Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

over A.B. van Tienhoven


+
Marco Entrop (1956) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde diverse artikelen over het dadaïsme, in het bijzonder over de geschiedenis van de beweging in Nederland.
1
A.B.v.T., ‘De voorloopers van Dada’, in: De Nieuwe Courant, nr. 26, donderdag 1 februari 1923, p. 5.
2
Flaneur, ‘Haagsche Brieven clxiii’, in: De Nieuwe Courant. Zondagsblad, 28 januari 1923, p. 2.
3
Maurits Wagenvoort, ‘Een welsamengevoegd schrijverspaar’, in: De Nieuwe Gids, 41 (1926) 11 (nov.), p. 593-596; citaat p. 593. Dat het geen al te best huwelijk was geweest, erkende Pétillon door in het – postuum verschenen – grotemensenboek Het lichtend pad. Een roman voor hen, die twijfelen aan het leven na de dood (Den Haag 1948), haar vroegere echtgenoot op te voeren als de schrijver Sebastiaan Vermeer die, nadat hij zijn aardse loopbaan heeft volbracht, het weer goed wil maken met zijn ex-vrouw Marion le Fèvre, in wie we Pétillon kunnen herkennen. Met dank aan dr. Ari van Tienhoven, Ithaca (New York), die mij op deze roman van zijn moeder attendeerde (telefoongesprek, 1 maart 2010).
4
A.B. van Tienhoven, Hoe leer ik contract-bridge? (Amsterdam 1931). Tussen 14 september 1930 en 1 februari 1931 publiceerde Van Tienhoven elke zondag een ‘Bridge-praatje’ in Het Vaderland.
5
Anoniem, ‘Dada’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, dinsdag 30 januari 1923. Ochtendblad B, p. 2.
6
Théo van Doesburg, Wat is DADA? (Den Haag 1923). Fotografische herdruk (Amsterdam 1983). Over de dadaïstische bijeenkomsten in Zwitserland berichtte Van Doesburg eerder in zijn artikel ‘Dada’ in De Nieuwe Amsterdammer, nr. 279 (8 mei 1920), p. 4. Als Van Tienhoven het heeft gelezen, zal de opmerking hierover waarschijnlijk bij hem geen belletje hebben doen rinkelen, want Van Doesburg had Cabaret Voltaire per abuis gesitueerd in de stad Genève. Een paar maanden later verscheen, in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van dinsdag 3 augustus 1920 (Avondblad A, p. 1), een bespreking van de augustusaflevering van het tijdschrift Die neue Rundschau. De krant citeerde ruim (en in vertaling) uit de ‘Selbstbiographie’ van Richard Huelsenbeck in dat nummer, een voorpublicatie van een hoofdstuk uit zijn te verschijnen boek En avant dada. Die Geschichte des Dadaismus (Hannover 1920). Het is voorzover bekend het vroegste signalement in een Nederlandse krant van de ontstaansgeschiedenis van Cabaret Voltaire: ‘In het jaar 1916 stichtten Hugo Ball en Emmy Hennings in Zürich in een donkere kleine steeg het Cabaret Voltaire, dat bestemd was de wieg van het Dadaisme te worden. Het Cabaret Voltaire werd weldra het literaire centrum voor allen, die de oorlog over de grenzen van hun vaderland had gegooid. Hier droeg men gedichten voor, danste, zong en beraadslaagde over de mogelijkheden der jonge winst. Het Cabaret Voltaire werd tot proeftooneel voor die vraagstukken die de modernste estetiek in beroering brachten. Tot de intieme medewerkers van het Cabaret Voltaire behoorden, behalve de schrijver dezer regelen, de Roemeniërs Marcel Janco, Tristan Tzara en de Duitsche schilder Arp. Arp was uit Parijs gekomen en bracht van daar een nauwkeurige bekendheid mee met de inzichten van Picasso en Bracques, welke onder den naam Kubisme wereldberoemd geworden zijn.’
