Marco Entrop+
De dadaïst en de Dokwerker
Tristan Tzara in Amsterdam
Hij mocht onder geen beding ontbreken. De Frans-Roemeense dadaïst Tristan Tzara (1896-1963) stond in het najaar van 1922 bovenaan het verlanglijstje van Theo van Doesburg om mee op dadaveldtocht door Nederland te gaan. In zijn voetspoor hoopte Van Doesburg mede op de komst van Hans Arp en Georges Ribemont-Dessaignes. Tzara werd dan ook in opeenvolgende brieven veel moois in het vooruitzicht gesteld: de toezegging dat Kurt Schwitters en Raoul Hausmann van de partij zouden zijn, een prachtprogramma, een topgage, gratis logies en een impresario die de artiesten zou vrijhouden. Buiten de optredens bleef er genoeg tijd over om iets van Nederland te zien. Van Doesburg wist wel een paar leuke uitstapjes: het strand en de pier van Scheveningen, met de boot door de Rotterdamse haven, of naar ‘les îles pittoresques’ Volendam en Marken, over de Zuiderzee naar Friesland of een excursie naar het Zeeuwse Walcheren, met de even ‘pittoresque’ stadjes Middelburg, Domburg en Veere.1
Van de buitenlandse dadaïsten zou uiteindelijk alleen Schwitters komen opdraven. Het ontbreken van de anderen heeft het welslagen van de onderneming evenwel niet in de weg gestaan. De door Schwitters, Theo en Nelly van Doesburg en Vilmos Huszàr in de maanden januari en februari 1923 gegeven dadavoorstellingen waren een succes. Nog tijdens de tournee werden plannen gesmeed voor een tweede reeks optredens, later dat jaar. Van Doesburg heeft toen opnieuw geprobeerd Tzara en de zijnen over de streep te trekken, wederom met mooie beloftes en goede vooruitzichten: ‘je vous garanti un enorme succès et beaucoup de florins!’2 Maar het feest ging niet door en Tzara bleef thuis.
Rommel
Vijfendertig jaar later zou Tzara, speciaal voor dada, alsnog naar Nederland komen. Op dinsdagavond 23 december 1958 verrichtte hij met een voordracht de opening van de grote dadatentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, die daar tot 2 februari 1959 in de benedenzaal van de nieuwe vleugel was inge-
richt.3 Op de persbijeenkomst die aan de opening voorafging, had Tzara vriendelijk glimlachend rondgelopen tussen de tentoongestelde voorwerpen, meldde Het Parool de volgende dag: ‘Eens, toen hij nog een jonge dadaïst was, moet Tzara uitgeroepen hebben: “Tout ce qu’on regarde est faux” – alles wat men ziet is vals. Dacht hij dat ook toen hij gisteren op deze Amsterdamse expositie rondwandelde?’ Het citaat uit Tzara’s Manifeste Dada 1918 was koren op de molen van de criticus die Het Parool voor beeldende kunst in huis had. In zijn op 10 januari 1959 gepubliceerde bespreking brak J.M. Prange de expositie tot de grond toe af. Voor de kunst had het dadaïsme niets voortgebracht, gispte Prange. Het strijkijzer en de metronoom van Man Ray, het fietswiel en de porseleinen pisbak van Duchamp – het was allemaal ‘rommel, die op de vlooienmarkt thuis hoort’.
Tzara arriveerde op 22 december vanuit Parijs.4 Met Kerstmis in het verschiet zal hij niet veel langer dan twee dagen in Nederland zijn gebleven en waarschijnlijk de 24ste alweer zijn vertrokken. Na de openingsplechtigheid in het Stedelijk verdween hij met een groepje Vijftigers naar een kroeg op de Zeedijk, nabij het kolkje, waar een voorleesavond werd gehouden.5 Van sightseeing zal niet veel terecht zijn gekomen.
Oude heer
Zo’n anderhalf jaar eerder, in juni 1957, had de toen 21-jarige journalist Eelke de Jong Tzara in zijn huis in het Quatier Latin opgezocht. Hij keerde terug met een handvol uitspraken in zijn notitieboekje, die hij verwerkte in een artikel voor De Telegraaf, dat doorging voor een interview maar dat niet is en bovendien wordt ontsierd door tal van onjuistheden.6 Wat De Jong ook niet wist was dat ‘de drieste dadaïst van de twintiger jaren’ drie jaar eerder voor het eerst in Nederland was geweest.
