Marco Entrop+
Bommen op een sprookje
Het Blauwland-cabaret van Bob Demets
Op 2 mei 1936 viel in Nederland het doek voor Die Pfeffermühle. Het befaamde emigrantencabaret van Thomas Manns dochter Erika sloot die zaterdag zijn Nederlandse tournee af met een voorstelling in de grote zaal van Hotel de Zon in Arnhem, in de veronderstelling het daaropvolgende seizoen te zullen terugkeren.
Zonder noemenswaardige problemen had Die Pfeffermühle hier sinds 1 mei 1934 – de premièredatum in Amsterdam – jaarlijks en met veel succes opgetreden. De Nederlandse autoriteiten hadden het gezelschap al die jaren ongemoeid gelaten, zij het knarsetandend. Blij waren ze niet met de onmiskenbare politieke boodschap die in sommige cabaretnummers doorklonk, maar ze konden er weinig tegen uitrichten.
Toen de tijden grimmiger werden, greep de macht zijn kans. Het Ministerie van Sociale Zaken weigerde in de herfst van 1936 Erika Mann en haar medewerkers een arbeidsvergunning, onder meer met gebruikmaking van het argument dat men concurrentie van buitenlandse artiesten zoveel mogelijk wilde tegengaan.
Het was de wereld op zijn kop. De gastoptredens van Die Pfeffermühle hadden het cabaretleven hier juist een krachtige impuls gegeven. Veel meer dan vermaak bood het Nederlandse cabaret in die jaren niet. Het kabbelde maar voort in de traditie van Pisuisse en Speenhoff, zonder zich iets aan te trekken van de veranderende tijdgeest. ‘Nederland heeft maar zeer weinig kleinkunstenaars, die tonen te begrijpen, dat het cabaret van vandaag een verhevener taak heeft dan om de crisis-zorgen voor een avondje te doen vergeten.’ De verslaggever van de Haagse krant Vooruit legde in de avondeditie van 4 maart 1935 de vinger op de zere plek. Na een voorstelling van Die Pfeffermühle te hebben bijgewoond, kwam hij tot de slotsom dat optredens van dergelijke buitenlandse gezelschappen hier nuttig waren. Ze konden dan laten zien in welke richting het Nederlandse cabaret het wél moest zoeken.
In het kielzog van Die Pfeffermühle kwamen allerlei groepjes op die in haar geest cabaret wilden maken. Vooral in Den Haag was het ensemble van Erika Mann geliefd. Het beschikte daar dan ook over een uitstekende publiciteitsagent. De jon-
ge journalist Simon Carmiggelt – hij was het die in Vooruit een lans brak voor meer engagement in het Nederlandse cabaret – had voor die rol nog iets te weinig gezag. De door hem bewonderde Menno ter Braak daarentegen liet geen mogelijkheid onbenut via Het Vaderland zijn enthousiasme voor Die Pfeffermühle uit te venten.
In de schaduw van het populaire Kurhaus-Cabaret van Louis Davids vonden – veelal jonge – professionals en dilettanten elkaar in hun belangstelling voor het ‘litteraire cabaret’ van Die Pfeffermühle. Zo was er het kunstcabaret De Tooverbal, onder leiding van regisseur en toneelschrijver Eduard Veterman. Rond de letterkundige Luc. Willink had zich het amateur-gezelschap De Vuurpijl gevormd. De uit Duitsland gevluchte voordrachtskunstenares Alice Dorell leidde, met wisselend succes, diverse cabaretgroepjes in de sfeer van Die Pfeffermühle: het Drie Dames-cabaret, De Lantaarn en Cabaret Pinquïn.
Dorell was regelmatig te bewonderen in de zaal van de Haagsche Kunstkring in de Lange Houtstraat. Nadat Die Pfeffermühle er in maart 1935 de pannen van het dak had gespeeld – achtentwintig uitverkochte voorstellingen achtereen -, nam de letterenafdeling zich voor vaker literair cabaret in huis te halen. Dorell zou pas later dat jaar haar entree maken. Op 6 juli 1935 presenteerde zich hier het eerste Nederlandse literaire cabaret, een op-en-top Haags gezelschap met de naam Blauwland.
