Mario Molegraaf
Op een dag zullen onze standbeelden verrijzen
De vriendschap van Gerrit Komrij en Hans Warren
Mario Molegraaf (1960) werkt aan een biografie van Hans Warren.
‘Ik heb Gerrit, mijn beste, liefste vriend, niet verraden,’ noteert Hans Warren op 6 februari 1976 in een van de vele cahiers waarin hij zijn journaal bijhield. Hij spaarde zijn vriend ook toen hij in 1993 zijn Geheim dagboek 1975-1976 voor publicatie gereed maakte. Hij liet de aantekening van 6 februari 1976 weg, een aantekening die Gerrit Komrij hem naar hij vermoedde nooit zou kunnen vergeven. ‘Het pikante van de onthulling valt in het niet naast alles wat je zo loswoelt,’ overwoog hij op 27 juli 1993. Een paar maanden later had hij al spijt slapjes voor het leven in plaats van onvoorwaardelijk voor de letteren te hebben gekozen. ‘Jammer voor het boek is dat ik de verleidingspoging van Charles heb moeten schrappen,’ noteert hij op 19 september 1993.
Op 5 februari 1976 was Charles Hofman, de man met wie Gerrit Komrij het bestaan deelde, bij Hans Warren langs gekomen. Het bezoek was uit de hand gelopen, blijkt uit de aantekening. ‘Eén keer kreeg hij me zo ver dat ik een stijve had, niet eens erg, ik porde hem tegen zijn holletje en zei iets geks,’ bekent Hans Warren. Maar uiteindelijk zwicht hij niet: ‘Ik heb Charles vlakaf gezegd: “Ik heb liever dat jij kwaad op me bent dan dat ik Gerrit verdriet doe.” Toen begon hij te schelden en te bijten en wild te doen. Zijn ontrouw was volkomen, maar ik ken hem genoeg om te weten dat hij me wanneer hij weer helder is dankbaar zal zijn.’
Als Charles te veel had gedronken, werd hij vaker seksueel opdringerig, tegen mannen én tegen vrouwen. Daarom past enige relativering. Maar het incident vond plaats in een periode dat de vriendschap tussen Warren en Komrij toch al op de proef werd gesteld. Gerrit en Charles waren zo royaal geweest Hannah Warren, de dochter van de dichter, onderdak te bieden. Ze ging Nederlands studeren in Amsterdam. Op 4 september 1974 liet Gerrit weten dat Hannah de kamer in hun huis aan de Jacob van Lennepkade binnenkort kon betrekken. Daarvoor moest een ander, juffrouw Jongens, de huur worden opgezegd.
[pagina 46]Engelengeduld
Hoe zou het Hans Warren zijn vergaan als Gerrit Komrij niet op zijn weg was verschenen? Gerrit is in een beslissende fase een onmisbaar klankbord geweest. Verder waren Gerrit en Charles in het leven van Hans een belangrijk voorbeeld: zo kon het ook, zo kon je ook als homo leven. Hans Warren benutte zijn vrienden en hun huis voor zaken waarvan hij zijn vrouw Helen (in het Geheim dagboek Mabel geheten) en hun drie kinderen Albertina, Hannah en David (in Geheim dagboek Amanda, Beryl en Gideon) liever onwetend hield. Met Hannah op deze strategische locatie werd dat lastiger. Toeval of niet, in april 1975 kondigde Helen aan dat ze wil scheiden. ‘Jij gaat nu helemaal je eigen weg, je gaat met Gerrit en Charles in die homoseksuele sfeer op, en ik wil het niet meer,’ luidde volgens Geheim dagboek haar toelichting.
Hans Warren voorziet op 27 september 1974 in zijn dagboek dat het gebaar van zijn vrienden om Hannah een kamer aan te bieden voor problemen kan zorgen: ‘Ze hebben het zelf voorgesteld, maar ze weten niet waar ze aan beginnen.’ Al snel volgen verontrustende geruchten over hoe Hannah en ‘die knul van haar’ zich gedragen. In een dagboekaantekening van 12 september 1975 vernemen we: ‘De potten en pannen vliegen in het rond en er wordt ook gevochten. Gerrit en Charles kunnen dit niet langer tolereren.’ Maar ze tolereren het wél, nog een tijdje tenminste. Begin 1976 is het engelengeduld op.