Op uitnodiging van het pen-centrum voor Nederland reisde Tzara in de tweede week van mei 1954 naar Amsterdam. De Nederlandse pen-club had zojuist zijn algemene ledenvergadering achter de rug en maakte zich op voor het zesentwintigste Internationale pen-congres, dat van 21 tot 26 juni 1954 in Amsterdam zou worden gehouden. Op het congres zouden schrijvers uit vele landen van gedachten wisselen over het thema ‘het experiment in de moderne litteratuur’. Als opmaat tot de discussie over dit onderwerp in juni leek het de organisatie kennelijk een goed idee de gerenommeerde ex-dadaïst te vragen een lezing te geven.7
Maandagmiddag 10 mei werd Tzara door de pen-club in het Stedelijk Museum een informele ontvangst bereid. Hij zal zijn verwelkomd door voorzitter Victor van Vriesland, anders wel door vice-voorzitter Nico Donkersloot, waarna ‘de experimentele en andere schrijvers van vandaag kennis konden maken met deze experimentalist en kunstrevolutionnair uit een nabij en toch zo ver verleden’. De journalist van het Algemeen Handelsblad, die op 11 mei van zowel de bijeenkomst als de lezing verslag deed, schatte in dat de ontmoeting met Tzara voor velen een verras-
sing was gebleken. ‘Want uit de wild gebarende jongeling met de uitdagende blik, onbetwist de sterkste inspirator van alle Dada-manifestaties tot in het Parijs van 1922 na veel schermutselingen de macht op Breton en het surrealisme overging, bleek een vriendelijke en correcte oude heer te zijn gegroeid, levendig en met een tinteling in zijn ogen, die nog iets van een tumultueuzer verleden verraadt.’
Gerrit Kouwenaar herinnert zich wél bij de ontvangst in het Stedelijk aanwezig te zijn geweest, maar niet bij de lezing ’s avonds: ‘Mijn Frans was toen niet zo goed dat ik de lezing had kunnen volgen.’ Gesproken heeft Kouwenaar Tzara bij die gelegenheid niet. Hij vermoedt dat Jan Elburg, die een gedicht van Tzara had vertaald, er ook was, misschien Lucebert. Vinkenoog en Kousbroek zeker niet – zij woonden in Parijs – en Remco Campert waarschijnlijk ook niet. Na afloop verzamelden de meesten zich in café Keyzer. Tzara was daar niet bij.8
Guernica
Die avond sprak Tzara in de aula van het Stedelijk Museum over Picasso en de moderne Franse poëzie. Het was dezelfde voordracht die hij in Rome had gehouden in het kader van de Picasso-tentoonstelling in de Galleria nazionale d’arte moderna, precies één jaar eerder.9 Volgens een annonce in De Waarheid van 7 mei 1954 begon de lezing om kwart over acht en bedroeg de toegangsprijs één gulden. Leden van de Museumkring mochten voor half geld naar binnen.
Tzara ging in zijn betoog de verhouding na tussen de schilderkunst en de poëzie. Sinds Baudelaire hadden die zich in zekere zin parallel ontwikkeld, omdat ze allebei in toenemende mate op het maatschappelijke leven werden betrokken. Nadat Picasso als kunstenaar was opgestaan, leken de grenzen tussen poëzie en beeldende kunst zelfs te vervagen, door zijn omgang met (kubistische) dichters als Apollinaire, Max Jacob, Blaise Cendrars, en in een volgende fase van zijn artistieke ontwikkeling door vriendschappen met de dichters rond het tijdschrift Littérature: Aragon, Soupault, Breton en Éluard. De spreker zelf had in dezen ook zijn steentje bijgedragen. Dada had immers de afschaffing der afzonderlijke kunsten geproclameerd. De ontwikkeling vond haar hoogtepunt in het tweede jaar van de Spaanse Burgeroorlog, toen Picasso als protest tegen die bloedige oorlog zijn Guernica schilderde en Paul Éluard als reactie hierop het gedicht ‘La victoire de Guernica’ schreef. Het was het bewijs, concludeerde Tzara, ‘dat de universele waarden van de kunst hun oorsprong kunnen vinden in de actualiteit’. In de moderne wereld was het volgens hem niet langer mogelijk de geestelijke activiteit los te maken van de strijd voor gerechtigheid en vrede.10
Zo druk als het ’s middags op de persbijeenkomst was geweest, zo weinig belangstellenden trok het avondprogramma. Het viel de verslaggever van het Algemeen Handelsblad op dat de zaal maar matig was bezet. Het publiek bestond hoofdzakelijk uit schrijvers ‘en andere ingewijden’, die slechts weinig nieuwe aspecten te horen kregen. Tzara had de tijden van weleer niet doen herleven: ‘De felle pionier,
die de geschiedenis wilde maken, was tot zakelijk constaterende beschrijver geworden, toeschouwer bij het gebeuren, waaraan hij eens actief deelgenomen had. En dat was op zichzelf reeds een boeiende ervaring. Dada is dood en de periode van het echte surrealisme, levens- en niet slechts artistieke vernieuwing, afgesloten. In de uiterst sympathieke figuur van Tzara zag men deze ontwikkeling op markante wijze belichaamd.’ Na afloop signeerde Tzara de door hem bezorgde heruitgave van Apollinaires dichtbundel Alcools.11
Communist
Tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1954 is Tzara twee keer geïnterviewd, eerst door Het Parool en een paar dagen later door Het Vrije Volk.12 Op zondag 9 mei was hij in alle vroegte vanuit Parijs met de auto naar Nederland gereden. Onderweg naar zijn logeeradres had hij, als de eerste beste toerist, de bollenvelden aangedaan. Tzara trof het. De krant van zaterdag had ‘een echt bollenweekeinde’ in het vooruitzicht gesteld en zomers weer voorspeld.13 Daar kwam nog bij dat Nederland moederdag vierde en iedereen er massaal op uit trok.
