Over dit hoofdstuk/artikel

Merijn de Boer

over P.H. Ritter


+
Merijn de Boer (1982) is redacteur van Uitgeverij G.A. van Oorschot en Tirade. Eerder publiceerde hij in De Parelduiker over P.H. Ritter jr. en Geert van Oorschot.
1
Gé Vaartjes, Herman de Man. Een biografie (Soesterberg 1999), p. 202.
2
De tekst is opgenomen in Jan J. van Herpen, Al wat in boeken steekt. Dertig jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de AVRO (Zutphen 1982), p. 185.
3
Maar in het Radio Jaarboek van 1932 schreef hij ‘dat het weinig bemoedigend klonk, toen de Hilversumse kapper door wie ik mij liet ontbaarden, nadat ik gepoogd had door de microfoon de schoonheid van een epos van Querido uit te leggen aan het Nederlandse volk, zijn ontvangtoestel regelde met de woorden: “Nu krijgen we na die onzin gelukkig weer eens een stukje muziek.”’ (Van Herpen 1982, p. 13).
4
‘“Deze tijd is hard en ruig en wenst schokkende dingen.” De briefwisseling tussen dr. P.H. Ritter jr. en G.A. van Oorschot’. In: De Parelduiker 13 (2008) 3, p. 38-49.
5
Respectievelijk in Verzameld werk vi, p. 80, vw iv, p. 575 en p. 351.
6
Ter Braak aan Du Perron 3 december 1935.
7
Omwille van het gunstige belastingklimaat daar, overwoog hij in 1938 te verhuizen naar België. Aan de toen in Brussel woonachtige Greshoff schreef hij op 9 juli 1938: ‘Wij worden hier dusdanig door den fiscus uitgemergeld, dat ik overweeg het roer om te gooien, en jouw voorbeeld te volgen.’ (Jan J. van Herpen, Een schrijver in geen perkje passend. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. – Jan Greshoff [1910-1953] [Leiden 1991], p. 102).
8
Diana van Dijk en Cees van der Wel, ‘Schrijvers in dienst van het drankkapitaal.’ In: Het Oog in ’t Zeil 3 (1986), p. 3.
9
In 1929 dreigde Ritter door de Vereniging van Letterkundigen (Ritter: de ‘Vereniging van Groote Mannen’) geroyeerd te worden wegens achterstallige contributie. Dat werd voorkomen dankzij de inmenging van vriend en mecenas Frans Mijnssen.
10
Menno ter Braak, Verzameld werk vi (Amsterdam 1950), p. 353.
11
Menno ter Braak, ‘De romans van Dr Ritter’. In: Het Vaderland, 1 december 1934.
12
Gabriel Smit, ‘P.H. Ritter jr., estheet, aristocraat, wijsgeer.’ Geciteerd uit: Al wat in boeken steekt, p. 93.
13
Menno ter Braak, Verzameld werk iv, p. 575, 576.
14
In zijn afscheidsrede vertelde Ritter het volgende: ‘Toen ik begon met mijn radiocarrière kreeg ik van alle kanten de opmerking, dat ik zo “gemaakt” sprak. Waerde toeheurders [Ritter sprak de woorden overdreven deftig uit]. Ik dacht bij mijzelf: er moet een fout zijn in mijn voordracht, waat ligt de oorzaak? En ik liep naar een spraaklerares die mij deed inzien, dat de geaffecteerdheid een gevolg was van een spraakgebrek, dus dat het nu niet zo’n man met slobkousen was die achter de microfoon zat maar dat de man eenvoudig een bepaalde spraakfout moest verbeteren. Wat was het geval? Ik zette mijn mond niet wijd genoeg open bij het uitspreken van de klinkers. Ik heb mij toen naarstig geoefend en de resultaten van mijn oefening toegepast bij mijn spreken voor de microfoon. De klachten verminderden, maar nog steeds sta ik genoteerd als een ietwat deftigdoend redenaar.’ Ritter voor de radio op 29 September 1957. Opname in het bezit van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
15
Een schrijver in geen perkje passend, p. 40.
16
Herman Robbers aan Ritter 13 juli 1932.
17
Kees Fens, ‘Wie, wat, hoe en waarom wordt in Nederland gelezen?’ In: De Linie, 30 maart 1957.
18
In het artikel over de briefwisseling met Geert van Oorschot kwam de anekdote al ter sprake dat hij eens een recensie-exemplaar kreeg toegestuurd met daarin een briefje van vijfentwintig gulden. De causerie over dat boek zou hij zijn begonnen met de woorden: ‘Reeds het openslaan van dit boek was mij een waar genoegen!’
19
In het artikel ‘Uitgeverij De Arbeiderspers. Van ontstaan tot ontzuiling’ van Sjaak Hubregtse is te lezen dat voordat Kuipers zelf directeur werd in 1946, de uitgeverij gedurende een jaar onder leiding stond van Kool. Uit: Martin Ros e.a. (red.), Het zevende jaarboek voor het democratisch socialisme, (Amsterdam 1986), p. 132-167.