Marginaal en bescheiden
In 1936 schrijft de 25-jarige Annie M.G. Schmidt aan haar moeder: ‘Ik ben nu bezig aan twee gedichtjes. Allebei half af. Ze zijn niet serieus genoeg voor de Kunst met een hoofdletter en daarom dacht ik er aan om ze naar Louis Davids te sturen. Maar ik denk dat ik ze toch liever bewaar voor dat Blauwland cabaret. Je weet wel, daar heb ik eens enkele dingen aan opgestuurd en een brief gekregen dat ik maar eens aan moet komen en wat meer werk meebrengen.’
Als het tussen Blauwland en Annie Schmidt iets zou zijn geworden, had dat in de officiële cabarethistorie wellicht een (bescheiden) vermelding opgeleverd. Blauwland is waarschijnlijk het eerste gezelschap geweest dat serieus blijk heeft gegeven van belangstelling voor haar teksten. Op haar beurt vond Annie Schmidt kennelijk dat haar werk het best paste bij de toon van dit cabaret.
Maar er is niets. In geen enkel lexicon, cabaretbijbel of enig ander overzichtswerk op het gebied van de Nederlandse kleinkunst heeft Blauwland een verwijzing gekregen, laat staan een lemma. Er is geen knipselmap aangelegd, er is geen documentatie verzameld. Toch is een reconstructie van het bestaan van Blauwland mogelijk, dankzij een overgeleverd particulier archief: een paar programmaboekjes, affiches, een handvol recensies, wat zakelijke correspondentie en enige flarden tekstmateriaal. Het is niet veel, maar van hieruit kan de zoektocht beginnen. Wat was Blauwland voor gezelschap en wie maakten er deel van uit?
Blauwland stond onder leiding van Bob Demets. Over de dichter en tekstschrijver Jan Demets – Bob was zijn artiestennaam – berichtten wij in De Parelduiker van december 1997. Dat nummer opende met een artikel over Het Woord, een avant-gardistisch tijdschriftje dat door hem in 1925 was opgericht. Demets, geboren in 1895, was een Vlaming. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was hij België uit-
gevlucht. Hij zou pas aan het begin van de volgende oorlog naar zijn vaderland terugkeren. In de tussenliggende decennia probeerde Demets in Nederland naast van alles vóór alles te slagen in de literatuur, een ambitie die hij naar vermogen wist waar te maken. Al zijn uitingen op letterkundig gebied bleven marginaal en bescheiden, in omvang en van niveau: zijn tijdschrift, zijn dichterschap en zijn cabaretwerk.
Wanen en wimpels
Blauwland wilde in woord en daad de evenknie van Die Pfeffermühle zijn en diende zich bij zijn eerste publieke optreden dan ook nadrukkelijk aan als hét Nederlandse gezelschap dat ‘het litteraire, kunstzinnige cabaret’ zou brengen. Op zaterdag 6 juli 1935 stelde het Blauwland-ensemble zich in de Haagsche Kunstkring voor met een (eenmalige) opvoering van de ‘litteraire revue’ Wanen en wimpels, die door Demets was geschreven.
Aan de première van Wanen en wimpels was een tiental uitvoeringen in besloten kring voorafgegaan. Toen heette de revue Vandaag is de dag, een gelegenheidsproductie van de Vandaag-beweging, opgevoerd door het Vandaag-ensemble in de Vandaag-toneelzaal. Achter al dit ‘Vandaag’ – er bestond ook nog een weekblad met die titel – zat één man, de schrijver en kunstenaar John Kooy. Een journalist van Het Vaderland was een kijkje gaan nemen. In zijn woonhuis annex atelier aan de Haagse Elandstraat had Kooy een ‘economische broederschap’ gesticht om de hoogst nodige materiële en geestelijke bijstand te kunnen verlenen aan de ‘vele halve en heele aankomende en miskende kunstenaars en andere werkelooze intellectueelen’, die het in deze crisistijd, ‘vandaag’ dus, zo moeilijk hadden. Als bron
van inkomsten verzorgde Vandaag openbare uitvoeringen, die tegen (geringe) betaling konden worden bijgewoond.