Tzara logeerde in Laren, bij een goede vriendin van hem, de journaliste, vertaalster en kunstcritica Mathilde Visser (1900-1985).14 Ze hadden elkaar in het begin van de jaren dertig in Parijs leren kennen, toen Visser er als filmcorrespondent voor de NRC neerstreek en al heel snel vrienden maakte met kunstenaars en schrijvers, onder wie Picasso, Giacometti, Max Ernst, André Breton, Paul Éluard en René Crevel. Visser zou met Tzara tot zijn dood ‘erg bevriend’ blijven.15 Mathilde Visser heeft vrijwel zeker bemiddeld bij de komst van Tzara naar Nederland, een dienst die zij haar vroegere chef op de kunstredactie van de NRC, Victor van Vriesland, graag zal hebben bewezen.
Een kunstredacteur van Het Parool – misschien was het Hans Gomperts (1915-1998)16 – interviewde Tzara in Laren, thuis bij Mathilde Visser, op de ochtend van zijn optreden in het Stedelijk Museum. Hij had zich van tevoren in de historie van het dadaïsme ingelezen. Niettemin zag hij Hugo Ball als een van de belangrijkste mede-‘uitvinders’ van dada over het hoofd.
Tristan Tzara – uitvinder van ‘Dada’ – in ons land
Opruiende literaire leider werd fel-geïnteresseerde toeschouwer
(Van onze kunstredactie)
Een keurige, grijzende Keer met lachende ogen achter onopvallende brilleglazen; gekleed in een blauwgrijs costuum waaronder een wollen vest dat wat nonchalant openhangt omdat het anders te warm zou worden; hoffelijk tegenover zijn Larense gastvrouw, beminnelijk en rustig voor wie hem wat vragen wil en zelfs bereid het colbertje uit te trekken en, na een zekere gêne over de afwezigheid van een das te hebben overwonnen, te poseren voor een fotograaf bij wijze van ‘hommage aan de Hollandse lente’. Dat is Tristan Tzara, dezelfde die op 8 Februari 1916 met de Duitser Huelsenbeck en de Elzasser Hans Arp in Zürich Dada ‘uitvond’ en
daar onmiddellijk naar handelde. Dezelfde die de chemische en statistische poëzie in het leven riep, die op een podium danste in een zak met een theemuts op het hoofd en die dertig jaar geleden uitriep: ‘Tout ce qu’on regarde est faux’: alles wat men ziet is vals.17
In Laren keek hij vanochtend naar de bloemen om zich heen en gisteren, toen hij met een auto uit Parijs naar Holland reed, waar hij een week zal blijven, heeft hij de bollenvelden aangedaan en zich verlustigd in de blokken vol kleur.
Tristan Tzara heeft dus zijn afkomst verloochend? Wij zouden met het bovenstaande deze indruk niet willen wekken. Het was alleen een beetje vreemd hem zo te zien zitten als precies het tegendeel van wat men zich voorstelt van een revolutionnair kunstenaar.
Maar de revoluties zijn de litteraire wereld uit en Tzara weet dat, al praat hij met plezier over die glorieuze tijd toen hij, als Roemeens emigrant via Zwitserland Frankrijk vond, en de groep van Breton.
Maar: ‘Le dadaïsme, c’est fini’, zegt hij zonder spijt en alweer met de halve gêne, die hem lijkt aangeboren.
Het dadaïsme is afgelopen, de literatuur bleef. Ook voor Tzara, die van een opruiende leider een fel-geïntresseerde toeschouwer is geworden. ‘Frankrijk beleeft een bijzonder levendig tijdperk wat de poëzie betreft. Er zijn veel, heel veel jonge dichters en onder hen talrijke talentvolle. Er zijn ook veel stromingen, hoewel een duidelijke tendenz ontbreekt. Maar zeker komen er een paar waarlijk grote dichters uit tevoorschijn.’
Hij praat voortdurend over poëzie. ‘Proza? Ik lees nooit romans, bijna nooit. Romans zijn te moeilijk. Ik begrijp de meeste niet.’
