlijk en figuurlijk een natuurtalent.
Jan Wolkers heeft hem alleen maar gelezen, Hans Warren heeft hem ook gekend. Op 27 oktober 1942 zag hij Thijsse voor het eerst in diens huis aan de Parallelweg 3 te Bloemendaal. Hans Warren was toen net 21 geworden. In 1941 was hij artikelen over de natuur, over vogels vooral, gaan publiceren, onder meer in het tijdschrift De Levende Natuur waarvan Jac. P. Thijsse in 1896 een van de oprichters was geweest en waarvan hij bijna een halve eeuw later nog altijd hoofdredacteur was. De nieuwe medewerker noemde zich Joh. A.M. Warren, uiteraard een eerbetoon. Maar ook de aanpak van de artikelen maakte duidelijk wie zijn voorbeeld was.
Thijsse was 77, naar leeftijd eerder een grootvader dan een vader. Hij was weduwnaar, leefde samen met Lily Burdet, de dochter van een bekende vogelfotograaf. Op 8 januari 1945 zou Thijsse overlijden te Bloemendaal, in het nog bezette deel van Nederland. Het nieuws bereikte het al bevrijde zuiden van het land pas veel later.
‘De mooiste mens die ik ken’
Thijsse werd beroemd doordat hij met kennis van zaken en toch aanstekelijk over de natuur schreef. Er is dan ook nog altijd veel aandacht voor hem. In 2005 verscheen Sietzo Dijkhuizens Jac. P. Thijsse. Een biografie. Natuurbeschermer, flaneur en auteur
van Verkade-albums. In dat boek, aangenaam beknopt voor een biografie, komt de omgang tussen Thijsse en Warren aan de orde. Het relaas is uitsluitend gebaseerd op de gedrukte versie van Geheim dagboek, niet op de originele bronnen, zoals de brieven en andere documenten die bewaard worden in de Zeeuwse Bibliotheek. Bovendien bestaan er aanzienlijke verschillen tussen het gepubliceerde dagboek en de oorspronkelijke versie daarvan. Over de kennismaking met Thijsse bericht Warren niet in zijn geheime cahier maar in zijn natuurjournaal. Het geheime cahier liet hij altijd thuis liggen. Door het handzame formaat van het schrift waarin hij zijn natuurdagboek bijhield, kon hij dat meenemen op reis.
Het zou niet bij één ontmoeting blijven. Op 1 maart 1943 verheugt hij zich op een weerzien, blijkt uit het Geheim dagboek. De oorspronkelijke versie is uitgebreider en uitbundiger dan de gedrukte notitie: ‘Mijn hoogste verlangen is, dat dr. Thijsse me deze zomer eens een paar dagen werkelijk te logèren vraagt, dat ik een paar dagen vlak bij hem kan zijn […]. Ik bewonder hem van de spits van zijn schoenen tot aan de topjes van zijn kort geknipt grijs haar boven z’n glundergezicht […]. Hij is een heerlijk, een prachtig mens, de mooiste mens wel, die ik ken, of die ik me kan voorstellen.’
De eerste cahiers van het Geheim dagboek staan vol gedichten die in de gedrukte versie ontbreken. Een van die gedichten, ontstaan op 6 mei 1943, heet ‘Dr. Jac. P. Thijsse’ en begint zo:
Van logeren komt het niet, maar op 4 augustus 1943 gaat Hans Warren weer op bezoek. Hij mag dan ‘naar hartelust rondsnuffelen’ in de bibliotheek in Thijsses studeerkamer. De laatste ontmoeting vindt twee maanden nadien plaats. Het gesprek kwam toen, schrijft hij in Geheim dagboek 1942-1944, op zeekraal, de Zeeuwse groente die Thijsse bij zijn grootmoeder in Middelburg vaak had gegeten. Inderdaad is er een Zeeuwse connectie. Thijsses moeder, Catharina Johanna Priester, werd in 1836 te Middelburg geboren als dochter van Johannes Priester en Kaatje Poppe. De laatste is de oma van de zeekraal, ze overleed in 1886, 88 jaar oud. Jac. P. Thijsse heeft haar man niet gekend, die overleed in 1857. Twee jaar later trouwde Catharina Priester in Den Bosch met Jacobus Thijsse, sergeant bij het vijfde regiment infanterie. Als beroepsmilitair verhuisde Jacobus Thijsse regelmatig, onder meer naar
Vlissingen, waar in 1861 een levenloos dochtertje en in 1862 een zoon werden geboren. Toen het gezin in Maastricht woonde, werd Jacobus Pieter Thijsse geboren, op 25 juli 1865. Zijn roepnaam was Ko.