Bob Demets was een vaste bezoeker van Vandaag. Hij leverde met enige regelmaat een bijdrage aan Kooys weekblad en hield er wel eens een lezing over literatuur. Nu had Demets dus een revue geschreven, waarin hij, volgens de verslaggever van Het Vaderland, aan het gedachtegoed van Vandaag op kunstzinnige wijze invulling had gegeven, door een actueel beeld te schetsen ‘van den modernen mensch en zijn tallooze problemen’. Dat had hij gedaan in de vorm van een dertigtal korte, losse scènes, afgewisseld met muziek, zang en dans. De balletlerares Rita Gerlach verzorgde de entr’actes, gekleed in een narrenpak. Dat laatste was, sans gêne, afgekeken van Erika Mann, die op dat moment in haar programma een soortgelijke act opvoerde. John Kooy gaf als regisseur leiding aan de toneelgroep, een mix van dilettanten en beroepsspelers, waarbij de laatsten ver in de minderheid waren.
Onder de toeschouwers waren Menno ter Braak, de dichter Jan Campert, de schrijver Ben van Eysselstein en de toen 23-jarige Rico Bulthuis: ‘Op het kleine toneel in de zijzaal van “Vandaag” zetten de spelers ons een wonderlijke spiegel van de tijd voor. Een beetje dada, een beetje Jugendstil, een vleug nieuwe zakelijkheid en wat romantiek. […] Het was mooi gek. Het had met enige steun van de overheid iets bijzonders kunnen worden.’
De revue was een succes, er was ruzie geweest of allebei. Hoe dan ook, Demets stapte uit de Vandaag-beweging en richtte vervolgens het Blauwland-ensemble op. Vier van de oorspronkelijke executanten gingen met hem mee: Peter Krul, Martin Pont, Willy de Meel en Nelly Veelo. Het gezelschap werd aangevuld met twee danseressen en een pianist, Nelly Veelo’s broer Chris. Professionele versterking kwam er
in de persoon van regisseur Jan Hartman, die wel eens iets voordroeg voor de radiomicrofoon. Demets’ belangrijkste troef was echter de diseuse Anny Prins. Van alle Blauwlanders had zij niet alleen de meeste ervaring – ze speelde een blauwe maandag in het Kurhaus-Cabaret van Louis Davids – maar ook de beste opleiding. Anny Prins was geschoold bij Max Reinhardt in Berlijn. Zij zong in Wanen en wimpels onder meer het ‘Blauwland-lied’, op tekst van Bob Demets en muziek van Nelly Veelo:
Een strijdlied was helemaal in de stijl van Die Pfeffermühle. Het werd dan ook speciaal voor Wanen en wimpels geschreven, dat verder nauwelijks afweek van de revue die eerder bij Vandaag ten tonele was gevoerd. Niettemin werd dit officiële debuut van Blauwland op zijn eigen merites beoordeeld.
Schatplichtig
Pfeffermühle-fan Menno ter Braak was de eerste om over het Blauwland-cabaret te oordelen. In Het Vaderland van 7 juli 1935 noemde hij dit groepje ‘goede dilettanten’ zowaar een ‘stellige belofte voor een beter Nederlandsch cabaret’. De teksten van Demets vond hij ‘zeer zeker lang niet slecht en soms zelfs heel geestig’, en sommige scènes zelfs uitgesproken ‘litterair’. Cornelis Veth schreef de volgende dag in De Telegraaf dat de revue van Demets het ‘best geslaagde’ op cabaretgebied was dat hij de laatste tijd gezien had. Hoewel het programma als wijdlopig werd ervaren en het dilettantisme – in het bijzonder dat van de danseressen – als tamelijk hinderlijk, reageerde men over het algemeen niet onwelwillend op de ouverture van Blauwland: van dit troepje was iets te verwachten.
De lovende woorden van Ter Braak voerden een maand later het rijtje persreacties aan, dat als aanbeveling werd ingezet op de raambiljetten en in de krantenadvertenties. Deze kondigden een nieuw optreden aan van Bob Demets’ Blauwland-Cabaret. Vanaf donderdag 8 augustus 1935 speelde het gezelschap drie opeenvolgende avonden in de Haagsche Kunstkring. Het programma – nu titelloos – was echter nagenoeg gelijk aan het vorige. Er was iets meer pianomuziek uitgezocht, een extra dansje ingestudeerd en een scène bijgeschreven, waaronder een nieuw slotnummer. Het tableau de la troupe daarentegen had weer een verandering ondergaan. Martin Pont en broer en zus Veelo deden niet meer mee. Hun plaatsen waren ingenomen door de Haagse zanger en conferencier Peter Siers, de danseres Netty Ruygrok (een leerlinge van Darja Collin) en pianist Peter Kellenbach.