Weer dat verontschuldigende lachje. Maar onmiddellijk daarna breekt daar iets bezetens doorheen. ‘Ik heb een nieuwe editie verzorgd van Apollinaire’s “Alcools”. In de oude wemelde het van de fouten. Die nieuwe heeft opschudding veroorzaakt, heel wat.’
Voor opschudding is Tzara toch nog steeds te vinden. De lezing die hij vanavond in het Stedelijk Museum te Amsterdam houdt over ‘Picasso en de moderne Franse poëzie’, heeft al eens eerder geklonken: bij de opening van de reusachtige expositie van Picasso’s werk in Rome. ‘Er kwamen tweeduizend mensen per dag kijken. Het was een explosie!’
Picasso is een van Tzara’s oudste vrienden, een van zijn oudste geestverwanten ook. Hij verheugt zich op de Parijse tentoonstelling in Juni, waarvoor o.a. 12 schilderijen uit Leningrad naar de Franse hoofdstad komen. Doeken uit Picasso’s eerste tijd, die weinigen ooit hebben gezien.18
Of hij nog veel werkt? ‘Ja, ik schrijfveel over poëzie. Bijna dertig essays over poëzie zijn er tot nu toe verschenen. Dan komt er dezer dagen een bundel: “a face intérieure”, bij Seghers,19 en ook nog een fotoboek over Egypte met commentaren, die de oude
Egyptische kunst stellen tegenover hedendaagse beelden van het land. “Légypte face à face”, heet het.’20
En dan vervaardigt hij voorwoorden bij heruitgaven: Rimbaud, Villon, Max Jacob ook binnenkort.21
Over de politiek blijft Tzara in het vage.22 Ook hier is hij kennelijk in eerste instantie toeschouwer. Of de politieke constellatie van vandaag nog duidelijk weerklank vindt in de poëzie? ‘Ach, Frankrijk beleeft een tijd van afwachten. De hele wereld wacht af. We wachten op de vrede.’
Hij neemt een slokje koffie en prijst de kwaliteit.
‘Ja, Indochina, daarmee staat Frankrijk in het middelpunt van de belangstelling. Maar we moeten afwachten…’
Hij drukt ons een hartelijke hand als we weggaan. Het is anders geworden sinds de
tijd dat André Breton een interview weigerde met de woorden: ‘Dank je voor die journalist; ik heb al genoeg te doen met al dat soort zwervers’.
Negerkunst
Voor zijn interview met Tzara nam Vrije Volk-redacteur Richter Roegholt (1925-2005) de dichter mee op sleeptouw door Amsterdam. Ze ontmoetten elkaar in het Tropenmuseum, waar Tzara zich liet rondleiden langs de vaste collectie. Als veel dadaïstische en surrealistische kunstenaars was Tzara een groot liefhebber van l’art nègre, met het verzamelen waarvan hij al vroeg was begonnen. In zijn huis in Parijs, wist Mathilde Visser te vertellen, had hij ‘[…] op planken en in vitrines die schitterende collectie Afrikaanse en Oceanische kunst. En kleine gou-en Afrikaanse gewichtjes die hij ook nog bezat.’23
Daarna slenterden ze de Plantage Middenlaan af naar de Portugese synagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein om vervolgens over te steken naar de vlooienmarkt op het Waterlooplein.
Gesprek tussen totempalen
Tristan Tzara, (vader van experimentele nonsenskunst)
‘Poëzie wordt weer stem van het volk’
Tristan Tzara, eens de vader van het dadaïsme, die meest radicale nonsenskunst, die in 1918 vanuit Zürich de jeugd verblijdde en de ouderen hoopte te doen schrikken, wandelt op zijn gemak tussen de glazen vitrines van het Tropenmuseum, waar griezelige krijgsmaskers, totempalen en muziekinstrumenten van de eilanden der Stille Zuidzee zijn uitgestald.
Geen verschrikkelijk experimenteel, deze Franse Roemeen, maar een vriendelijke kleine heer met dikke brilleglazen. Een kenner en verzamelaar van Negerkunst, al spoedig in een levendig gesprek gewikkeld met de conservatrice van het museum, waarvan hij de rijkdom en de presentatie prijst.
ontmoeting
‘U hebt in uw lezing in het Stedelijk Museum gezegd,’ zo vragen wij hem, ‘dat wij veeleer moeten spreken van een ontmoeting tussen de Negerkunst en de moderne kunst dan van een beïnvloedtng. U zei, dat Renoir, de van licht en kleur bezeten impressionist, hetzelfde beeldje dat in 1905 op Matisse een blijvende indruk maakte door de vereenvoudiging der vlakken en volumen, over het hoofd zou hebbengezien. Voor Matisse immers beantwoordde het beeldje aan het vormprobleem, dat hem bezighield. Hoe staat het op het ogenblik, heeft de beïnvloeding niet toch de overhand gekregen?’