7
De gegevens over het ontstaan van de dadabeweging in Zürich zijn ontleend aan: Hans Bolliger, Guido Magnaguagno, Raimund Meyer (red.), Dada in Zürich (Zürich 1985).
8
Gerhard Schaub en Ernst Teubner (red.), Hugo Ball, Briefe 1904-1927 (Göttingen 2003), deel 1, p. 108-109. Het woord ‘Dada’ werd voor het eerst officieel gepubliceerd in Hugo Balls voorwoord van het tijdschrift Cabaret Voltaire.
9
A.B. van Tienhoven, ‘Een artistenkroeg in Zurich’, in: De Nieuwe Amsterdammer, nr. 79 (1 juli 1916), p. 11.
10
‘Die Schweizer neigen mehr zum Jodeln als zum Cubismus.’ Brief van Hugo Ball aan August Hofmann, d.d. 2 juni 1916, in: Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 1, op. cit. (noot 8), p. 111.
11
Richard Huelsenbeck, Memoirs of a dada drummer. Edited, with an introduction, notes, and bibliography by Hans J. Kleinschmidt. Foreword by Rudolf E. Kuenzli (Berkeley-Los Angeles-Londen 1991), p. 8-9.
12
Harro de Beus, 350 jaar geschiedenis van het geslacht Ephraim, 1646-1996 (Assen 2000), p. 139 en 249.
13
Gerhard Schaub en Ernst Teubner (red.), Hugo Ball, Briefe 1904-1927 (Göttingen 2003), deel 3, p. 99-100, noot bij brief 84 aan Käthe Brodnitz, d.d. 27 januari/8 februari 1916. Op 6 april 1924 schreef Richard Huelsenbeck aan Hugo Ball en Emmy Hennings dat hij van Hans Arp, die op dat moment bij hem in Berlijn verbleef, had vernomen dat Jan Ephraim aan een nierziekte was overleden. Herbert Kapfer en Lisbeth Exner (red.), Weltdada Huelsenbeck. Eine Biografie in Briefe und Bildern (Innsbruck 1996), p. 87.
14
Ter vergelijking: Marcel Janco schatte in zijn herinnering het aantal tafeltjes in het lokaaltje tussen de vijftien en twintig. In de ruimte was volgens hem plaats voor 35 tot 50 bezoekers. Marcel Janco, ‘Creative Dada’, in: Willy Verkauf (red.), Dada. Monograph of a movement (Teufen 1957), p. 28.
15
Richard Huelsenbeck, Reise bis ans Ende der Freiheit. Autobiographische Fragmente. Aus dem Nachlass hrsg. von Ulrich Karthaus und Horst Krüger (Heidelberg 1984), p. 113.
16
Hugo Ball, Die Flucht aus der Zeit (München-Leipzig 1927), p. 77 e.v. Op het einde van zijn leven maakte Ball een selectie uit zijn dagboek(en), waarbij hij een strenge redactie van de gekozen fragmenten niet uit de weg ging, ze soms zelfs antedateerde. Twee reconstructies die zich (mede) op Balls dagboek baseren zijn: Karl Riha, ‘Dada in the Cabaret Voltaire’, in: Brigitte Pichon en Karl Riha (red.), Dada Zurich: a clown’s game for nothing. Crisis and the arts: the history of Dada, volume 2 (New York 1996), p. 36-44 en Hans Arp, Hugo Ball, Emmy Hennings e.a., Een avond in Cabaret Voltaire. Samenstelling, vertaling en nawoord van Jan H. Mysjkin (Nijmegen 2003).
17
Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 3, op. cit. (noot 13), p. 101-102. ‘Totentanz’ verscheen in januari 1916 op de voorpagina van Der Revoluzzer. Sozialistische Zeitung für Bildung und Unterhaltung, jrg. 2, nr. 1. Het gedicht had zo veel succes dat Ball er briefkaarten van liet drukken die in de zaal werden verkocht.
