Maarten Asscher
Daar zijn ze weer
Over De Amerikaantjes van Henk Romijn Meijer
maarten asscher (1957) is directeur van de Athenaeum Boekhandel in Amsterdam. Hij publiceerde een roman, verhalen, essays, columns en poëzievertalingen. Van 1980 tot 1998 was hij werkzaam bij uitgeverij J.M. Meulenhoff.
Het werk van Henk Romijn Meijer biedt mooi bewijsmateriaal voor de stelling dat een echte schrijver, een schrijver in hart en nieren, aan bijna niets genoeg heeft om een hele literaire wereld te creëren. Nadat zijn vrouw Elizabeth Mollison en hij in het jaar 1964 in het Dordogne-dorpje Le Roc een huis hadden gekocht, hield de schrijver – tot zijn overlijden in 2008 – daar jaarlijks gedurende kortere of langere tijd verblijf. In al die vierenveertig jaar is er bij mijn weten ter plekke niets belangrijks voorgevallen. Ik heb er tenminste nooit iets over in de krant gelezen. De laatste opzienbarende gebeurtenis uit die streek was volgens mij de gifmoord in 1874 die de basis vormde voor Romijn Meijers meesterlijke ‘historische thriller’ Mijn naam is Garrigue uit 1983. Voor het overige kan de geschiedenis van dit tweehonderd zielen tellende dorpje in het Département Lot op het eerste gezicht als verwaarloosbaar worden betiteld, een onaanzienlijke uitsnede uit het voortkabbelende Franse plattelandsleven dat louter uit de gewone dagelijkse dingen bestaat. Om die reden moet je als schrijver en als lezer ook niet op het eerste gezicht afgaan. Dat veronderstelt evenwel dat je gezegend bent met het tweede gezicht. En dat tweede gezicht is een talent dat Romijn Meijer in grote mate bezat; een sterk ontwikkeld en gedetailleerd waarnemings- en inlevingsvermogen, waarmee hij van alle kleine gebeurtenissen op die nauwelijks zeven vierkante kilometer in de buurt van Souillac, een rijkelijk gevuld universum wist te maken. Die geobserveerde alledaagsheid komt des te levendiger bij de lezer over dankzij Romijn Meijers talent voor het weergeven van dialogen en van de woordeloze onderlinge wisselwerking tussen zijn personages. Te midden van de talloze verhalen die hij in Le Roc situeerde of die daar hun oorspronkelijke basis in de werkelijkheid vonden, vormt zijn in 1989 verschenen novelle De Amerikaantjes van die kwaliteiten een goed voorbeeld.
Daar zijn ze weer
In een schaars moment van luciditeit verklaart de opvliegende en gierige mannelij-
ke hoofdpersoon van De Amerikaantjes, Tony Hunter, tijdens een voor hem en zijn vrouw Nancy zeldzame boswandeling: ‘Je zou eigenlijk een hele dag naar zo’n vierkante meter grond moeten kijken, alles bestuderen wat er te zien is’ (p. 54). Binnen de context van de novelle verraadt Tony met zijn uitspraak dat hij de zoon is van een vroegere Harvard-professor in de botanie, maar tegelijkertijd formuleert Romijn Meijer hier – bewust of onbewust – de methode, een combinatie van diepe belangstelling en eindeloos geduld, waarmee hij zelf gedurende meer dan een halve eeuw de vierkante meter die Le Roc heet, heeft bestudeerd en beschreven. Toch voldoet voor het schrijverschap van Romijn Meijer de metafoor van de biowetenschapper die de natuur bestudeert ook weer niet, als het erom gaat zijn houding ten opzichte van de werkelijkheid te karakteriseren. Want het klinkt misschien eenvoudig: ‘de wereld beschrijven’, maar de vraag is: hoe gaat een schrijver daarbij te werk? Welk standpunt kiest hij? Wat vermeldt hij wel en wat laat hij aan de fantasie van de lezer over?