‘Och, epigonen zijn er altijd. Maar de werkelijke verwantschap van de Negerkunst met onze tijd en haar invloed op ons is er niet één naar de vorm maar ligt veel dieper. In die zin is de Negerkunst opgenomen in het moderne gevoelsklimaat, de sensibilité moderne. Straks zal je zien dat het Louvre een afdeling Negerkunst gaat inrichten.’24
‘Maar naarmate zij respectabel wordt, zal zij haar revolutionnaire kracht verliezen?’
‘Dat is het lot van revolutionnaire krachten. Die moeten steeds nieuwe geestelijke voertuigen zoeken. Ook de archaïsche kunst (pl. m. 600-500 v. Chr.) uit het Griekenland van vóór de “grote” periode (pl. m. 500-400 v. Chr.) was iets schokkends toen zij ontdekt werd en nu staat zij ons nader dan de klassieke kunst.’
verstaanbaarheid
‘En wat heeft dan de tijd na de tweede wereldoorlog gebracht? Welk nieuw voertuig zal de wil tot vernieuwing dragen?’
‘De grootste poëtische vernieuwing is een direct product van de tweede wereldoorlog: de verzetspoëzie, die een nieuw besef van warmte en eenheid en… verstaanbaarheid bracht. Daarvan is de terugkeer tot het regelmatige vers (iets anders nog altijd dan het klassieke) een symptoom. De poëzie wordt weer de stem van het volk.’
‘Is het niet verbazingwekkend, dat u, de man van de felste revolte tegen de traditionele verstaanbaarheid, de man van hyper-intellectualistische stromingen als dadaïsme en surrealisme, deze ontwikkeling naar een groter kunstzinnig gemeenschapsbesef zo bewust en blijkbaar met instemming ervaart?’
‘Maar dat is het juist, wij moesten door dat laboratorium heen. De grote populaire dichters Éluard, wiens “Hymne à la Liberté” tijdens de oorlog van mond tot mond ging,25 Aragon en in Spanje Frederico García Lorca, hebben allen geëxperimenteerd. En ga nu maar eens in Spanje horen, de kapper zal u verzen van Lorca citeren. Ze zijn geen nabootsing van de volkspoëzie, maar ze behoren aan het volk. Zo was voor ons het experiment geen doel in zich zelf, maar een zoeken naar de waarheid. Picasso’s Guernica was voor ons het signaal, dat wij ons tot de werkelijkheid moesten richten.’
na zürich
Terwijl wij het Tropenmuseum verlaten en door het lentelijke Amsterdam wandelen, vraag ik mij af, of het dynamiet, waaruit in Zürich eens het dadaïsme voortkwam, uitgewerkt is. Dada en het surrealisme zijn dood. Maar ons bewustzijn is verrijkt met hun vruchten en hun as. Tzara is een wijs man, die de oogst van zijn artistieke avonturen binnenhaalt. Want het dynamiet was geen doel op zich zelf, maar een weg naar de waarheid.
Het Jonas Daniël Meijerplein is op zijn schoonst. Het tere groen der iepen geeft een bijzondere wijding aan Andriessens Dokwerker, die niet nalaat, Tristan Tzara te ontroeren, vriend als hij is van het Joodse volk en de Joodse cultuur.26
Op de stille binnenplaats van de majestueuze Portugese synagoge vertelt hij mij over de Joodse wijk in Praag, waarover Apollinaire, de profeet van de moderne kunst, die kort voor zijn dood in 1918 de eerste gedichten van Tzara heeft gepubliceerd, zo gaarne vertelde.27
En wij bekennen elkaar, dat Apollinaire wel beweerde in Holland te zijn geweest en er wel een gedicht over heeft geschreven, maar dat niemand zeker weet, of het wáár is…
andré breton
Op de rommelmarkt van het Waterlooplein herkent Tzara iets van de geest van het surrealisme. ‘André Breton heeft eens een tentoonstelling gemaakt van allemaal zulke mooi-lelijke dingen,’ vertelt hij, wijzend op Jugendstil-spiegels, Biedermeierornamenten en héél lelijke schoorsteenmantelbeeldjes. ‘De tentoonstelling heette “Objets gratuits.” Toen zeiden de mensen: “André Breton verkoopt voor veel geld gratis voorwerpen.”’
