Chantal van Dam
Gracias a la vida
Een correspondentie in ansichtkaarten
chantal van dam (1951) is bioloog en schrijfster. Ze werkt als kennisadviseur bij de rijksoverheid en publiceerde de novelle Het Maggischip en de romans Familieberichten en De lucht van zout en teer.
Lang geleden schreef ik columns voor het Amsterdamse universiteitsblad Folia Civitatis. Ins Blaue hinein leek het soms, want ik woonde in Maastricht en had verder niets met de universiteit van doen. Des te aardiger was het om een kaartje van Mollie Romijn Meijer te krijgen die ook namens Henk liet weten dat ze die columns met plezier lazen. Bij een borrel van het blad maakte ik kennis met Henk en raakten we in gesprek. Na afloop gaf hij me zijn visitekaartje. Mocht ik weer eens in Amsterdam zijn, dan was ik welkom. Ik stuurde hem een ansicht van de Maas en kreeg er een van een fonograaf terug, met de uitnodiging om te komen eten. Zo begon in 1986 de vriendschap en onze correspondentie per ansichtkaart, die ruim twintig jaar duurde en uiteindelijk twee schoenendozen zou beslaan; een met Henks kaarten en een met de mijne, die Mollie na Henks dood aan mij heeft overgedragen. De paar ontbrekende exemplaren hebben waarschijnlijk op een bureau of een schoorsteenmantel gestaan, zijn aan het zwerven geraakt en verdwenen. Er valt er bij mij nog weleens een uit een boek, zoals het meisje tussen de soldaten uit de serie Guerre Européenne de 1914-1915 (Édition patriotique) dat ik in Voyage au bout de la nuit had gestopt.
Als het niet voor dit themanummer was gevraagd, zou ik de correspondentie niet zo gauw herlezen hebben. Ik had dat niet nodig om me Henk voor de geest te halen en schrok terug voor een confrontatie met mijn vroegere ik. Waarom het verleden gaan oppoken? Een sluimerend gemis activeren en wie weet wat voor emoties ontketenen? Maar het viel mee. Toen ik eenmaal begon Henks hiërogliefenschrift opnieuw te ontcijferen – dat na zijn overstap op de vulpen van de Max Pam Award nog moeilijker leesbaar werd – leek het niet meer of ik de doos van Pandora had geopend, maar aan een spannende opgraving bezig was.
Vegetarische loempia
De kaarten stemden weemoedig door de gedetailleerde herinneringen die ze opriepen aan etentjes, literaire avonden, muziekuitvoeringen, boekenbals, maar ze zijn
ook vermakelijk en opwekkend. Henk rijst er zeer herkenbaar uit op. ‘Zondagmiddag was ik bij de jazz in de Plantage – mijn oude kennis Johnny Engels speelde er erg goed, en na afloop hebben we gepraat over bomaanslagen en over het (mogelijke) leven na de dood. Daarna vertelde pianist Rob van Bavel een grap over condooms en daarna bestelde John een vegetarische loempia – van zo’n dag kun je niet zeggen dat hij verloren moeite was.’ Op de andere kant staat een tekening van Rodin, die geen verband houdt met de tekst. Een enkele keer illustreerde het plaatje een anekdote of lokte het juist een verhaal uit, maar meestal was dat niet het geval. De afbeeldingen deden er wel toe; het werd een kunst om steeds iets treffends te vinden. In de buurt van Le Roc, waar Henk en Mollie de zomermaanden doorbrachten, viel dat niet altijd mee. ‘Mijn kaartenarchief loopt een beetje op zijn laatste benen en laat zich hier niet makkelijk aanvullen, behalve met boeren die soep uit hun bord drinken nadat ze er wijn bij hebben gedaan – een goede gewoonte die ik je kan aanbevelen’.