Hans Warren heeft alle begrip voor Gerrits en Charles’ besluit, zegt hij in zijn dagboek: ‘Ze hadden verhuurd aan een jong meisje en niet aan een als kat en hond levend stel waar ze enorme hinder van ondervinden.’ Op 18 januari 1976 schrijft hij hen: ‘Je weet hoe de situatie ligt, het is ook voor mij uiterst penibel […] verzeker me van éen ding: dat onze vriendschap ook tegen deze stoot bestand is.’
Tal van documenten getuigen van de vriendschap van Gerrit Komrij en Hans Warren. Warrens journaal natuurlijk, de stukken die de schrijvers over elkaar publiceerden, de correspondentie. In de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg beschikt men over de berichten van Komrij aan Warren, een grote bijzonderheid, want Gerrit Komrij was geen briefschrijver. In het Letterkundig Museum bewaart men de brieven van Warren aan Komrij.
Op een kaartje van 1 augustus 1978 stelt Hans mij aan Gerrit en Charles voor. Welgeteld drie dagen eerder hadden hij en ik elkaar leren kennen. ‘Ik beschrijf hem niet, dat moet een verrassing blijven, anders denk je dat ik toch enkel superlatieven gebruik. Maar hij is zo’n golden boy, die alles meegekregen heeft van de goden en van de fortuin.’
In Demonen (2003) blikte Gerrit Komrij terug: ‘Op een dag kwam mijn vriend aandraven met een verse lover, een jongen die zijn kleinzoon had kunnen zijn. […] ’t Jongetje van zeventien wist veel. Hij kon wel twaalf sterke dranken door elkaar drinken en sprak zeker dertien vreemde talen, ik vrees eveneens door elkaar.’ Een karikatuur misschien, maar een karikatuur waarin ik mijn vroegere zelf helaas helemaal herken. Komrij vond wel dat ‘’t jongetje’ goed voor Hans Warren zorgde: ‘Ik
[pagina 47]kon mijn vriend geen betere metgezel toewensen. Door een leven dat een Augiasstal dreigde te worden werd de eigengereide bezem gehaald. Net op tijd.’ Zo dacht Komrij er achteraf over. Indertijd amuseerde hij zich wel met het woelige bestaan van zijn vriend.
Gerrit Komrij was van 1944, Hans Warren van 1921, maar Gerrit speelde overtuigend de rol van grijze wijze, Hans schitterde als wispelturige jongeling. Kijk alleen al naar wie bij hen horen. Naast Gerrit Komrij staat altijd Charles Hofman. Ongeveer alle praktische zaken van het leven regelde Charles voor Gerrit, vanaf koken tot en met schoonmaken. Al had hij over dat laatste eigengereide ideeën. Zo dacht hij blijkbaar dat kattenbakken zelfreinigend waren. Een nachtje logeren in januari 1982 was, volgens het Geheim dagboek, geen groot genoegen: ‘Alles stonk naar de katten, er was zelfs een poepvlek in het bed.’
In datzelfde bed had Hans Warren niet alleen met mij gelegen. Gerrit en Charles kregen telkens anderen aan Hans’ zijde te zien. Eerst Helen en de kinderen. Maar al snel duikt Giovanni Nurchi, uit Sardinië afkomstig, in het leven van Hans Warren op. Die informeert zijn Amsterdamse vrienden meteen en laat in een brief van 29 juli 1972 ook weten: ‘Langs de huwelijkshemel natuurlijk donderwolken.’
Later verschijnt een tweede jongeman in Hans Warrens bestaan, Adrie van Griensven, in het gedrukte dagboek van de naam Theo Willemsen voorzien. Op een ongedateerd berichtje aan Gerrit schreef Hans onder meer: ‘A. is m’n droom-
[pagina 48]beeld’ en ‘Bid voor me, en verscheur dit kaartje, echt.’ Het kaartje bevindt zich desondanks in Komrij’s mappen, en niet in snippers.