Het feit dat Apollinaire beweerde in Nederland te zijn geweest, is inmiddels onderzocht en vastgesteld.28 In augustus 1906 was hij er voor de eerste maal. Hij logeerde in Amsterdam en Rotterdam en maakte toeristische uitstapjes naar Delft (Nieuwe Kerk), Haarlem (Frans Hals Museum) en het kunstenaarsdorp Laren. Het traditionele tripje naar Marken, dat Van Doesburg Tzara evenzeer van harte zou aanbevelen, had niet op het programma ontbroken. In 1908 bracht Apollinaire opnieuw een deel van de zomervakantie door in Nederland, bij welke gelegenheid hij onder meer het eiland Walcheren bezocht – een excursie die Van Doesburg ook voor Tzara in petto had.
Tot slot: had Apollinaire over zijn bezoek aan Nederland nu wel of niet een gedicht geschreven? Tzara en Richter Roegholt kwamen er samen niet uit. En dat is opmerkelijk. Het gedicht ‘Rosemonde’ speelt zich af in Amsterdam. In de volgende strofe uit het gedicht ‘Zône’ lijkt Apollinaire aan zijn Nederlandse reis te refereren:
Zowel ‘Rosemonde’ als ‘Zône’ staat in de bundel Alcools (1913) – ‘Zône’ is zelfs het openingsgedicht -, waarvan Tzara recentelijk een nieuwe uitgave had bezorgd.29 Voor de verkoop had hij nota bene enkele exemplaren meegenomen naar Amsterdam.
Tzara’s verblijf in Nederland duurde tot het weekeinde van 15 mei. Voordat hij de thuisreis aanvaardde – Mathilde Visser reed hem in haar autootje terug -, heeft hij vrijwel zeker tijd vrijgemaakt om bij een andere goede kennis van hem langs te gaan, de beeldhouwer-dichter-journalist Leo Braat (1908-1982), die aan de Amstel woonde. Aan zijn maandblad Kroniek van Kunst en Kultuur zou Tzara een artikel afstaan over de poëzie van Paul Éluard, dat nog niet eerder was gepubliceerd.30 Bij dat artikel plaatste Braat een recente portretfoto van Tzara. In het bijschrift sprak hij de hoop uit dat ‘zijn lezingen’ door ‘velen uwer’ waren bezocht. Het is mogelijk
dat er destijds meer toezeggingen zijn gedaan, maar voorzover bekend heeft Tzara alléén over Picasso en alléén in het Stedelijk Museum gesproken. Veel verplichtingen zullen hem in de week dat hij hier was dus niet zijn opgelegd. Dertig jaar na dato kon Tzara eindelijk aan het lijstje toeristische uitstapjes van Van Doesburg beginnen.
- +
- Marco Entrop (1956) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder over dada, in het vorige nummer over het laatste dada-optreden van Kurt Schwitters in Nederland.
- 1
- Bijlage bij een ongedateerde brief [medio september 1922] van Van Doesburg aan Tzara, in: K. Schippers, Holland Dada. Tweede, geheel herziene druk (Amstersdam 2000), p. 185.
- 2
- Van Doesburg aan Tzara, d.d. 3 februari 1923, in: Schippers, op. cit. (noot 1), p. 188.
- 3
- De (titelloze) toespraak is opgenomen in: Tristan Tzara, OEuvres complètes, vol. iv: 1947-1963. Texte établi, présenté et annoté par Henri Béhar (Parijs 1980), p. 557-558. In zijn openingswoord richtte Tzara zich speciaal tot museumdirecteur Willem Sandberg en zijn adjunct Hans Jaffé, die de tentoonstelling mogelijk hadden gemaakt.
- 4
- Van onze kunstredactie, ‘Tristan Tzara in Amsterdam’, in: Het Vrije Volk, maandag 22 december 1958, p. 2.
- 5
- Telefonische mededeling van Gerrit Kouwenaar, d.d. 9 oktober 2007.
- 6
- Eelke de Jong, ‘Tristan Tzara glimlacht: Dada is dood’, in: De Telegraaf, zaterdag 22 juni 1957, p. 13. De meest curieuze faux pas in het artikel is De Jongs opmerking als zou het dadaïsme in Nederland zijn gepropageerd door ‘de gebroeders Van Doesburg’.
- 7
- Dat niet iedereen meer wist wie Tzara was, bleek uit het later dat jaar verschenen verslagboek van het pen-congres. Internationaal secretaris David Carver noteerde over de activiteiten van de Nederlandse pen-club: ‘Not only have our hosts of the Netherlands Centre faced the task of organising this Congress, they have also carried on their normal full programme of meetings. […] Among the distinguished visitors received was Madame [cursivering van mij, ME] Tristan Tzara who discussed the work of Picasso and modern French Poetry.’ Report 26th International Congress of the P.E.N., Amsterdam 1954, June 20th-26th. Compte-rendu 26e Congrès International des clubs P.E.N., Amsterdam 1954, 20 au 26 juin [z. pl.] [z.j.], p. 40-41.