Hij werd onderwijzer, vanaf 1890 op Texel, en zou het onderwijs altijd trouw blijven. Maar aan schoolse manieren had hij een hekel. ‘Hij probeerde niet de jeugd te onderwijzen en haar veel te leren; hij spoorde aan tot zwerven buiten, tot zien, tot beleven, tot genieten,’ zo vatte J.A. Nijkamp het samen. Dat lijkt ook de drijfveer achter zijn artikelen en boeken. Het leverde hem in 1922 een eredoctoraat op. Volgens de promotor had hij ‘talloos velen […] opgewekt tot de studie van de natuurlijke historie’. Ook gaf hij ‘in ons land den stoot […] tot het oprichten van een vereniging tot behoud van natuurmonumenten’.
Misschien was Thijsse vooral zo’n grote Nederlander door zijn groot optimisme. Hij behaalde enige successen. Zo slaagde hij erin het Naardermeer te redden toen de gemeente Amsterdam dat de ideale plek vond voor de stedelijke vuilstort. Maar er waren ook mislukkingen, de Sint-Pietersberg bij zijn geboorteplaats Maastricht ging voor een belangrijk deel verloren. De vernietiging van Nederland was begonnen, maar bij hem overheerste de voldoening over wat hij wist te behoeden. Hoeveel bewondering Hans Warren ook voor Thijsse had, hoeveel hij ook van hem overnam, déze geesteshouding bleef hem vreemd. Een van de redenen dat hij
de natuurstudie staakte, was dat hij niet bestand was tegen de voortdurend voortgaande verwoesting, zeker ook in zijn directe omgeving. Van de Zeeuwse natuurgebieden die hij het best kende, waarover hij het meest schreef, gebieden van onschatbare waarde, is nauwelijks nog iets over. Achteraf bezien ook in economisch opzicht een enorme misrekening, want op troosteloze terreinen resten vooral failliete fabrieken.
Calandklokje en kaloot
Het eerste artikel dat Joh. A.M. Warren aan De Levende Natuur bijdroeg, aan de vierde aflevering van jaargang 46, gedateerd 1 augustus 1941, was getiteld ‘Over “witte” scholeksters en een zwarte zilverplevier’. De illustraties waren van de hand van de auteur. In hetzelfde nummer publiceerde hij een korte mededeling over een bijzondere vogelwaarneming: hij had bij Borssele een kleine zilverreiger gezien.
In het nummer van 1 oktober 1941 kan Jacob Heimans (1889-1978), redacteur en plantkundige, onder de kop ‘Een interessante nieuwe soort voor de Nederlandsche flora’ aankondigen dat ‘de Heer Joh. A.M. Warren te Borssele’ een ontdekking heeft gedaan. Deze heeft de nieuwe plant ‘Calandklokje’ genoemd, naar de vindplaats, de Calandpolder. In De Levende Natuur van 1 december 1941 komt men op de vondst terug, Joh. A.M. Warren levert een uitgebreid stuk over ‘zijn’ Calandklokje, Convolvulus lineatus.
Uit deze periode lijkt de correspondentie van Thijsse verloren te zijn geraakt. Die moet er wél zijn geweest, want in de aantekening over de eerste ontmoeting schreef Hans Warren: ‘Daar zat ik dan eindelijk tegenover de man die ik al zoveel jaren vereerde […] en met wie ik al veel brieven had gewisseld’.
Het oudst bekende bericht van Jac. P. Thijsse aan de ‘waarde heer Warren’ is een briefkaart, afgestempeld op 15 april 1942. Hij blijkt de bijdragen die Hans Warren aan een ander tijdschrift leverde, fragmenten uit zijn natuurdagboek, te volgen: ‘Ik benijd u dikwijls om uw “dagboek” dat ik in de Wandelaar te zien krijg. Mooi leven zoo.’ Hans Warren kon zich vrijelijk door de natuur bewegen. Voor de aan huis gebonden Thijsse was dat niet meer weggelegd, vandaar dat hij hem benijdde.