Warren besefte hoeveel hij van zijn Amsterdamse vrienden vergde. ‘Ik begrijp niet dat jullie zoveel geduld en engelachtige toewijding opbrengen voor zo’n rare snuiter als ik,’ schrijft hij hen op 16 maart 1975. ‘Ik zou soms wel eens door jullie ogen willen kijken naar “die Hans” die in deze paradijselijke hel, onze aarde, weer eens aan het verzengen is. Dank dat jullie het vuur aanwakkeren en koelte toewuiven al naar behoefte.’
Voos geklater
Gerrit Komrij geeft advies over leven en letteren. Als een vader met onuitputtelijke liefde. Als een leraar met eindeloos geduld. Hans Warren, huisvader én puber op leeftijd, wil Giovanni uitnodigen voor een poëziefestival. In een brief van 11 december 1972 ontraadt Komrij hem dat nadrukkelijk: hoe moet het bijvoorbeeld met de pers wanneer Hans en Giovanni samen optrekken?
De twee Nederlandse schrijvers, de oude en de jonge, zijn vol verwachtingen over de toekomst. Alleen werkt de rest van de wereld vaak niet mee, de recensenten in de eerste plaats. Komrij is blij met Warrens bespreking van Op de planken, blijkt uit een brief met poststempel 22 april 1974. Verder zou namelijk niemand aandacht aan de bundel hebben besteed. De recensenten staan, volgens Komrij, wel altijd stil bij werk van auteurs van minder allooi als H.C. ten Berge en Jacques Hamelink. Zouden die misschien een tientje in de recensie-exemplaren voor bijvoorbeeld Kees Fens stoppen, vraagt hij zich af. Maar hij laat zich niet ontmoedigen en voorspelt dat op een dag standbeelden van Hans Warren en hemzelf zullen verrijzen, aan de ingang van de tunnel onder het Kanaal nog wel.
Tussen Warren en Komrij is het ook allemaal met een bespreking begonnen. Een bespreking van Hans Warren over een roman van de Griekse auteur Emmanuel Rhoïdis: ‘We zijn Gerrit Komrij heel dankbaar dat hij voor ons, Nederlanders, Pausin Johanna heeft opgediept.’ Het stuk verscheen in de Provinciale Zeeuwse Courant (pzc) van 13 januari 1968. Maar in Komrij’s debuut Maagdenburgse halve bollen ziet Warren, in de pzc van 1 februari 1969, slechts ‘wonderlijke, barokke, meest lege spelen’. Verder zijn er ‘viezigheidjes, voornamelijk aan de anale kant’.
Komrij reageerde op deze recensent en andere recensenten in een gedicht ‘Afgeluisterde tweespraak’ met wendingen als: ‘’t Zijn lege spelen, Mijnheer, ’t is voos geklater’ en ‘Met een ijselijke inslag van het anale’. Nooit liet hij iets op zich zitten. De poot van iemand die hem aanvalt, zal hij met plezier afhakken, zo bericht hij op een kaartje van 9 oktober 1974.
Bij het uitvechten van zijn persoonlijke vetes ging hij zijn column in NRC Handelsblad gebruiken of misbruiken. Wanneer de organisator van een Hans Warrenavond in Goes in 1981 Komrij’s honorarium niet snel uitkeert, dreigt hij in een brief aan Warren en mij zich met zijn pen te zullen wreken. Hij vreest dat Zeeland
[pagina 49]verloedert, maar vooralsnog was er na de ‘Afgeluisterde tweespraak’ voor de Zeeuw Hans Warren geen vuiltje aan de lucht. Op 14 februari 1970 had die in zijn stuk over Alle vlees is als gras het oordeel over Komrij’s debuutbundel ingetrokken: ‘We moeten erkennen dat de term “lege spelen” niet juist was.’ Wat was er veranderd in het ene jaar tussen de afwijzende recensie en de herroeping? De twee mannen hadden intussen kennis gemaakt.