- 8
- Telefonische mededeling van Gerrit Kouwenaar, d.d. 9 oktober 2007. Elburg had van Tzara het gedicht ‘Parler seul’ vertaald, dat als ‘Alleen spreken’ was verschenen in: Ad Interim. Maandblad voor Letterkunde, jg. 6 (1949), nr. 8-9 (augustus-september), p. 257-258.
- 9
- Picasso, 200 opere dal 1920 al 1953 was de grootste expositie van het werk van Picasso tot dan toe en omvatte 35 jaar van zijn artistieke leven. De tentoonstelling werd geopend op 5 mei 1953 en wegens succes in juni met een maand verlengd.
- 10
- Tristan Tzara, ‘Picasso et la poésie’, in: Tzara, op. cit. (noot 3), p. 380-406. Het slotgedeelte van de lezing verscheen onder de titel ‘Picasso en de poëzie’ in De Groene Amsterdammer van zaterdag 15 mei 1954, p. 13. Opmerkelijk hierbij is de voor Tzara weinig vleiende inleiding door kunstredacteur Jac. van der Ster, die liet blijken maar weinig op te hebben met de dichter en zijn opvattingen.
- 11
- Guillaume Apollinaire, Alcools. Suivi de reproductions inédites des premières épreuves, corrigées de la main d’Apollinaire. Commentées et annotées par Tristan Tzara (Parijs 1953).
- 12
- Van onze kunstredactie, ‘Tristan Tzara – uitvinder van “Dada” – in ons land. Opruiende literaire leider werd fel-geïnteresseerde toeschouwer’, in: Het Parool, maandag 10 mei 1954, p. 4 en R.F.R [= Richter Frederik Roegholt], ‘Gesprek tussen totempalen. Tristan Tzara, (vader van experimentele nonsenskunst) “Poëzie wordt weer stem van het volk”’, in: Het Vrije Volk, donderdag 13 mei 1954, p. 9
- 13
- ‘Bloeiend weekeinde’, in: Algemeen Handelsblad, zaterdag 8 mei 1954, p. 3.
- 14
- Mathilde Visser aan Louis Aragon, ongedateerde conceptbrief [voorjaar 1954]. Archief Mathilde Visser, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag (inv. nr. 243), doos 4. Visser woonde sinds 1952 in het Noord-Hollandse Laren, in een riante villa (Hoog Hoefloo 29) die zij door de architect Hein Salomonson (1910-1994) had laten ontwerpen. Toen Tzara de dadatentoonstelling in Amsterdam kwam openen, verleende Visser hem eveneens gastvrijheid.
- 15
- Cathérine van Houts, ‘Picasso zei niet veel, maar die ogen… Til Visser, grande dame in kunstwereld’, in: Het Parool, donderdag 6 januari 1983, p. 11. Over haar kleurrijke verleden is Visser meermalen geïnterviewd, onder anderen door Betty van Garrel, ‘Het avontuurlijke kunstleven van Mathilde Visser’, in: Haagse Post, 1 februari 1975, p. 38-41; A.J. Wiggelaar, ‘Mathilde Visser’, in: Het Financieele Dagblad, vrijdag 7 februari 1975, p. 11; William Rothuizen, ‘Til Visser en het surrealisme. Herinneringen aan een streng gezelschap’, in: Haagse Post, 29 oktober 1983, p. 80-84 en Yvonne Gnirrep, ‘6 cent en een kopje thee. Mathilde Visser, kunstcritica’, in: De Waarheid, vrijdag 22 maart 1985, p. 7.
- 16
- Suggestie van Max Nord (†), telefonische mededeling, d.d. 6 december 2007.
- 17
- Dat de interviewer de oneliner ‘Tout ce qu’on regarde est faux’ van dertig jaar geleden dateert, is niet juist maar wel begrijpelijk. Hij had waarschijnlijk Sept manifestes dada geraadpleegd, waarin Tzara zijn manifesten uit de jaren 1916 tot 1920 had ondergebracht. Dat is een publicatie uit 1924.
- 18
- De Picasso-tentoonstelling zou van 9 juni tot 27 september 1954 worden gehouden in het Maison de la Pensée Française in Parijs. Er zouden schilderijen te zien zijn uit zijn vroegste periode, het merendeel uit Russisch bezit. Het ging niet, zoals Tzara beweerde, om twaalf schilderijen, maar om in totaal 37 werken uit Rusland, 28 afkomstig uit musea in Leningrad en Moskou en negen uit particulier bezit. Op 6 juli 1954 werd de tentoonstelling overhaast voor het publiek gesloten, nadat de doeken waren opgeëist door de in Parijs wonende dochter van een Russische verzamelaar. De ambassade haalde daarop in allerijl de werken van Picasso weg. Op 24 juli heropende de expositie, zonder de Russische Picasso’s.