Wat om te beginnen opvalt bij herlezing van De Amerikaantjes is dat Romijn Meijer het dorp dat het toneel van de handeling vormt, in het boek La Coutonnade genoemd, nergens als zodanig beschrijft. Zo goed als alle ‘couleur locale’ berust, en dat met minimale middelen, op suggestie. Het decor is volstrekt ondergeschikt aan de personages. Meteen in de eerste zin worden ‘de Amerikaantjes’ ten tonele gevoerd, snuffelend op de markt in de nabijgelegen stad (p. 7):
Daar heb je ze dan, de Amerikaantjes, daar zijn ze dan weer, in de volte van de markt waar zo zelden Amerikaantjes worden gezien of gehoord, schouder aan schouder, wang aan wang (cheek to cheek), onafscheidelijk verdiept in de prijzen, zoals we ze kennen, al jaren.
Kenmerkend voor de verteltrant van Romijn Meijer is vervolgens dat deze tournure, met onderbreking van steeds weer nieuwe kleine belevenissen en opgehaalde herinneringen aan de sinds lang bestaande, maar inmiddels nogal verzuurde vriendschap, nog vier keer wordt herhaald: ‘Nancy en Tony, ze zijn er weer’ (p. 14), ‘We hebben ze gezien…’ (p. 23), ‘Ze waren er dus weer…’ (p. 38) en ‘Dus zijn ze er weer…’ (p. 67). Wie deze wijze van omcirkelend, snuffelend, drentelend omsingelen van het basisgegeven van een verhaal zou willen karakteriseren komt onherroepelijk uit hetzij bij een hond, hetzij bij een jazzimprovisatie. In elk geval, zo leren beide vergelijkingen, gaat het hier om een natuurlijk, organisch, schijnbaar ongepland procédé, waarmee een rasverteller verkennenderwijs speelt met zijn onderwerp, erachteraan rent, weer terugholt, een nieuwe variatie inzet, zich plotseling iets herinnert en vervolgens weer overnieuw begint en iets anders probeert. Een geoefende achteloosheid die een perfecte beheersing van het metier verraadt.
Verbond tussen schrijver en lezer
Het tweede dat bij de opening van De Amerikaantjes onmiddellijk treft is het gebruik van de eerste persoon meervoud: ‘zoals we [mijn cursivering, ma] ze kennen’. Die ‘we’ blijft de hele novelle door de vertelinstantie, en het is de vraag wie die ‘we’ eigenlijk zijn. De schrijver en zijn echtgenote, moet als antwoord zeker goed gerekend worden, maar dat antwoord verwijst eerder naar de buitenliteraire biografische details van de auteur dan naar de vertelling zelf, waarin die echtgenote geen zelfstandige rol speelt. Een tweede antwoord is dan ook eigenlijk intrigerender: die ‘we’ dat zijn de schrijver en de lezer samen. Het verbond tussen schrijver en lezer – door literatuurwetenschappers met een in juridisch opzicht twijfelachtige term wel als ‘contract’ aangeduid – wordt hier meteen in de eerste zin gesmeed. De lezer staat vanaf dat moment aan de kant van de schrijver, in zijn interpretatie van de tanende vriendschap met het Amerikaanse echtpaar dat de focus van deze novelle vormt: operazangeres-op-haar-retour Nancy en haar tweede echtgenoot Tony Hunter.
De oorsprong van die vriendschap gaat zo’n twintig jaar terug, toen de ‘Amerikaantjes’ in Amsterdam als logees onderdak vonden bij de verteller en zijn echtgenote. Sindsdien is de band alleen maar nauwer geworden, vooral toen Tony (‘Tony needs a project’) en Nancy in hetzelfde Franse dorpje waar de verteller en zijn vrouw een huis bezitten, zonodig (en dus voor te veel geld) ook een pied à terre moesten kopen. Vanaf dat moment is de vriendschapsband dermate nauw geworden, dat hij bepaald is gaan knellen. Alle kleine en grote merkwaardigheden, hob-
by’s, gevoeligheden, afwijkingen, slechte eigenschappen, successen en – vooral – mislukkingen van deze Amerikaantjes worden als variaties op het thema ‘vriendschap’ virtuoos in de vertelling verwerkt. Eigenlijk zou ik moeten zeggen: aan de lezer doorverteld, want wat Romijn Meijer in deze novelle in feite doet is onder één hoedje spelen met de lezer en hem schaamteloos deelgenoot maken van alles wat er over Nancy en Tony te vertellen valt. ‘Wat een kwaad spreken de mensen toch van elkaar’ roept de verteller op p. 81 uit, en die gemaakt-verraste uitroep verwoordt de vileine ondertoon van het hele verhaal.