20
Reinold Kuipers, Gerezen wit (Amsterdam 2002), p. 115-118. Het problematische aan dit verhaal is alleen dat Ritter De atlasvlinder nooit besproken heeft. Het boek verscheen namelijk in 1958, een jaar nadat Ritter zijn afscheidscauserie voor de microfoon had uitgesproken. Wél besprak hij op zondag 18 november 1956 De vrijwilliger van Zikken. Mocht de bespreking van dit boek het resultaat zijn geweest van Ritters bezoek aan Kuipers, dan heeft deze laatste niet alleen de titel verkeerd maar ook het jaartal waarin hij door Ritter werd bezocht, want hij schrijft dat dat was in 1957.
21
Rico Bulthuis, De koorddansers en andere herinneringen (Den Haag 1985), p. 84, 85.
22
In zijn bespreking van De goede herder. Verzameld werk vi, p. 351.
23
A.W. Bruna, kleinzoon van de oprichter van de gelijknamige uitgeverij, aan Ritter 27 oktober 1937. De geciteerde brieven in dit artikel zijn aanwezig in het Archief Ritter van de Universiteitsbibliotheek Utrecht, tenzij anders vermeld.
24
Daamen aan Ritter 24 september 1928.
25
Ritter ontving 160 brieven van de uitgeverij, hij schreef er 164 terug.
26
Hij besprak het boek ook in De Hollandsche Revue.
27
Jo van Ammers-Küller (1884-1966) kreeg vlak na de oorlog een tijdelijk publicatieverbod wegens collaboratie met de bezetter. Ze was een van die veelgelezen schrijvers uit die tijd die niemand nu nog leest. Ritter besprak haar werk vijf keer voor de radio.
28
Meulenhoff aan Ritter 14 januari 1935.
29
Meulenhoff aan Ritter 16 maart 1936.
30
De meeste teksten van Ritters boekbesprekingen zijn niet bewaard gebleven, evenmin de brochuretekst van Elf jaar.
31
Sinds 1923 heet de uitgeverij voluit ‘N.V. Meulenhoff & Co’s Import- en Algemeene Boekhandel Amsterdam’, waarvan de hoofdbranches de Uitgeverij, de Boekhandels en de Importhandel zijn.
32
De auteur is Teixeira de Pascoaes. De vertaling is van Marsman in samenwerking met Albert Vigoleis Thelen. Aanvankelijk zou deze laatste de vertaling schrijven samen met ‘een jonge antroposoof die in Dornach woonde’. Toen hij echter de vertaling aan Marsman liet lezen, werd deze zo boos over het Nederlands van de antroposoof, dat hij zijn onmiddellijke medewerking aanbood. ‘Daarmee begon de grootste vertaaltragedie die ooit heeft plaatsgevonden,’ aldus Thelen (Adriaan Morriën, Ik heb nu weer de tijd [Amsterdam 1996], p. 193).
33
Ritter aan Meulenhoff 5 oktober 1937.
34
Meulenhoff aan Ritter 12 juli en 24 november 1938.
35
Andere critici die veelvuldig door Meulenhoff werden geciteerd (en bij naam genoemd) waren Kelk, Van Duinkerken en Ter Braak.
36
Bij Querido verschenen Ritters boeken De legende van het juweel (1922), Karakters (1923), Het gracieus avontuur (1924), Het huis eener kunstenares (over Ina Boudier-Bakker, 1925) en De lusten en lasten der redeneerkunst (1926). Van de correspondentie met Querido zijn 216 brieven van de uitgeverij bewaard gebleven en 88 van Ritter.
37
Querido aan Ritter 18 november 1929.
38
In Ontmoetingen met schrijvers (1956) schreef Ritter over Querido: ‘Een dominerende eigenschap van Emanuel was zijn zin voor stiptheid en orde. Ik herinner mij een van zijn geestdriftigste momenten. Dat was, toen hij zijn onbeperkte bewondering te kennen gaf voor Troelstra als werker. Troelstra was bezig zijn “Gedenkschriften” samen te stellen, die bij Querido zouden uitkomen. Hij was door een ernstige ongesteldheid aan het bed gekluisterd. Niettemin kwam de copie en kwamen de gecorrigeerde drukproeven op de klok binnen. Zulk een stiptheid won Emanuels hart.’
39
Querido aan Ritter 18 november 1929.
40
Op 13 november 1928 schrijft Mijnssen aan Ritter dat het hem niet mogelijk is het hele bedrag voor Ritter te betalen, maar: ‘als je mij het gironummer van Querido opgeeft, zal voor de overschrijving van dat bedrag onverwijld gezorgd worden’ (Jan J. van Herpen, Gastheer van de kunst. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. – Frans Mijnssen [1904-1951] [Weesp 2001], p. 195-196).
41
Ritter aan Querido 6 mei 1936. Brief in het Letterkundig Museum.
42
Ritter aan Querido 2 januari 1937.
43
Ritter aan Querido 14 januari 1937. Querido’s ‘dreigement’ komt uit een brief van 11 januari.