Later verzuchtte hij in een brief aan Hans Warren: ‘Het is wel een groot verschil met vroeger. Dan zwierf ik vooral in het voorjaar van Maastricht tot Texel en van Bloemendaal tot Winterswijk. En nu beweeg ik mij over hoogstens 25 hektaren maar gelukkig geven die nog veel meer te zien en te horen dan ik kan bijhouden of bevatten.’ Zelfs één blik naar buiten was voor hem al genoeg: ‘Voor mijn studeerkamerraam is het nu één weelde van hondsroos en kamperfoelie; kardinaalsmuts is begraven onder de bloemen’.
Een volgende briefkaart aan de ‘waarde heer Warren’, woonachtig Zeedijk 36, Borssele, gaat over het aanstaande bezoek. ‘Ook ik zal het heel prettig vinden u te ontmoeten,’ laat Thijsse in dit berichtje van 16 oktober 1942 weten. Wel waarschuwt hij: ‘Vanwege mijn leeftijd en onbevredigende gezondheidstoestand is
mijn tijd beperkt.’ Thijsses brieven van na de ontmoeting zijn veel persoonlijker. Door de oorlogsomstandigheden zit hij in de knel, bericht hij op 21 januari 1943: ‘Ik heb de aanzegging gekregen dat ik 31 Januari geëvacueerd wordt en mijn huis moet verlaten.’ In een P.S. vertelt hij ‘op Binnenduin te mogen blijven. Hoera!’
Door papierschaarste in de oorlogsjaren moet De Levende Natuur, waarin Joh. A.M. Warren inmiddels een vertrouwde verschijning is geworden, inkrimpen. Het blad wordt dunner, het verschijnt voortaan zonder omslag. ‘Maar hoe oordeel je over “bekorten”,’ oppert Thijsse op 7 februari 1943. ‘Hier is je Oranjeplaatje’, meldt hij op 15 februari 1943. ‘Ik heb er hoofdpijn van. Hoe graag zou ik het onverkort plaatsen, maar het is puur onmogelijk. Het mes moet er onverbiddelijk in en je moet het zelf doen. De historische inleiding kan gemakkelijk tot op 1/3 worden ingekrompen door de bijzonderheden van eigenaars en het geval met Arnemuiden tot een minimum te beperken. En uit het overige moet je schrappen wat je het minst pijn doet en wat gemist kan worden zonder de levendigheid van het verhaal te schaden.’ Hij wil er ‘twee artikels van maken elk van 5 pagina’s’. De beschouwing verschijnt in de nummers van 1 mei en 1 juni 1943.
In de brief van 15 februari 1943 is een uitstekende redacteur aan het woord, vooral ook omdat hij de nare berichten met aanmoedigingen afwisselt. ‘Je idee van een dagboekboek is ook wel aantrekkelijk. Uit Thoreau’s dagboeken zijn vier deelen samengesteld,’ zegt hij in dezelfde brief. Om daaraan toe te voegen: ‘Voorloopig moet je maar gewoon doorgaan met je dagboeken zonder de bijgedachte dat daar dan een boek uit moet ontstaan, bewaar vooral je spontaneïteit.’
Op 1 maart 1943 stimuleert hij Hans Warren een boek te gaan schrijven. Thijsses uitgever is op bezoek geweest: ‘Zoo kwamen we dan over jou te spreken met je onbetwistbaar schrijverstalent en je ongeëvenaarde ervaring van Zeeuwsche wateren en stranden en dijken. Dat schrijverstalent is een heel natuurlijke zaak en daar moet je zoo weinig mogelijk aan denken of knutselen. Maar de man spitste zijn ooren en wij spraken over je dagboekplan of over een boek Luctor et emergo: Zeeuwsche dijken, stranden, schorren, slikken en kreken.’
Hans Warren was al met een boek bezig. Dat werk handelde over een natuurgebied vlakbij zijn huis, de Kaloot geheten. ‘Het woord heeft een strelende klank in de oren van schelpenenthousiasten, maar niet alleen voor de schelpen moet men er komen,’ zei hij in de inleiding, gedateerd 8 augustus 1941. ‘De voedselrijke slikken trekken duizenden vogels van allerlei pluimage, bij vloed worden de vogels uit de wijde omtrek op de hoge gronden van de Kaloot bijeen gedreven.’