- 19
- La face intérieure (met een frontispice van Fernand Léger) is niet echt een bundel, maar bevat één lang gedicht dat Tzara had geschreven tussen 1937 en 1942.
- 20
- L’Égypte face à face verscheen bij uitgeverij La guilde du livre in Lausanne. Het aandeel van Tzara aan dit boek bestond uit teksten bij foto’s van de Hongaarse fotograaf Étienne Sved (1914-1996).
- 21
- Hiervan zou alleen zijn voorwoord bij de gedichten van Villon in boekvorm verschijnen, zij het postuum (François Villon, Poésies. Préface de Tristan Tzara. Édition établie, présentée et annotée par Jean Dufournet [Parijs 1973]). Inzake de naam Villon is ook een misverstand mogelijk. In 1955 publiceerde Tzara de bundel prozagedichten Miennes, met etsen van Jacques Villon (1875-1963).
- 22
- Politiek stond Tzara ter linkerzijde. Hij was communist, net als Mathilde Visser overigens. Dat hij vragen over politieke kwesties ontweek, was op dat moment niet zo verwonderlijk. Op 7 mei 1954 was Dien Bien Phoe, de Franse legerplaats in Indo-China, na een slopende en bloedige strijd in handen gevallen van de Noord-Vietnamese Viethminh. Het verlies aan manschappen was enorm. Een dag later werd in Frankrijk een dag van nationale rouw afgekondigd.
- 23
- Van Garrel, op. cit. (noot 15), p. 39.
- 24
- De dichter Apollinaire had al in 1909 gepleit voor een speciale afdeling negerkunst in het Louvre. Het zou evenwel tot 2000 duren voordat die er daadwerkelijk kwam. Guillaume Apollinaire, ‘Sur les musées’, in: OEuvres en prose complètes II. Textes établis, présentés et annotés par Pierre Caizergues et Michel Décaudin (Parijs 1991), p. 122-124. Oorspronkelijk in: Le Journal du soir, 3 oktober 1909. Op 13 april 2000 opende president Chirac het Pavillon des Sessions, de tentoonstellingsruimte in het Louvre voor ‘primitieve kunst’.
- 25
- Het gedicht “Liberté” van Paul Éluard (1895-1952), uit de bundel Poésie et vérité (1942), verwierf cultstatus doordat het, na in verzetskringen te hebben gecirculeerd, in duizenden exemplaren door piloten van de Royal Air Force boven bezet Frankrijk werd uitgestrooid (Paul Éluard, OEuvres complètes I. Édition établie par Marcelle Dumas et Lucien Scheler [Parijs 1968], p. 1608). Dankzij Adriaan Morriën kreeg “Liberté” ook in Nederland verspreiding: hij zette het gedicht pontificaal op de voorkant van het eerste nummer van zijn tijdschrift Litterair Paspoort, dat in januari 1946 verscheen.
- 26
- Richter Roegholt wist blijkbaar niet dat Tzara afkomstig was uit een familie van Roemeense joden en in werkelijkheid Samuel Rosenstock heette. Een ‘ontmoeting’ tussen Tzara en de Dokwerker, het herdenkingsmonument van Mari Andriessen op het Jonas Daniël Meijerplein, lag in de lijn van het gesprek: in de oorlog was de dadaïst actief geweest in het verzet.
- 27
- Het is niet waar dat de in 1918 overleden ‘profeet van de moderne kunst’ de eerste gedichten van Tzara heeft gepubliceerd. Apollinaire had poëzie van Tzara zullen opnemen in een door hem op te richten tijdschrift. Doordat het blad maar niet van de grond wilde komen, speelde Apollinaire de verzen door naar Nord-Sud en SIC, aan welke avant-gardetijdschriften hij als medewerker was verbonden (Tzara, op. cit. [noot 3], vol. 1: 1912-1925 [Parijs 1975], p. 642). Zowel Nord-Sud als SIC nam in jaargang 1917 twee gedichten van Tzara op.
- 28
- Bastiaan van der Velden, ‘Je suis revenu de Hollande. Guillaume Apollinaire en Nederland: reizen, contacten en receptie’, in: Dick Adelaar, Michiel Roding en Gregor Laschen (red.), Apollinaire. Woordvoerder van de avantgarde – Avantgardist van het woord (Heino-Wijhe 1999), p. 14-33.
- 29
- Zie noot 11.
- 30
- Tristan Tzara, ‘Paul Eluard en de broederlijke beelden’, in: Kroniek van Kunsten Kultuur, jg. 14 (1954), nr. 5 (mei), p. 73-75. Verschenen als ‘Paul Éluard et les images fraternelles’, in: Les Lettres françaises, nr. 594, 17-23 november 1955. Ook in: Tzara, op. cit. (noot 3), vol. v: 1924-1963 (Parijs 1982), p. 217-222.