Het Vaderland was onder de indruk van het slotnummer: ‘Hier begroetten we echt cabaret, levend, spontaan en krachtig.’ De criticus van de Nieuwe Rotterdamsche
Courant concludeerde na het zien van de revue, dat Demets er ‘aardig’ in was geslaagd een Nederlands cabaret te vormen in de geest van Die Pfeffermühle. In een nummer als ‘En nu: de politiek’ toonde Bob Demets zich inderdaad schatplichtig aan Erika Mann. Het stond al sinds de Vandaag-revue op het repertoire. Een communist met hamer en sikkel (Peter Krul) en een nationaal-socialist met hakenkruis (Demets) spreken, ieder vanachter een katheder, het volk toe, zich daarbij bedienend van dezelfde terminologie en ideologie. Uiteindelijk willen en roepen ze ook hetzelfde: ‘Weg met de scheurmakers en met de verderfbrengers! Naar het concentratiekamp met hen!’ De ideeënwereld van de communist en de nazi zijn volkomen inwisselbaar, lijkt de clou van dit verhaal. Het nummer duidt ook meteen het verschil aan met Die Pfeffermühle: op de bühne nam Blauwland geen stelling noch propageerde het een bepaalde politieke richting. Anders dan Erika Mann had Demets ook geen last van de autoriteiten of van censuur. Blauwland was meer een literair dan een politiek cabaret; bij Die Pfeffermühle was het juist andersom.
Daarbij lukte het Blauwland maar niet zich te ontdoen van het imago van dilettantengezelschap. In een recensie in het Algemeen Handelsblad van 10 augustus 1935 waren Demets en de zijnen, ongetwijfeld vriendelijk bedoeld, een ‘verdienstelijk en origineel’ groepje amateurs genoemd. Het kwam de kunstredactie van de krant op een kwade brief van Demets te staan, waarop zij een week later repliceerde met de nuchtere mededeling dat zij graag voldeed aan het verzoek hen als professionele
artiesten te beschouwen. Maar, zo voegde de redactie er fijntjes aan toe, in dat geval zou de recensie anders uitgevallen zijn, aangezien ‘wij aan beroepsartiesten een anderen maatstaf zouden hebben aangelegd en dat wij dan ook vrij wat meer aanmerkingen zouden hebben gemaakt wanneer wij hadden geweten dat de uitvoerenden als zoodanig wenschten te worden beschouwd’.
Aan flarden
Na vier keer de Haagsche Kunstkring te hebben bespeeld, begon Blauwland voorzichtig naam te maken, vooralsnog alleen in Den Haag en omstreken. Er bestonden weliswaar plannen voor een optreden in Amsterdam, ergens in september, maar die zijn niet doorgegaan.
Gedurende de eerste weken van september 1935 studeerde Blauwland met regisseur Albert van Doorn een compleet nieuw programma in, waarmee het theaterseizoen zou worden geopend. Op de 26ste van die maand zou eerst de pers de voorstelling te zien krijgen; op de zes daaropvolgende avonden was het publiek welkom in de Lange Houtstraat. Aan de vooravond van de geplande persvoorstelling – het affiche was al gedrukt – berichtte Het Vaderland dat Demets en regisseur Van Doorn ‘ten gevolge van meeningsverschil omtrent de artistieke opvatting der realisaties’ hun samenwerking hadden verbroken en dat de première dientengevolge tot half oktober was uitgesteld.