Kennismaking
In april 1969 verschijnt het laatste nummer van Maatstaf onder leiding van Bert Bakker (1912-1969). Het literaire tijdschrift, waaraan Hans Warren vaak meewerkte, gaat mét de 3.057 abonnees over naar De Arbeiderspers. Als redacteuren treden voortaan Martin Ros en Gerrit Komrij op. In deze hoedanigheid richt Komrij zich, op 9 april 1969, per brief tot Hans Warren. En het is eveneens in deze hoedanigheid dat hij zich, samen met Ros, op 14 augustus 1969 meldt in diens huis aan het Pijkeswegje. Hans voelt direct genegenheid voor Gerrit, zegt hij in zijn dagboek: ‘Wanneer ik hem zo bezig zag dacht ik wat ben jij een aardige kerel, jou zou ik graag beter leren kennen.’
Een eerste plan dat wordt gerealiseerd, in september 1970, was een Zeelandnummer van Maatstaf. Als redacteuren daarvan worden, naast Martin Ros en Gerrit Komrij, Hans Warren en Andreas Oosthoek vermeld. Oosthoek en Warren tekenen ook samen voor een vraaggesprek met Komrij dat op 17 april 1971 in de pzc ver-
[pagina 50]schijnt. In het stuk wordt het interieur van het van buiten ‘wat trieste kadehuis’ enthousiast beschreven: ‘Veel boeken, een uitgebreide discotheek. Daartussen Gerrit Komrij, blond, opvallend lichte ogen; zijn vriend Charles, schilder, en drie poesen, Bavo, Rochus en Doortje.’
Er was snel een intense vriendschap ontstaan. ‘Gaat er iets beginnen in dit leven?’ overweegt Hans Warren in zijn dagboek op 1 februari 1970, nadat hij voor het eerst bij Gerrit en Charles (‘een buitengewoon mooie jongeman van tweeëntwintig jaar’) thuis is geweest. Op een volgend bezoek blikt Warren met spijt terug: ‘Veel sherry op en heel dronken geraakt’. In Komrij’s brief van 1 september 1970 wordt helemaal niet getreurd. Hij vindt dat er spoedig een herhaling moet volgen en o ja, de kapotte ruit is vervangen.
Het gaat in het dagboek en in de correspondentie vaker over drank en ook over drugs. Aangemoedigd door Charles gaat Hans hasj proberen, en in de tuin op het Pijkeswegje wordt het gewas voortaan verbouwd. Maar de vrienden waren eerst en vooral door de literatuur verbonden. Op 18 januari 1971 bericht Gerrit dat hij en Charles zeer te spreken zijn over Warrens Schetsen uit het Hongaarse volksleven. De bundel bevat een aan Gerrit Komrij opgedragen gedicht en ook een alcoholisch vers (‘veel te intieme gesprekken,/ veel te warme blikken, en zelfs enkele grepen,/ al dan niet afgeweerd’) met de opdracht ‘aan Charles Leopold Hofman’.
Zo zal het de komende jaren blijven gaan: Komrij is steevast de eerste lezer van Warrens werk. Begin 1974 jubelt hij over Betreffende vogels. Begin 1975 blijkt hij verpletterd door Steen der Hulp. Hij sprak zijn waardering ook in het openbaar uit. Aan de vooravond van de vijftigste verjaardag van de dichter, 20 oktober 1971, publiceerde hij een uitgebreide beschouwing ‘Hans Warren. Grote kuipen met oleanders’ in Elseviers Literair Supplement. Hij vond het zelf maar een pover stukje geworden, kondigde hij in de correspondentie aan. Ten onrechte, het is een briljante introductie tot Warrens poëzie.
Op 22 december 1973 bespreekt Komrij in de pzc Warrens dichtbundel De Olympos, op 3 januari 1976 recenseert hij voor Vrij Nederland de korte roman Steen der Hulp. Najaar 1981 stelt hij het eerste deel van Geheim dagboek voor. Het jaar daarna voorziet hij Dit is werkelijk voor jou geschreven van een inleiding, in de bundel bloemleesde Warren zijn eigen poëzie. ‘Er is bij Hans Warren geen grens te trekken […] tussen persoonlijke adem en papieren regelval […]. In één regel van hem zit meer oprechtheid dan in mijn hele werk. Daarom benijd ik hem,’ zegt Gerrit Komrij.