Heemschut
De uitgever over wie Thijsse het had was A.P.J. Kroonenburg (1902-1977) van uitgeverij Allert de Lange. Hij had in juni 1940 de uitgave van Duitse emigrantenliteratuur waar het bedrijf bekend om was moeten staken, maar de Nederlandse afdeling bleef bestaan. Op 10 maart 1943 bericht Kroonenburg aan Hans Warren: ‘De heer
Thijsse was zoo vriendelijk er ons van in kennis te stellen dat U het plan hebt een boek over de Zeeuwsche dijken, schorren, slikken en kreeken te schrijven. Wellicht is U bekend met onze uitgave de “Heemschutserie”, waarin reeds 21 boeken zijn verschenen en vele nieuwe uitgaven in voorbereiding zijn. Wij meenen dat een boekje over dit onderwerp in deze serie bijzonder goed zal passen.’ Een groter werk zou altijd later kunnen verschijnen, ‘het lijkt ons echter een zeer goede entrée om eerst een boekje in de Heemschutserie te brengen’. Met de populaire Heemschutserie was men in 1940 begonnen, er verschenen tientallen boekjes in over Amsterdam, Zeeuwse dorpen, volkskunst enzovoorts. Ook dr. Jac. P. Thijsse was in de reeks vertegenwoordigd.
Op 23 maart 1943 kon Kroonenburg al weer reageren: ‘Uw voorstel betreffende Uw boekje over de Zeeuwsche Wateren hebben wij met het bestuur van de Bond Heemschut besproken. Uw voorstel voor het boekje voor de Heemschutserie omvat echter een te klein gebied; het zou een boekje moeten zijn over de Zeeuwsche Wateren in het algemeen.’ Hij waarschuwde alvast dat het bestuur van de Bond Heemschut ook met de inhoud akkoord moest gaan. Daarna diende het manuscript ‘ter goedkeuring’ aan het Departement van Onderwijs, Wetenschappen en Kultuurbescherming te worden voorgelegd.
‘Tot ons genoegen mochten wij uit Uw schrijven van 25 dezer vernemen dat wij Uw manuscript t.z.t. tegemoet kunnen zien,’ begint Kroonenburgs briefje van 26 maart 1943. Ook Thijsse verheugt zich op wat komen gaat: ‘Je zult nog al moeten schiften en schikken om je gemoed uit te storten in zoo’n beknopt Heemschutdeeltje. Het kan een keurig ding worden. De lui, die moedeloos beweren, dat er in Nederland nergens meer ongerepte natuur voorkomt kunnen nu eens zien welk een grootsche wereld van leven en schoonheid er bestaat tusschen den dijk en de laagwaterlijn.’
Hij helpt Hans Warren door boeken te lenen. Maar de auteur heeft weinig zin, hij noteert in zijn geheim dagboek zelfs: ‘ik spuug ervan als ik eraan denk’. Heeft Thijsse zoiets vermoed? In elk geval vermaant hij zijn jonge vriend: ‘Jongen, je kunt heel wat aan en je zult nooit moede of verzadigd zijn.’ Het is inmiddels mei 1943, de maand dat Hans Warren om geen problemen te krijgen met de arbeidsinzet het ‘studeerend’ op zijn persoonsbewijs in ‘landbouwersknecht’ laat veranderen. Hij werkt ook daadwerkelijk op het land, een paar dagen tenminste. Thijsse houdt de nieuwbakken landbouwersknecht voor: ‘Ja, zie voorloopig boer te blijven met open oog en warm hart. Het is best aan je besteed […]. Onderduiken is toch altijd bedenkelijk; het is moeilijk uit te houden en brengt anderen in gevaar.’
Een brief van 25 september 1943 gaat niet naar Borssele maar naar de Schervenweg M II te Wieringerwerf. Hans Warren fietst rond in die streek met Herman Klomp (in het gedrukte dagboek van de schuilnaam Hein Kaasjager voorzien), de latere hoogleraar algemene dierkunde aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Op 2 oktober 1943 gaan ze samen bij Thijsse langs. Over de omgeving van
Wieringerwerf zegt Thijsse in de brief van 25 september: ‘Daar zul je wel weer heel wat aardige dingen beleven. Je ziet het landschap natuurlijk ook met kunstenaarsoog.’ Het boek is hij niet vergeten: ‘ik hoop dat je Heemschutboekje vooral recht zal doen wedervaren aan den huidigen toestand met al zijn heerlijkheden. Wie van de drie eilanden: Walcheren, Schouwen of Zuid Beveland moet de eerepalm krijgen?’