44
Ritter aan Querido 12 mei 1936.
45
Het gaat om Zuiderzee van Jef Last, Onheil in de verte van Barend Roest Crollius en De Vriendt keert weer van Arnold Zweig. Ritter besprak dit laatste boek op 15 januari 1933 en Zuiderzee op 28 oktober 1934 voor de radio.
46
Querido aan Ritter 15 maart 1939.
47
Ritter aan Querido 16 maart 1939. Ritter was redacteur van het tijdschrift. De prospectussen zijn in de collectie van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak, aanwezig in de Universiteitsbibliotheek van de UvA, niet te vinden.
48
Querido aan Ritter 16 januari 1940 en Ritter aan Querido 5 februari 1940.
49
Ritter besprak het boek uiteindelijk inderdaad in de zomer, namelijk op 13 augustus. Eerder al had hij het boek besproken in het Utrechtsch Dagblad van 7 mei 1938.
50
Over zijn avonden met Querido in diens villa in Laren schreef hij: ‘Ik ben […] verrijkt door zijn wonderbaarlijke mensenkennis en zijn verrassend inzicht in de psychologische situaties der samenleving.’
51
Zoals Jan Kuijk schreef in De Parelduiker (13 [2008] 4, p. 72) liet Ritter visitekaartjes drukken met daarop onder andere: ‘Commissionair in letterkunde en aanverwante zaken’. Een treffende omschrijving.
52
Ritter was niet de enige radiocriticus die adviseurs-taken vervulde voor uitgeverijen. Ook P.J. Risseeuw, criticus voor de ncrv, deed het. Zie: Hans Werkman, ‘“Klem je vast aan de mensen.” Over P.J. Risseeuw, honderd jaar na zijn geboorte.’ In: Liter 17 (2001), p. 53-70.
53
Het is onduidelijk om welk en wiens manuscript het ging. Ritter aan Van Suchtelen 20 september 1939. Brief in het Letterkundig Museum.
54
Tussen Nederlandsche Keurboekerij en Jan Greshoff, Nederlandsche Keurboekerij en Herman de Man, Hollandia en De Man, Zuid-Hollandse Uitgeversmaatschappij en Clare Lennart, Reinier van Genderen Stort en Callenbach, Van Genderen Stort en Sijthoff.
55
Jan J. van Herpen, Met bestendig jeukende pen. Documentair Klein memoriaal over leven en werk van dr. P.H. Ritter jr. (1882-1962) (Nijmegen 2009), p. 274. In Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 2008-2009, p. 109-119, verscheen een levensbericht, geschreven door Gé Vaartjes.
56
De eerste schreef, ter bekrachtiging van een verzoek om enkele uitgaven voor de radio te bespreken, op 7 juni 1939: ‘Ik heb er geen bezwaar tegen, dat U in mindering van het honorarium der grammofoonplaten thans reeds een bedrag van 100,- wordt toegestuurd en zal zulks direct na Uw verdere berichten overmaken.’ De tweede schreef namens uitgeverij Daamen op 17 april 1939: ‘Mocht U meenen, dat een contra-prestatie op eenige wijze gewenscht is, zoo heeft U maar te kikken. Nogmaals; uw bespreking is ons alles waard.’ Het ging om een bespreking van Ridder zonder vrees of blaam (een boek over Colijn). Een antwoord van Ritter op deze brieven is niet bewaard gebleven.
57
Tussen 1936 en 1939 vroeg Stok Ritter om besprekingen van in totaal 17 boeken. Van die 17 boeken besprak Ritter (of liet bespreken) er 15 voor de avro. Een vergelijkbare tactiek paste uitgever L.J. Veen toe, ten behoeve van het werk van Guido Gezelle. Jan Pauwels concludeert in zijn boek ‘Méér dan een mode-koorts.’ Guido Gezelle en zijn postume uitgever Lambertus Jacobus Veen, 1901-1919, dat Veen critici de overname tegen betaling van positieve recensies in zijn propagandablad in het vooruitzicht stelde, waarna recensenten eerder geneigd waren het werk van Gezelle te bespreken.
58
‘Door fiscale redenen was ik niet in staat mijn openstaande schuld af te lossen. Ik zal U enigszins tegemoet komen door aanstaande zondag drie boeken van U te laten bespreken voor de microfoon.’ Ritter aan Doeke Zijlstra 30 juli 1937.
59
Ritter aan Herman Robbers 20 september 1933.
60
P.J.F.H. van de Rivière aan Ritter 20 februari 1934.
61
Het ging om De blauwe horizon (1936) en Tooverlantaarn (1937).
62
Ritter aan A.W. Bruna 30 december 1938.
63
Het kan zijn dat die vereffend is met de publicatie van Vertoog en Ontboezeming (1942) – daarover wordt niets duidelijk. Ritter besprak Lennart (pas) op zondag 2 juli en deed dat in een uitzending die als onderwerp had: ‘Jonge auteurs’.
64
R. Boltendal, Boekmakers. Portretten van uitgevers (Amsterdam 1965), p. 139-140.