18
In De Nieuwe Courant, op. cit. (noot 1), herinnerde Van Tienhoven zich de grotesken onder de titels ‘Das holzerne Pferd’ en ‘Der verkommene Journalist oder Satanopolis’. Ze maakten deel uit van een roman waaraan Ball vanaf 1916 werkte en die een halve eeuw na zijn dood zou worden uitgegeven, Tenderenda der Phantast. Roman (Zürich 1967). ‘Das Carousselpferd Johann’ bloemleesde Ball voor Cabaret Voltaire (Zürich 1916), p. 8-9.
19
Hugo Ball, Gedichte. Herausgegeben von Eckhard Faul (Göttingen 2007), p. 62.
20
Emmy Hennings had Georg Heym (1887-1912) leren kennen in het kunstenaarscabaret ‘Simplizissimus’ in München, waar ze rond 1910 vaak optrad, soms met Heym samen. De dichter en toneelschrijver Frank Wedekind behoorde tot de stamgasten. Toen Ball Cabaret Voltaire begon, strekte ‘Simplizissimus’ hem ten voorbeeld. Brief aan Käthe Brodnitz, d.d. 29 december 1915. Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 1, op. cit. (noot 8), p. 98.
21
‘Das Irrenhaus’ werd door Josef Tress gepubliceerd in Die Aktion, jrg. 4 (1914), nr. 31 (1 augustus), p. 679-680. Het gedicht had ook op het programma gestaan van de door Ball en Hennings op 17 december 1915 in Zürich gehouden I. Abend Deutscher Autoren. Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 3, op. cit. (noot 13), p. 88, noot bij brief 81 aan Maria Hildebrand, d.d. 20 december 1915.
22
Programma-aankondigingen Künstlerkneipe Voltaire, in Volksrecht (Zürich), 12 februari 1916, in: Brigitte Pichon en Karl Riha (red.), op. cit. (noot 16), p. 200. In zijn dagboek noemt Ball haar ‘Madame Leconte’, Ball, op. cit. (noot 16), p. 78 en 85.
23
‘A la Martinique’ werd rond 1913 geschreven door Henri Christiné op een melodie van George M. Cohan en destijds populair gemaakt door de Franse chansonnier Charlus (artiestennaam van Louis Napoléon Defer, 1860-1951).
24
Volgens Hugo Ball, op. cit. (noot 16), p. 78, in zijn dagboeknotitie van 6 februari 1916, hadden de Russische bezoekers een heus balalaikaorkest opgericht, bestaande uit meer dan twintig man, dat tot de vaste gasten ging behoren.
25
Ibidem, p. 86.
26
Hun namen staan bij dit nummer vermeld op het programma van de ‘Dada-Abend’ van 14 juli 1916, afgebeeld in: Hans Bolliger, Guido Magnaguagno, Raimund Meyer (red.), op. cit. (noot 7), p. 255.
27
Huelsenbeck arriveerde in Zürich op 25 februari 1916 en trad de volgende avond voor het eerst op in Künstlerkneipe Voltaire. Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 3, op. cit. (noot 13), p. 104.
28
‘Emmy Hennings / Gedichte’, in: Hans Bolliger, Guido Magnaguagno, Raimund Meyer (red.), op. cit. (noot 7), p. 275. Het zestien pagina’s tellende typoscript bevatte de gedichten ‘Betrunken taumeln alle Litfasssäulen’, ‘In Budapest am 1. Mai’, ‘Aether’, ‘Mädchen am Kai’, Gefängnis’ en ‘Kindergedicht’.
29
Van onzen correspondent, ‘DA-DA’, in: De Telegraaf, dinsdag 22 juli 1919. Avondblad, eerste blad, p. 2.
30
Anoniem, ‘Het Da-da-ïsme’, in: De Tijd, zaterdag 26 juli 1919, p. 1.
31
Wenzel Frankemölle, ‘Het dadaisme’, in: De Amsterdammer, weekblad voor Nederland, nr. 2220 (10 januari 1920), p. 8. Frankemölle woonde op zondag 7 december 1919 een dadamatinee bij in het Tribüne-theater. Zijn verslag van die bijeenkomst was geïllustreerd met afbeeldingen, afkomstig uit het toen zojuist verschenen tweede nummer van Der Dada.