Apostel der natuuraanschouwing
De toon van Thijsses nieuwjaarsbrief van 1 januari 1944 was bevlogen: ‘Beste Hans, ook wij beiden zijn ons in dit jaar 1943 nader getreden en jij staat ook op mijn rekening als een groote winstpost en ik blijf je houden voor een apostel voor de verspreiding van het evangelie van de verheffing van het leven door natuuraanschouwing.’ Volgens hem heeft natuurbeschouwing ‘de schoonheid als bijzaak’, het gaat vooral om ‘het diep besef van eeuwigheid en levensmysterie’. ‘De stemming waarin je nu verkeert, zal je boek over de Zeeuwsche stroomen stellig ten goede komen. Spreek je maar duidelijk uit en maak het nu gauw af, dan wordt het iets blijvends’.
Meer dan eens ging het in de brieven over literatuur. ‘Ja, kunst is kunst en ontaardt licht in gekunsteldheid. Wat ik vooral zoek is de gelukkige gedachte, die bij je opwelt.’ Hij liet Hans Warren in een verwijzing naar het gedicht ‘Het schrijverke’ weten: ‘Guido Gezelle’s bladtjen op het water is kunstenmakerij’. Wat de lof die Jan Wolkers de schrijver van de Albums van Verkade in zijn lezing toezwaaide in een vreemd licht plaatst. Zijn grootste compliment voor Thijsse was: ‘Ik weet maar één schrijver in ons taalgebied die zo zuiver de natuur beleefde als hij, de Vlaamse dichter Guido Gezelle.’
In een brief van 12 januari 1944 vertelt Thijsse over Frederik van Eeden. Die verkeerde graag in het gezelschap ‘van de kloeke Thijsse’, hij werd er ‘blijmoedig en zelfverzekerd’ van. Thijsse herinnert zich hun gesprekken over ‘Schoonheid, Kunst, Wetenschap, Waarheid’ waarvan de uitkomst altijd was ‘dat we hier niet te doen hebben met tegenstellingen […]. Misschien heb ik je wel eens verteld van die Borstelrups? Ik liep met Van Eeden op Hilverbeek […] en we vonden op den grond onder de beuken een mooie volwassen borstelrups, vol in kleur van geel en groen en pikzwart en rood. Hij nam het beest in zijn hand, liep er mee verder en mompelde voortdurend: hoe komt dat dier zoo mooi! Hij had een groote gave voor onderzoek en aanschouwing en lette vooral op insecten en op vogelgeluiden.’
Hans Warren was inmiddels zo ver, hij kon een gedeelte van Van Scheldestromen aan Thijsse voorleggen. ‘Hier heb je het eerste deel van je boek terug en ik zie met verlangen uit naar het vervolg,’ bericht deze op 6 februari 1944. Hij vindt het ‘aardig, vlot en onderhoudend’, maar heeft allerlei opmerkingen, ‘vele van zeer schoolmeesterachtige aard’ naar hij zelf aangeeft. ‘Toch moet je op die dingen letten, vooral op het storend herhalen van woorden en klanken […]. Ik heb mij aangewend, al lezende meteen de geluiden te beseffen en zoo ontdek je al gauw het stroeve of het vervelende aan de stijl.’
Op 29 februari 1944 volgen nog wat aanwijzingen, het is volgens hem een geluk dat Hans Warren op een plek woont die ‘een nog al volledige beknopte uitgave mag heeten van het heele gewest. Dus concentreer je gerust op Borssele en noem de rest terloops. Bijvoorbeeld het begrip Inlage demonstreer je aan je Borssele inlaag.’
In mei 1944 meldt Hans Warren de betrokkenen dat hij opschiet met het werk. ‘Je Zeeuwsche stroomen zie ik met verlangen tegemoet,’ schrijft Thijsse op 22 mei. De uitgever bericht een dag later: ‘Tot ons genoegen mochten wij uit Uw brief van 18 dezer vernemen, dat U met Uw boekje goed vordert.’ Er wordt over foto’s gepraat en Hans Warren maakt een ontwerp voor het omslag.