Kennelijk waren de problemen opgelost, toen op vrijdag 11 oktober 1935 in de Haagsche Kunstkring een drukbezochte persvoorstelling werd gegeven. Toch kreeg Demets het maar niet voor elkaar in een vaste bezetting te spelen. Netty Ruygrok en Peter Kellenbach waren al niet meer van de partij. Ook Willy de Meel, Blauwlander van het eerste uur, had de groep verlaten, evenals Jan Hartman. De nieuwe pianist heette Bob Markins, de nieuwe danseres Fee de Groot. Nieuwelingen waren ook Lily Deen en Suzy Mason. Professionele inbreng kwam er van de weer in genade aangenomen regisseur Van Doorn en van diens vrouw, de actrice en voordrachtskunstenares Nel Oosthout. Zij speelden beiden een gastrol in Bommen op een sprookje, een door Demets geschreven groteske die het deel na de pauze vulde.
Het opnieuw titelloze programma bevatte meer politieke satire dan de beide vorige, waardoor Blauwland weer iets dichter tegen Die Pfeffermühle aan kroop. Ter Braak kon dat wel waarderen. Het beste nummer vond hij de door Peter Krul voorgedragen monoloog ‘Komt er oorlog in Europa?’ Deze was geschreven door de jonge dichter Will Wemerman, die nadien enige naam zou maken in het Haagse cabaretcircuit, onder andere als vaste tekstleverancier van Alice Dorell, tot hij in 1939 plotseling overleed.
Komt er oorlog in Europa? was ook de titel van een boek uit 1934 van de Amerikaanse journalist Hubert Knickerbocker, destijds een hype. Wemerman voert een verkoper op de boekenafdeling van een warenhuis ten tonele, die het werk van Knickerbocker moet aanprijzen. De man is zo bang dat er oorlog komt, dat het boek een obsessie voor hem wordt. In een aanval van razernij scheurt hij het ten slotte aan
flarden. In deze sketch evenaarde men, zowel in de tekst als in de vertolking, ‘even’ Die Pfeffermühle, oordeelde Ter Braak in Het Vaderland van 12 oktober 1935.
Anny Prins heeft nog geprobeerd Wemermans monoloog op de radio te krijgen. Zij benaderde Jan Lemaire, het hoofd van de hoorspeldienst van de VARA. Op 8 juni 1936 antwoordde Lemaire ‘het schetsje’ met veel genoegen te hebben gelezen. Hij zou het zeker voor de microfoon gebracht hebben. ‘Dit is echter helaas onmogelijk, daar het stellig door de Radio Contrôle Commissie verboden zal worden.’ Bij de omroepen deed de zelfcensuur inmiddels zijn regulerende werking. In oktober 1937 beleefde ‘Komt er oorlog in Europa?’ wel een reprise in de Haagsche Kunstkring, nu in de uitvoering van het Kleinkunstensemble Alice Dorell, dat het een plaats gaf in de cabaretrevue Warenhuis.
Poëtische bombast
Waar Wemermans talent als cabaretschrijver door nagenoeg alle recensenten werd onderkend en geprezen, kreeg Demets er stevig van langs. ‘Ik kan in de teksten van Bob Demets met den besten wil geen belofte ontdekken,’ begon Ter Braak zijn uitval. Het was hem, meer dan bij de vorige gelegenheid, opgevallen ‘dat zij tot een soort pretentieuze litteratuur behooren, die varieert tusschen vage en poëtische bombast en kunstmatig interessant gemaakte erotische banaliteit’. Waarom toch, vroeg hij zich af, ‘deze verhevenheid van eeuwigheden en Dostojefski, die op niets anders berust dan sentimentaliteit en gemakkelijk cynisme?’
De prestaties van Blauwland deden volgens Ter Braak weer eens sterk het gemis voelen van een tekstschrijver ‘voor een Nederlandsch cabaret in dezen stijl op ’t peil van Erika Mann’. Ernst Groenevelt schreef in De Avondpost van 12 oktober 1935 dat Blauwland, wilde het de aandacht op zich gevestigd houden, zich niet moest
beperken tot huisauteur Demets. Twee weken later deelde Cinema & Theater die mening: ‘Blauwland beschikt over goede krachten, het wachten is echter nog op een auteur voor hun werk!’