Dat De Amerikaantjes ondanks alle zuur, valsheid en venijn tegelijkertijd zo’n amusant verhaal is, is te danken aan de klaterend heldere en de bij vlagen humoristische stijl van Romijn Meijer. Zijn beschrijving van de manier waarop Amerikanen in Europa in de culturele val kunnen lopen, lijkt soms een slapstickversie van de manier waarop Henry James deze kloof een eeuw eerder in kaart bracht. Neem de volgende passage op p. 12 van De Amerikaanges:
‘En kunnen jullie me iets vertellen,’ doorbrak Tony haar [Nancy’s, ma] lach, ‘kunnen jullie me vertellen,’ ratelde hij, ‘weten jullie wat dat betekent als iemand in de pot van de wc een fonteintje heeft dat je vanonder nat sproeit, ha ha ha!!! Weten jullie wat daarvan de betekenis is?’ De lach vergleed tot een schater dat een snerpend kwaken tot gevolg had waarvan Nancy buiten zichzelf raakte. We gingen samen wat drinken om weer op krachten te komen.
Het stemgeluid van Nancy en vooral haar wijze van lachen (‘Nancy slaakte een jodel’) alsook de huwelijkse interactie met Tony worden door de auteur dermate veelzijdig en expressief beschreven, dat de rolverdeling bij de opeenvolgende ontmoetingen en gezamenlijke belevenissen gaandeweg een onverwisselbare herkenbaarheid krijgt. Hetzelfde geldt voor de drammerige en hebberige gewoonten van manlief Tony, wiens ene obsessie (het verzamelen van oude broodroosters) in zijn extremiteit nog hardnekkiger is dan de andere (het verbruiken van zo min mogelijk gas en elektra).
Het genot van kwaadspreken
‘Waarom vertellen we dit allemaal zo uitvoerig?’ zo vraagt de verteller zich – opnieuw in de eerste persoon meervoud – halverwege de novelle af. Het antwoord dat er onmiddellijk op volgt luidt: ‘Dat het als voorbeeld kan dienen, misschien, een voorbeeld van hoe het leven verloopt.’ (p. 38) Dat is een even meesterlijke als kenmerkende tussenwerping in het verhaal, want het is precies wat deze novelle van nauwelijks tachtig bladzijden ons voorschotelt: op de schaal van een onooglijk Frans dorpje wordt ons een reeks ogenschijnlijk onbelangrijke incidenten gepresenteerd in de vriendschap tussen een Amerikaans en een Nederlands echtpaar. Maar daarbovenuit is De Amerikaantjes een traktaat in de vorm van een vertelling over de kleingeestigheid van de mens, over het schijngeluk van vriendschap, over het heerlijke genot dat schuilgaat in het kwaadspreken over andere mensen.
Misschien, zo suggereert deze herlezing van De Amerikaantjes, is alle literaire fictie wel een hogere vorm van roddel, waarbij de schrijver de lezer in vertrouwen neemt om hem deelgenoot te maken van het karakter en de levensloop van mensen die op het eerste gezicht verzonnen lijken, maar die je – als je met het tweede gezicht begiftigd bent – elke dag kunt zien rondlopen.
De zender Cultura 24 (www.cultura24.nl) zendt op 6 september om 8 uur ’s avonds de documentaire Henk Romijn Meijer: een schrijversportret uit (herhalingen in de week daarna). Programmamaakster Jacinta Holtslag zocht enkele weken voor zijn overlijden in 2008 de schrijver op in zijn huis in Frankrijk en hield, naar later bleek, het laatste interview met Henk Romijn Meijer.