Hans Warren durft in zijn brieven aan Komrij even openhartig over zijn ingewikkelde bestaan te schrijven als in het dagboek. Gerrit Komrij is in zijn epistels aan Warren ontspannen en geestig. Zijn brieven bieden bovendien een unieke blik op het leven aan de Jacob van Lennepkade. Ook van vakanties wordt Warren op de hoogte gehouden. Op 10 juni 1974 vertelt Komrij over zijn jongste ervaringen in Griekenland, het land waar hij een tijd heeft gewoond. Hij roept de Grieken uit tot de domste en lelijkste lieden op aarde. Op de terugweg heeft hij Venetië aangedaan
[pagina 51]en daar beleefde hij zeer gelukkige dagen en nachten. Hij zal de indrukken verwerken in ‘De stenen van Venetië’, een gedichtencyclus uit de bundel Fabeldieren.
Kwijnende vriendschap
Geen vriendschap is helemaal belangeloos, ook deze niet. Soms zijn Warrens verzoeken aan Komrij wel erg nadrukkelijk. Neem zijn vraag over Steen der Hulp op 23 augustus 1975: ‘zou jij direct voor Vrij Nederland een stuk willen schrijven […] Ik ben anders niet zo dringerig, maar ik heb verschrikkelijk veel geld nodig en hoop op een herdruk!’
Eerder dat jaar, op 4 februari, had hij gemeld: ‘Laurens van Krevelen heeft me gevraagd of ik de nieuwe “Spiegel” wil maken nu Van Vriesland overleden is. Ik heb ja gezegd.’ Komrij stapt naar een andere uitgever en zegt dat hij óók zo’n grote poëziebloemlezing wil maken. Zo kan het gebeuren dat eind 1979, een half jaar na Warrens Spiegel van de Nederlandse poëzie. Dichters van de twintigste eeuw, Komrij’s De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw uitkomt. De indeling en de opzet van de boeken lijken wonderlijk veel op elkaar. De bloemlezers geven elkaar, natuurlijk tot verontwaardiging van menig recensent, het maximale aantal gedichten. Komrij’s keuze
[pagina 52]wordt een bestseller, zeker wanneer vier verontwaardigde Vijftigers een proces aanspannen. Op 21 januari 1980 spot Gerrit daarover in een brief.
Warren was oprecht opgetogen over de successen van Komrij. Deze bleek niet zo grootmoedig. De rollen waren altijd duidelijk geweest: hij was de gevierde auteur die gul hulp bood aan een minder gezegende collega. Maar vanaf het verschijnen van het derde deel, najaar 1983, werd Hans Warrens Geheim dagboek een literaire hit. Warren noteerde op 30 juli 1985: ‘Gerrit vertelde dat zijn boeken ondanks z’n bekendheid buitengewoon slecht verkopen. En hij zei dat ik in Amsterdam tegenwoordig een figuur ben die meetelt. […] Gerrit […] wordt nu een beetje afgunstig vanwege mijn bescheiden succes.’
Komrij’s jaloezie is verklaarbaar. Op 1 januari 1979 berichtte hij dat hij vanwege een kostbare verbouwing aan de Jacob van Lennepkade allerlei onbenullige maar goedbetaalde schrijfklussen op zich had genomen. Maar de uitgaven bleven groter dan de inkomsten, en dat was niet bevorderlijk voor de stemming in huize Komrij. De tekenen waren al duidelijk bij de logeerpartij in januari 1982, met de poepvlek in bed. Op 3 mei van dat jaar betoont Warren zich ongerust in zijn dagboek: ‘Ik hoop zo dat het hem goed zal gaan, en ik ben bang. Die vreemde sfeer in het huis […] de laatste tijd.’ Op 14 september 1982 noteert Warren dat hij zijn vriend heeft opgebeld. Met goed nieuws, hij heeft geregeld dat Komrij de Herman Gorterprijs zal krijgen voor De os op de klokketoren: ‘Zijn stem klonk eerst heel droevig, maar na het
[pagina 53][pagina 54]
“zonnestraaltje” kikkerde hij op. Hij zit in grote moeilijkheden met de belastingen, er dreigt een faillissement. Ze overwegen er vandoor te gaan. […] Natuurlijk is de zevenduizend gulden van de prijs in zo’n geval maar een druppel.’
