Marco Entrop+
Daarover is zwijgen maar het best
Theo van Doesburg als politiek tekenaar
De eerste publicatie van de schrijver, schilder en dichter Theo van Doesburg (1883-1931) heette De maskers af, een portfolio met twintig karikaturen, door hemzelf getekend, ingeleid en afzonderlijk van commentaar voorzien. Er zitten karikaturale portretten bij van tijdgenoten, van schrijvers als Frederik van Eeden, Lodewijk van Deyssel en Is. Querido, van de staatslieden Troelstra en Abraham Kuyper. Maar het merendeel van de karikaturen bestaat uit burleske typeringen: het type van de jood, de burgerman, de geldwolf, de oude vrijster.
De maskers af verscheen in juni 1910 bij de Vennootschap ‘Letteren en Kunst’ in Amsterdam. In het aanbiedingsprospectus prees de uitgever, Maurits Cohen, de karikaturen geestdriftig aan: ‘Sensationeel, expressief als nooit nog in ons land geteekend zijn.’ Hij was zelfs zo vrijmoedig om ze te vergelijken met die van Honoré Daumier, ‘gelijk bekend de grootste caricaturist’. In de krantenadvertentie voor de uitgave kwamen er ter ondersteuning nog een paar grote namen bij: Breughel, Da Vinci en Steinlen. We hadden hier, kortom, te doen met een kunstenaar ‘die iets te zeggen heeft’.
Niet alleen gaf Maurits Cohen Van Doesburgs eerste boek uit, hij bezorgde hem ook werk. Bij de firma Cohen Zonen, het uitgevershuis van zijn twee oudere broers, zou half september 1910 een nieuw weekblad uitkomen. De Nieuwe Amsterdammer – niet te verwarren met het blad van die naam dat Henri Wiessing van 1915 tot 1920 leidde en waaraan Van Doesburg heeft meegewerkt als kunstcriticus – was speciaal opgericht voor de Amsterdamse afdeling van de Vrijzinnig-Democratische Bond, die al enige tijd de behoefte had gevoeld aan een eigen orgaan. De titel was een huldebetoon aan De Amsterdammer en ‘zijn eminenten leider’, de vooruitstrevende liberaal J. de Koo, die het jaar daarvoor was overleden. In de geest van zijn voorbeeld wenste De Nieuwe Amsterdammer niet alleen over politiek en economie te handelen, maar ook de aandacht te vragen voor onderwerpen op het gebied van wetenschap, kunst en letteren, toneel en muziek. Bij het streven een vrijzinnig-democratische ‘Groene’ te maken, hoorde ook een paginagrote politieke prent, die
bij ieder nummer als bijvoegsel werd gegeven. De wekelijkse opdracht er een te tekenen, werd gegund aan Theo van Doesburg.
Beerput
Het lijkt erop dat in onze tijd Van Doesburgs medewerking aan De Nieuwe Amsterdammer vergeten, in elk geval onopgemerkt is gebleven. In zijn oeuvrecatalogus (Els Hoek, red., Theo van Doesburg: oeuvrecatalogus, Utrecht-Otterlo 2000) ontbreken de platen die hij voor dit weekblad heeft getekend. Evenmin is er een verwijzing te vinden naar hun bestaan. Werden ze dan niet aangetroffen in zijn nalatenschap? Hoe het ook zij, de tekeningen worden hier, 95 jaar na hun publicatie, voor het eerst opnieuw afgedrukt.