Demets wist geen indruk te maken. Zijn prijsnummer van dit programma, de Pfeffermühle-achtige groteske Bommen op een sprookje, werd door Ter Braak afgedaan als ‘quasi diepzinnig’ en door Groenevelt als ‘te weinig karakteristiek’ om te kunnen blijven boeien. De recensent van Vooruit (was het Carmiggelt?) voelde zich zelfs bekocht, bekende hij in zijn stukje van 12 oktober: ‘Het gescherm met woorden als droom, dood, sprookje en eeuwigheid moge een belangrijk deel van dit publiek imponeren: wij voor ons blijven er van overtuigd, dat het voor 80 procent boerenbedrog is.’
Overigens zou Demets zich op zijn ergste criticaster nog wreken. Voor Peter Krul schreef hij de monoloog ‘Voor den spiegel’, die hij opdroeg aan dr. Menno ter Braak. Hierin komen drie getuigen van een knokpartij tussen nsb‘ers en communisten aan het woord: eerst een volkstype, dan een Haagse jonkheer en ten slotte een journalist – ‘type M.t.B.’, staat er nadrukkelijk in het manuscript. Het volkstype heeft aan het gevecht een bebloede kop overgehouden, de jonker een blauwe buil. De journalist heeft bijtijds weten weg te komen. Hij kijkt wel uit zich in het strijdgewoel te mengen en partij te kiezen. Demets laat hem, vis-à-vis met zijn spiegelbeeld, zijn lafhartige houding bekennen: ‘Zoo zie jij d’r zoo uit, dokter?… ’t is eigenlijk jammer, dat jij bij de journalistiek bent terecht gekomen… Een dokter bij de krant, is dat nog wel pikant?… Een dokter als jij met een zoo rechtlijnige reputatie… Altijd den rechten weg te moeten wijzen en altijd weer te ervaren, dat er geen rechte weg is… En dus toch een kronkel te moeten leggen… en dien kronkel recht te moeten schrijven…’ Niet alleen de toeschouwers die Het Vaderland lazen zullen hebben begrepen wie deze ‘knapste redacteur van een gedistingeerd dagblad’ was die door Krul werd gepersifleerd. Een reactie van Ter Braak zelf is niet overgeleverd. Bij de première van dit nummer zat de ‘dokter’ niet in de zaal.
De blauwe roos
De persvoorstelling op 11 oktober kreeg geen vervolg voor het gewone publiek. Het was Demets niet gelukt de exploitatie rond te krijgen, zelfs niet van één optreden. Bovendien zullen de belabberde kritieken de zaak geen goed hebben gedaan. In een poging de boel te redden heeft Demets nog bedelbrieven rondgestuurd en een ‘Blauwland-Kring’ in het leven geroepen. Tegen betaling van tien gulden contributie mochten leden van deze kring alle premières van Blauwland bijwonen; minstens vier per seizoen, beloofde Demets. Dat was een toezegging tegen beter weten in. Eind oktober 1935 verscheen in de krant het bericht dat Peter Siers niet langer deel uitmaakte van het Blauwland-ensemble. Anny Prins had intussen de overstap gemaakt naar Alice Dorells Drie Dames-cabaret.
In februari 1936 dook Bob Demets op als een van de leidende figuren binnen De Blauwe Roos, een ‘vereeniging voor intellectualisme en kunst’ die beschikte over
een eigen podium. In een dansschooltje aan de Haagse Javastraat werd werkloze artiesten en kunstenaars de gelegenheid geboden op te treden en iets te verdienen, het laatste naar gelang de goedgeefsheid van het publiek. Het was een met Vandaag vergelijkbaar initiatief.
Blauwland, liet Demets in een rondschrijven weten, had wegens economische omstandigheden zijn werkzaamheden als zelfstandig gezelschap voorlopig stopgezet. Hij stelde zijn expertise als programmaleider nu in dienst van De Blauwe Roos, wat inhield dat hij wekelijks een cabaretavondje organiseerde. Ex-Blauwlanders als Peter Krul en Peter Siers zongen daar een liedje en tapten een mop. Af en toe grepen ze terug naar het revuerepertoire van Demets, maar gelachen werd er steeds minder. De echo van Die Pfeffermühle was verstomd. Weldra staakte ook De Blauwe Roos haar activiteiten en ging ieder zijns weegs.