De ontsnappingsroute blijkt naar Portugal te voeren, zo krijgen Hans Warren en ik te horen wanneer Gerrit en Charles in februari 1983 langskomen in Zeeland. Een maand later, op Gerrits negenendertigste verjaardag, blijkt het huis onttakeld: ‘De vitrine met het mooie Jugendstilglas was leeg, veel van de bibliofiele boeken waren weg.’ Niet alleen de mooie woning is er deerlijk aan toe, ook de vriendschap begint te kwijnen. Op 20 mei 1983 noteert Hans Warren: ‘Zijn huis was een pied-à-terre voor mij en m’n vrienden, en nu durf ik hem nauwelijks te schrijven. […] Maar ik stel me voor dat ik in hun situatie zou verkeren: ik zou geen mens willen zien!’
Gerrit en Charles verhuizen holderdebolder naar Portugal, maar keren in eerste instantie onverrichter zake terug. Op 19 oktober 1984 kunnen ze eindelijk de verhuiskaart sturen. Op 6 mei 1985 zendt Gerrit een kort levensteken en een uitnodiging. Hans Warren en ik hebben hen in Portugal nooit opgezocht. Warren hoort voortaan vooral via-via van Komrij. Op 19 april 1990 noteert hij in zijn dagboek: ‘Hij gedraagt zich dwaas, vind ik, als een verwende diva, een miskend genie in ballingschap.’ Een maand later verschijnt Komrij in een televisie-uitzending. Volgens
[pagina 55]de dagboekschrijver zat ik ‘duidelijk te genieten van het onthutsende schouwspel’. Zelf kon hij wel huilen.
Ook de zeldzame keren dat de vrienden elkaar terugzien wordt er gehuild, begin 1993 bijvoorbeeld. ‘Zo’n kostbaar moment in je leven,’ meldt Warren. Hij noteert Gerrits woorden bij het afscheid: ‘Dit is de mooiste avond geweest die ik in jaren heb beleefd.’ In september 1996 wordt in Middelburg een expositie over Hans Warren geopend. Gerrit Komrij is een van de sprekers. Hij vertelt Warren in twaalf jaar nauwelijks te hebben gesproken: ‘Eenmaal te vluchtig en een tweede maal te kort.’ Warren vindt, volgens de pzc, Komrij’s speech een ‘monument van vriendschap’. Maar als de ontmoeting ‘niet op die stralende foto’s’ was vastgelegd, ‘dan zou je denken dat het een droom was,’ vertrouwt hij zijn dagboek een paar maanden later toe.
‘Wat een fijne vrienden zijn dat’
De boeken van zijn vriend bleef hij bespreken, ook nadat Komrij proza was gaan schrijven. In de pzc van 24 maart 1990 sluit Warren naar aanleiding van Over de bergen niet uit ‘dat Komrij die in zoveel literaire genres uitblinkt, geen zéér grote talenten heeft als romancier.’ ‘Het lijkt steeds duidelijker te worden dat romans schrijven Gerrit Komrij’s fort niet is,’ besluit Warren de bespreking van Dubbelster in de pzc van 10 december 1993.