Voor zijn tekening in het eerste nummer van De Nieuwe Amsterdammer, dat verscheen op vrijdag 16 september 1910, vond Van Doesburg de actuele aanleiding in het Amsterdamse elektriciteitsschandaal, dat de gemoederen in de hoofdstad al meer dan een half jaar bezighield. Begin 1910 was dr. G. de Gelder, de onderdirecteur van de Gemeente Electriciteitswerken (G.E.W.), op non-actief gesteld na een conflict met zijn baas, directeur A.W. Ressing. Toen hem eervol ontslag werd aangeboden, lichtte De Gelder het deksel van de beerput en beschuldigde de leiding van de G.E.W. van kuiperijen en administratieve corruptie: valse boekingen, vervalste ambtelijke cijfers, valse rapporten. Jarenlang had vrijwel het gehele ambtelijke apparaat, inclusief De Gelder zelf, hieraan meegedaan, uit angst door Ressing op straat te worden gezet. Om de geuite beschuldigingen te onderzoeken, werd een raadscommissie ingesteld. Haar bevindingen, vervat in een vuistdik enquêterapport, kwamen in de tweede week van september in de gemeenteraad ter tafel. Drie middagen en drie avonden duurde het debat – het was het gesprek van de dag en een rijke bron voor cartoonisten.
Van zijn eerste politieke prent had Van Doesburg veel werk gemaakt. Er staan althans veel mensen op. Die waren blijkbaar voor de lezer niet allemaal onmiddellijk herkenbaar, want van sommigen is in de marge de naam aangegeven. De tekening, een steendruk, is linksonder gesigneerd met ‘TvD’.
De figuur rechts is mr. L.W. van Gigch. Het liberale gemeenteraadslid was voorzitter van de onderzoekscommissie. Als het gevaarte achter Van Gigch de burgemeesterszetel voorstelt, dan zit daar Jhr. A. Röell, de burgemeester van Amsterdam. Zij aan zij in de achtergrond staan Röells voorganger W.F. van Leeuwen en de vroegere wethouder van Financiën en Publieke Werken, de antirevolutionair Th. Heemskerk. Naar hen wordt verwezen met het onderschrift ‘Twee al te stille krachten’. Beiden hadden namelijk geweigerd de commissie te woord te staan, en dat terwijl onder het burgemeestersbewind van Van Leeuwen en tijdens het wethouderschap van Heemskerk directeur Ressing zijn gang had kunnen gaan. Heemskerk zat inmiddels lang en breed op het pluche in Den Haag, als minister en aanvoerder van het naar hem genoemde kabinet. Van Leeuwen was al meer dan een half jaar weg, maar in de stad nog altijd onverminderd populair. Zij mochten de
dans ontspringen. De Barbertjes moesten hangen, dat was duidelijk. In de beklaagdenbank zitten ongetwijfeld Ressing, De Gelder en hoofdboekhouder J.C. Groothoff, hoewel hún namen niet zijn vermeld. Conform het eindoordeel van de onderzoekscommissie werd alledrie eervol ontslag ontleend, met behoud van één jaarwedde. Klokkenluider De Gelder werd financieel het minst gestraft: hij kreeg twee jaarsalarissen mee.
Pijnlijk
Het debuut van Van Doesburg als politiek tekenaar was niet erg gelukkig. De reacties op zijn werk waren, op z’n zachtst gezegd, weinig bemoedigend. Het hoofd orgaan van de Vrijzinnig-Democraten, het vanuit Den Haag verspreide Land en Volk, hield zich wijselijk op de vlakte. Op 19 september signaleerde het dagblad het verschijnen van de Amsterdamse partijkrant, maar zweeg over de tekening. De Nieuwe Courant wond er geen doekjes om. ‘Rechtvaardigheid gebiedt te erkennen dat die teekening droef-leelijk is,’ oordeelde de krant op 17 september. Twee dagen later maakte ook Het Volk weinig woorden vuil aan Van Doesburgs artistieke prestatie: ‘daarover is zwijgen maar het best.’
‘Alles wat over de plaat gezegd wordt, moeten wij tot ons leedwezen toegeven,’
bekende de redactie van De Nieuwe Amsterdammer een week later nogal deemoedig. Zeer bijzondere omstandigheden die niet nader werden toegelicht en ook nog niet helemaal bleken te zijn opgeheven, hadden het hunne daartoe bijgedragen. ‘Wij hopen echter op dit gebied onze abonnees in het vervolg tevreden kunnen stellen.’