Het einde van De Blauwe Roos viel nagenoeg samen met het afscheid van Die Pfeffermühle van Den Haag. Op 16 april 1936 gaf Erika Mann in Diligentia – naar later zou blijken – de laatste van een serie voorstellingen in de residentie. Twee dagen eerder hadden Demets en zijn artiesten opgetreden. Op het programma stond toen voor het eerst zijn anti-Ter Braak-sketch. Die Pfeffermühle speelde die avond voor een uitverkocht huis, terwijl Demets vrijwel uitsluitend vrienden en bekenden mocht begroeten. Volgens de Haagsche Courant van 15 april reageerde hij nogal aanstellerig op deze ongelijk verdeelde publieke aandacht, door in zijn welkomstwoord te verklaren ‘dat de belangstelling voor andere gezelschappen zooveel grooter is, “omdat die van over de grenzen komen”’. Ongelukkigerwijs zette Demets met deze opmerking het (niet veel later door de autoriteiten daadwerkelijk gehanteerde) argument kracht bij als zou er sprake zijn van oneerlijke concurrentie door Die Pfeffermühle, nota bene het gezelschap dat hij willens en wetens van meet af aan had geïmiteerd.
Gedurende de zomer van 1936 heeft Demets nog geprobeerd Blauwland nieuw leven in te blazen. Hij schreef driftig aan een nieuwe revue en rekende op de medewerking van Krul, Hartman en Siers, maar het is nooit wat geworden. Alles bij elkaar heeft Blauwland net een halfjaar bestaan.
Opgehangen
Losgeslagen van zijn literaire vrienden en vastgeklampt door kennissen met duistere politieke denkbeelden, komt Bob Demets in de tweede helft van de jaren dertig in nationaal-socialistisch vaarwater terecht. Hij keert in 1940 terug naar Antwerpen, meldt zich bij de ss en biedt zijn diensten aan bij de leiding van de Vlaamse Omroep. Als huisauteur van de genazificeerde Zender Brussel schrijft Demets tussen 1941 en 1944 een kleine tweehonderd teksten, waaronder een groot aantal liedjes voor het wekelijkse politieke radiocabaret, zoals ‘President Rabbi’:
En dit is nog maar de eerste strofe. Schijnbaar moeiteloos verruilde Demets zijn literaire engagement voor antisemitische propaganda. Naar het blauwe land achter aarde en wolken werd niet meer verlangd. Dat sprookje was uit.
Na de oorlog werd Demets zelf niet vergeten. Volgens Rico Bulthuis zou hij door woedende onderduikers in Rotterdam aan een lantaarnpaal zijn opgehangen. In werkelijkheid werd Demets in 1947 wegens verregaande collaboratie door de Brusselse krijgsraad veroordeeld tot de doodstraf. Dat gebeurde bij verstek, omdat hij toen al drie jaar voortvluchtig was. Ook nadien werd taal noch teken meer van hem vernomen. Waar Demets zijn heenkomen heeft gezocht, is altijd onopgehelderd gebleven. Wie weet was het toch ergens in Blauwland.
Bronnen
Anoniem, ‘Vandaag is de dag. Economische broederschap als centrum van kunst en cultuur.’ In: Het Vaderland, maandag 6 mei 1935 (Avondblad). |
Rico Bulthuis, De dagen na donderdag. Aantekeningen uit de crisisjaren (Amsterdam-Antwerpen 1975). |
Marco Entrop en Maurits Verhoeff, ‘Een vechttijdschrift, of de absolute nul. Over Het Woord (1925-1926) van Jan Demets.’ In: De Parelduiker 2 (1997) 5 (december), p. 2-19. |
Katja B. Zaich, ‘Ich bitte dringend um ein Happyend.’ Deutsche Bühnenkünstler im niederländischen Exil 1933-1945 (Frankfurt am Main 2001). |
Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt (Amsterdam 2002). |
Archief Blauwland, collectie H.P. Demets, Amsterdam. Archief Will Wemerman, particuliere collectie. |
Dossier Demets. Processtukken Zender Brussel (inv.nr. 968B/47, carton 250 B-1949), Militair Gerechtshof, Paleis van Justitie, Brussel. |
- +
- Marco Entrop (1956) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder over Theo van Doesburg, Mondriaan en theaterhistorische onderwerpen.