Het typoscript omvat negen hoofdstukken. In hoofdstuk 5, ‘Als de schorren bloeien’, gaat het onder meer over zeekraal: ‘Zeekraal met harde eieren is een ware Zeeuwse delicatesse.’ In het zevende hoofdstuk ‘Oude kreken’ vaart hij over de Zeeuwse wateren: ‘De frisse zeewind, de zon, de glasgroene golven en de altijd wisselende wolkenluchten en de vogels maken zo’n tocht steeds tot een feest. We passeren de zandbanken, waarop hele kudden zeehonden liggen te rusten, zwartglanzende figuurtjes in de zon. Scholen Bruinvissen tuimelen telkens om.’ In hoofdstuk 9 schrijft hij onder meer over de oesterteelt. In één opzicht is het tegenwoordig beter dan het toen was. ‘De kreeftenvisserij op de Oosterschelde heeft niets meer om het lijf, de beesten schijnen verdwenen te zijn,’ stelde Hans Warren in 1944 vast.
Op 3 juli 1944 bericht Kroonenburg dat hij het werk heeft ontvangen. Hij
hoopt dat het boekje ‘in den loop van het najaar’ kan verschijnen. Maar eerst moet het bestuur van de Bond Heemschut ernaar kijken. Men komt met een afwijzend oordeel. Dat ligt aan ‘het – reeds door U genoemde – bezwaar der heterogeniteit en de wat té persoonlijke, zij het ook aantrekkelijke stijl’. De uitgever, die zich aanbevolen houdt voor ‘een grooter werk’, vindt het spijtig. Hans Warren vindt het nauwelijks spijtig. Op 25 augustus 1944 meldt hij in zijn geheim dagboek ‘weer een verzoek’ te hebben gekregen om een boek te schrijven. ‘Het is het vijfde al, maar alles blijft liggen […]. Het enige wat ik voltooide, een ondoorwerkt, heterogeen stel schetsen Van Scheldestromen is voor de Heemschutserie geweigerd.’ Tussen december 1946 en mei 1947 zou Van Scheldestromen als feuilleton in het blad In Weer & Wind verschijnen.
De correspondentie met Thijsse gaat door. Deze werkt ‘onverstoorbaar voort’ en ziet met genoegen dat ook Hans Warren ‘bezig blijft’. Lily Burdet vertrekt mogelijk naar Zwitserland, ‘wat voor mij een hele klap is’. Maar op 27 juni 1944 kan hij berichten dat ze is gebleven, ‘nog altijd de lust en vreugde van Binnenduin’. Hij denkt na over wat er na ‘de wapenstilstand’ moet gebeuren. Volgens hem is vooral ‘hervorming van het onderwijs’ nodig. Hóe is voor hem ‘nog nevelachtig: de onschoolsche school, buiten het schoolgebouw. Maar dan de kundigheden en vaardigheden? Het moet kunnen.’
‘Wij zijn het er hier vrij wel over eens dat de oorlog onmogelijk nog langer dan zes weken kan duren,’ schrijft Thijsse op 5 augustus 1944. Hij hoorde goede berichten over de kwartelstand op Noord-Beveland. Dit zijn de laatste woorden uit zijn laatste brief aan Hans Warren: ‘Hoe heerlijk zou het zijn als weer overal, zooals vroeger, de kwartelroep weergalmde in de graanvelden.’
Hans Warren gaf antwoord na Thijsses dood. In 1947 verscheen zijn In memoriam dr. Jac. P. Thijsse. In de openingsregels liet hij de kwartel roepen: ‘Aan ’t venster weer een vrije zomer./ Een tortel koert, de avond lang./ Een kwartel laat, zacht en steeds lomer/ zijn roep wellen uit ’t klaverland.’ In het dichtwerk onderneemt hij ook een pelgrimstocht naar Thijsses graf: ‘Ik kwam toen het herfst was in de duinen/ over het stijgend kerkhofpad.’ Nergens spreekt hij zich zo duidelijk uit over hun band: ‘Zo als een zoon heb ik staan staren,/ de letters van uw naam gespeld.’