[pagina 56]Toch oordeelde Warren over de meeste boeken van Komrij uitermate gunstig. In de recensie van De buitenkant, in de pzc van 3 februari 1995, wordt Komrij voorgesteld als een ‘vakman, gedreven door een grenzeloze ambitie, die exact weet wat hij doet en wil. Die heilig overtuigd is van de zeldzame kwaliteit van zijn scheppingen als dichter, prozaïst, toneelschrijver, zijn bekwaamheden als bloemlezer en vertaler, zijn superioriteit in haast ieder opzicht. Hij reageert furieus en soms zelfs hovaardig op kritiek.’ Daarover kon de bespreker meepraten, want diens reacties op Komrij’s proza waren niet zonder gevolgen gebleven. Als een interviewer de naam ‘Warren’ noemde, reageerde Komrij geprikkeld. ‘Warren was zijn leven lang een veelbelovend dichter,’ smaalde hij bijvoorbeeld in de Poëziekrant van januari-februari 1994.
In de pzc van 26 november 1999 toont Hans Warren aan wie achter de beruchte Vlaamse boekbespreker Patrick Demompere schuilgaat. Gerrit Komrij namelijk. Demompere heeft zich merkwaardig genoeg óók over de romans van Komrij uitgelaten: ‘God mag weten waarom, is hij zich gaan verbeelden dat hij alles kan. De laatste jaren probeert hij zich zelfs als een soort romancier te profileren. Het wil maar niet lukken, al houdt hij koppig vol.’
Kort na deze ontmaskering zien Gerrit en Hans elkaar weer, op 21 januari 2000 tijdens een bijeenkomst in Amsterdam. Er valt geen onvertogen woord, al helemaal niet over Patrick Demompere. ‘Wat een fijne vrienden zijn dat, de oplichtende blik in Charles’ ogen toen hij me zag, nooit vergeet ik dat, en de warmte waarmee Gerrit me omhelsde, telkens weer,’ blikt Hans Warren de volgende dag terug.
Op 15 maart 2001 publiceert Warren twéé stukken over Komrij in de pzc: eentje over Vreemd pakhuis en eentje over Luchtspiegelingen. Op 6 december 2001 staat zijn zeer lovende bespreking van Trou Moet Blycken in de krant. Twee weken eerder had hij, in een recensie die op 22 november 2001 in de pzc verscheen (en zoals het grootste deel van zijn stukken omstreeks dezelfde datum in tal van andere regionale dagbladen) Komrij’s roman De klopgeest afgewezen. Bij Komrij verwacht je ‘niets meer of minder dan een wonder,’ zegt hij. En een wonder is het boek niet bepaald geworden: ‘De zinnen zijn correct, ze missen evenwel de vaart waarop je bij deze auteur rekent. Waar zijn z’n humor en z’n brille?’
Komrij greep naar het bekende wapen, zijn rubriek in NRC Handelsblad. Op 13 december 2001 noteert de doodzieke Warren in zijn dagboek: ‘Gerrit K. schreef […] een vernietigend stukje over Een stip op de wereldkaart.’ Twee dagen later meldt Warren over mij: ‘Hij richt al zijn woede en haat op Gerrit, hij wil hem vermoorden. Hij zegt gezien te hebben hoe ik bij het lezen van diens stuk instortte. Het is allemaal niet waar. Het was een heel diepe teleurstelling voor me, maar niet de genadeslag. Die heeft m’n eigen lichaam me gegeven.’
Op 19 december 2001 sterft Hans Warren. Het artikel over Een stip op de wereldkaart, Warrens laatste gedichtenboek, bundelde Gerrit Komrij alsof er niets was gebeurd in Kost en inwoning (2005). In het literaire wereldje was de wraakactie niet goed gevallen. Herman Stevens sprak in NRC Handelsblad van een ‘treurig dieptepunt’
[pagina 57]van polemiek. Maar Komrij kwam nooit met een excuus. Integendeel, hij zette zijn afrekening voort, onder meer in het biografische overzicht Het fabeldier dat Komrij heet (2004). De auteur daarvan, Onno Blom, was bereid als een soort buikspreekpop op te treden. Dankzij die omweg klonken de persoonlijke visies van Komrij ineens als objectieve historie. Over de ontmaskering van Demompere vertelt Blom dat Komrij ‘Warrens stuk niet als een bewijs van vriendschap’ beschouwde ‘om het mild te zeggen. Zijn vriend had het spel niet willen meespelen.’ Maar Warren wist niets van een spel, laat staan dat hem was gevraagd dat mee te spelen.