Pijnlijker had de desavouering nauwelijks kunnen zijn. Op 23 september 1910 verscheen er van Van Doesburg geen actuele prent in De Nieuwe Amsterdammer, maar een karikatuur van zijn hand van de Amsterdamse onderwijswethouder Simon de Vries. Dat was een opmerkelijke keuze, temeer doordat daarmee het belangrijkste nieuws van die week volledig werd genegeerd: prinsjesdag. Het valt niet meer na te
gaan, maar was Van Doesburgs oorspronkelijke tekening voor die week misschien door de redactie afgewezen en het alternatief, de karikatuur van mr. De Vries, uit nood geboren? De wethouder was regelmatig in het nieuws en kon dus zo in de krant. Bovendien had Van Doesburg hem vaker getekend. Zijn portret komt ook voor in De maskers af.
De tekening van De Vries in De Nieuwe Amsterdammer heeft overigens wél de oeuvrecatalogus van Van Doesburg gehaald, maar jammer genoeg met vermelding van een onjuiste titel en een onjuiste bron. Onder nummer 232 staat te lezen: ‘Portret van Klaas de Vries’ en ‘De tekening is om onbekende redenen niet in De Amsterdammer verschenen’. Het misverstand is in de hand gewerkt door de potloodkrabbel rechtsonder op de tekening, die (vrijwel zeker in het handschrift van Van Doesburg) deze onjuiste toeschrijving en bron meldt. De makers van de catalogus redden zich eruit door te schrijven: ‘Klaas de Vries was wethouder mr.dr. S. de Vries Czn.’ Maar die vlieger gaat niet op: Klaas de Vries was de onderwijsspecialist van de Vrijzinnig-Democraten in de Amsterdamse gemeenteraad en bijna-naamgenoot van de antirevolutionaire onderwijswethouder. Dat de tekening niet in De Amsterdammer terug te vinden is, mag inmiddels geen wonder meer heten.
Haastig
Hoewel de kop ‘Groteske portretten i’ suggereerde dat Van Doesburg met een serie was begonnen, kwam er geen vervolg. De karikatuur van De Vries bleek meteen zijn laatste bijdrage aan De Nieuwe Amsterdammer. Even plotseling als geruisloos verdween Van Doesburg als medewerker van het toneel. De tekenaars W.F. Winter en L.J. Jordaan namen zijn plaats in om bij toerbeurt de wekelijkse, actuele plaat te verzorgen. Dat De Vries daarbij opnieuw voorbij zou komen, was zo goed als onvermijdelijk. Zowel Winter (24 februari 1911) als Jordaan (15 september 1911) heeft de wethouder een keer getekend, bij welk resultaat het door Van Doesburg vervaardigde portret niet eens ongunstig afsteekt.
Bij de aanbieding van De maskers af had Maurits Cohen nog over de tekeningen van Van Doesburg getoeterd: ‘Geen bestelwerk gelijk in kranten en tijdschriften, die haastig afgewerkt moeten worden.’ Onbedoeld had hij daarmee de artistieke beperkingen van Van Doesburg aangegeven: op bestelling kon hij als kunstenaar niet uit de voeten. Na het mislukte avontuur met De Nieuwe Amsterdammer hield Van Doesburg het als karikaturist langzamerhand ook voor gezien. In 1916 heeft hij nog geprobeerd een bundeling van zijn typen en karikaturen uit de tijd van De maskers af bij de Vennootschap ‘Letteren en Kunst’ onder te brengen. Maar tot een uitgave zou het nooit komen.
- +
- Marco Entrop (1956), redacteur van De Parelduiker, schreef in dit blad eerder over Theo van Doesburg, het meest recent in nr. 2002/5 over de dada-veldtocht door Nederland.