Niko Tinbergen
Als een zoon. In zekere zin zijn deze gevoelens wederkerig geweest, want Jac. P. Thijsse heeft in Joh. A.M. Warren een opvolger gezien. Van anderen is eveneens bekend dat ze dergelijke verwachtingen hadden, bijvoorbeeld van Niko Tinbergen (1907-1988), een van de grondleggers van de ethologie, in 1973 onderscheiden met de Nobelprijs voor Geneeskunde. Voor de biografie Niko’s Nature die Hans Kruuk in 2003 bij de Oxford University Press publiceerde (in 2007 vertaald), is jammer genoeg hun uitvoerige correspondentie niet geraadpleegd.
Begin 1944 maakt Thijsse plannen voor ‘als die ellendige oorlog voorbij is’. Hij wil Tinbergen als redacteur van De Levende Natuur aanstellen, ‘en we hopen dan een heele staf van jonge medewerkers te krijgen,’ schrijft hij op 1 januari aan Warren. Inmiddels ging het echter slecht met het blad. Het zou na 1 september 1944 ophouden te verschijnen. De dood van Thijsse op 8 januari 1945 vertraagde een wederopstanding van het tijdschrift. Pas in december 1946 kwam die door redacteur Jacob Heimans, bijgestaan door Niko Tinbergen en Jan Wilcke, tot stand, als de eerste naoorlogse aflevering verschijnt, vooral aan het overlijden van Thijsse gewijd.
Niko Tinbergen zag teleurgesteld aan dat Hans Warren de natuurstudie verruilde voor de letterkunde. In 1947 bedankte hij hem beleefd voor het toezenden van In memoriam dr. Jac. P. Thijsse (‘Wat wordt zijn grootheid door weinig mensen begrepen.’). Maar als hij hem in 1958 vanwege de Van der Hoogtprijs feliciteert, bekent hij ‘helaas voor de meeste uitingen van dichtkunst vrijwel totaal ongevoelig’ te zijn.
‘Ik wil je niet pressen om bijdragen te schrijven, want het is nu met de betaling helemaal mis,’ berichtte hij Hans Warren op 24 februari 1950 in verband met De Levende Natuur. ‘Maar wat we missen, is het soort stukken dat jij schrijft. We moeten meer verhalen hebben van mensen die eenvoudig weg beschrijven wat ze gezien en genoten hebben. Geen leeg geleuter, maar stukken die tegelijk een gemoedsuiting van de schrijver zijn èn iets belangwekkends rapporteren.’
In een brief aan de bioloog Jan Wilcke van 12 oktober 1951 stelde Tinbergen het werk van enkele Nederlandse natuurschrijvers aan de orde: ‘zo ontzettend saai […] en dan die verschrikkelijke stengeldoorsneden e.d.; ze herinneren je aan de dull-ste nattehis.lessen [nattehis = ‘natuurlijke historie’ – mm]. Wat zou Hans Warren daar een andere sfeer in hebben weten te leggen! Zonde en jammer dat we die kwijt zijn; zit hij nog in Frankrijk? De man heeft altijd met grote geldarmoede te kampen.’
Vanwege die ‘grote geldarmoede’ vertaalde Hans Warren een tijdlang boeken over de natuur. In 1954 verscheen bijvoorbeeld zijn weergave van Konrad Lorenz’ Ik sprak met viervoeters, vogels en vissen. In een brief van 29 maart 1953 liet deze aan Hans Warren weten: ‘Ich freue mich sehr, dass Sie mein Buch übersetzen wollen, mein lieber Freund Niko Tinbergen ist überzeugt, dass Sie der richtige Mann dazu sind – und so bin ich es auch!’ In 1957 liet Tinbergen zelf zijn Bird life vertalen door Hans Warren. Maar op den duur zakte deze af tot het vertalen van gidsen als Grasparkieten – mijn hobby en Kanaries, gevederde kamerzangers.
Wat zijn eigen geschriften over de natuur betreft, had Warren het al eerder laten afweten. Hij publiceerde slechts één boek over de natuur, Nachtvogels (1948), door Tinbergen ingeleid. Een jaar of tien nadat hij ermee was begonnen, stopte hij ook met het schrijven van artikelen over de natuur. Op 19 mei 1951 noteerde hij voor het laatst iets in zijn natuurdagboek. Het ‘Mooi leven zoo’ was voorbij, de apostel van de verheffing van het leven door natuuraanschouwing zweeg.