‘Ik hing mijn vuile was liever zelf buiten’
Wat dreef de vrienden uit elkaar? In Het fabeldier dat Komrij heet wast het fabeldier zelf de handen in onschuld. Wel klinken er verwijten in mijn richting: ‘Eigenlijk was de verhouding tussen hen al beginnen te verslechteren vanaf het moment dat Warren in 1978 een relatie kreeg met de zeventienjarige Mario Molegraaf.’
Inderdaad kreeg na mijn komst de vriendschap tussen Komrij en Warren een ander karakter. Dat heeft te maken met de eigengereide bezem en de gereinigde Augiasstal. Hans hoefde door het nieuwe evenwicht in zijn leven niet meer bij Gerrit uit te huilen. Ook had hij hem niet meer als eerste lezer van zijn werk nodig. Maar de logeerpartijen gingen op de oude voet door, de brieven waren even hartelijk als altijd, de verstandhouding was net zo warm. De door niemand gewilde kilte trad in 1983 in, een gevolg van het noodlot, wanneer je Komrij’s financiële debacle en de daarop volgende verhuizing dan wel vlucht naar Portugal zo mag noemen.
[pagina 58]In het stuk ‘Vriendenverraad’, opgenomen in Demonen, klaagt Komrij vooral over het Geheim dagboek. ‘Een reeks die in de Nederlandse bekentenisliteratuur een waagstuk en een unicum mag heten,’ had hij in 1992 nog beweerd. Maar uit ‘Vriendenverraad’ moet je opmaken dat hij later in alle ernst is gaan denken dat Warren op 14 augustus 1969, de dag van de kennismaking met Komrij, einde onder de reeks had moeten schrijven. ‘Hier werd aan de poort van de vriendschap gerammeld. Ik hing mijn vuile was liever zelf buiten,’ moppert hij.
Met voorbijgaan aan een heleboel juichende recensies van Hans Warren, bijvoorbeeld het stuk van twee weken voor diens dood over Trou Moet Blycken, trekt hij de conclusie: ‘Ook in zijn letterkundige kronieken was in de loop der jaren zijn houding jegens mij veranderd. Had hij de positief gerichte vetmoleculen van zijn bril geschraapt? […] Toen hij uiteindelijk iets wat mij dierbaar was extra nadrukkelijk […] vertrapte […] besloot ik dat genoeg genoeg was.’ Deze grote holle woorden slaan op de bespreking van De klopgeest. ‘Omdat hij wist dat zijn vroegere vriend kanker had, wilde Komrij Warren vóór zijn dood laten weten dat hij zich verraden voelde,’ mocht Onno Blom opschrijven in Het fabeldier dat Komrij heet.
Hans Warren had geen kanker en hij heeft zijn vriend nooit verraden. Zelfs in het gewraakte stuk over De klopgeest voel je de vriendschap. Hij heeft het verleden niet weggemoffeld. Gerrit Komrij deed dat in zijn artikel over Een stip op de wereldkaart wel. Zijn frustraties over de bespreking van zijn roman zijn maar al te menselijk. De pogingen een ander de schuld te geven ook. Gerrit Komrij is altijd een geweldige vriend voor Hans Warren geweest. Maar hij heeft geweldig onredelijke tegenprestaties verwacht: dat Warren in zijn recensies zou gaan sjoemelen en dat hij zijn Geheim dagboek zou verdonkeremanen. Als dat geen verraad is. Van zijn vriend Hans Warren, maar vooral van zichzelf.
Erfgenaam Charles Hofman weigerde toestemming te verlenen voor het overnemen van enkele citaten uit brieven van Gerrit Komrij.
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Gerrit Komrij
over Hans Warren
beeld van Gerrit Komrij
beeld van Hans Warren
beeld van Gerrit Komrij
beeld van Mensje van Keulen
beeld van Hans Warren
beeld van Adrie van Griensven
beeld van Gerrit Komrij
beeld van Hans Warren