Bleef het eerst bij een enkele kaart over en weer, in de jaren negentig, toen ik allang weer in Amsterdam woonde, kwam de correspondentie flink op gang en was één kaart niet meer toereikend voor wat er over en weer te vertellen viel. We hadden op briefpapier kunnen overschakelen – en zo nu en dan slipte er wel eens een brief tussendoor, later bij hoge uitzondering een e-mail -, maar zijn de grenzen van het genre geleidelijk gaan verleggen. We zochten het in meer kaarten tegelijk, tot een stuk of zes per keer, volgeschreven en in een enveloppe verstuurd. De frequentie wisselde nogal en eerst op antwoord wachten hoefde niet, waardoor het geregeld voorkwam dat zendingen niet op elkaar aansloten. ‘Ja, die elkaar kruisende brieven hebben een heel eigen esthetiek, zoals die kegelachtige lichamen die jongleurs opwerpen en laten rondslingeren en tenslotte weer opvangen zonder dat er iets ergs is gebeurd. Aan je mooie zeehondjes kon ik zien dat mijn hermelijn zijn bestemming nog niet had bereikt.’
De correspondentie liet veel ongenoemd, want de vriendschap was niet van dien aard dat we hartsgeheimen of andere intimiteiten uitwisselden, maar geeft achteraf wel een beeld van wat ik in die twintig jaar van mijn leven heb gedaan. Voor een slordig gedocumenteerd persoon als ik is de gescande versie zelfs een beknopt naslagwerk. En wat er niet staat wordt door de faits divers mee opgeroepen met dezelfde geheimzinnige kracht als van kiekjes in een fotoalbum uitgaat.
Bepaalde onderwerpen komen herhaaldelijk terug, zoals de jaarlijkse verhuizing van Amsterdam naar Le Roc en omgekeerd, die Henk danig op de zenuwen werkte: ‘Meer dan een week voor ons vertrek leef ik altijd in onvrede met mezelf en de rest van de wereld – te weinig tijd om iets te beginnen, te chaotisch om niet veel tijd te verknoeien.’
‘Als ik zo alles in de gang zie staan denk ik je moet eigenlijk alles dubbel nemen, maar als je dat doet besta je waarschijnlijk ook maar voor de helft en bovendien roest het dan aan twee kanten.’
Dieren zijn nog zo’n onderwerp. Egels, vossen, genetkatten, roodborstjes, apen, krokodillen, aan sherry verslaafde muizen, poesvriendelijke honden, een verwaarloosde sint-bernard waar Henk en Mollie een goed tehuis voor vinden en vooral het wel en wee van onze eigen huisdieren en hoe dat het dagelijks leven beïnvloedt. Wanneer een van zijn honden aan een hartkwaal blijkt te lijden schrijft Henk: ‘Repos, repos, zegt de dierenarts, maar ze moet toch ook nog een beetje plezier hebben? Daarom heb ik haar gister haar favoriete wandeling naar de grote tuin gegeven, waar ze in het droge gras kan rollen en achter een stokje aanhobbelen.
Daarna heb ik haar naar huis gedragen uitgaande van het idee dat de weg terug zelden opfrissend is en dat de bespaarde energie een extra wandeling kan betekenen. En daarbij probeert Meulenhoff me aan te zetten om een roman te schrijven, vanwege het succes van Leuk dat je etc., zodat ik wel eens verlang naar een hond die een volgende alinea bedenkt uit dank voor bewezen diensten.’
Roddel en achterklap
Vaak ging het over literatuur en wat daar zoal mee samenhangt, variërend van ervaringen met het Fonds voor de Letteren tot avondjes van de slaa, uitgevers, redacteuren en recensenten. Ja, veel roddel en achterklap: ‘Wil je een lidmaat worden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde? In dat geval kan ik je als kandidaat opgeven. Het is een snobistische Leidse club van doorbakken snuffelaars, dat denk ik tenminste, want ik ben nooit op een vergadering geweest.’
Henk en Mollie stopten mij al bij het eerste bezoek een paar boeken toe en attendeerden mij sindsdien op schrijvers die ze de moeite waard vonden. Ik betwijfel of ik anders de verhalen van William Trevor had ontdekt, kennis had gemaakt met de columns van Lewis Thomas en Garrison Keillor of mij vele treinreizen lang in hun bloemlezing van Engelstalige poëzie had verdiept. Romans die ik nu zelf van harte aanbeveel – The enigma of arrival van V.S. Naipaul, Author, author van David Lodge – waren me waarschijnlijk ontgaan, als ik niet door hen was getipt. Henk schreef me wat hij en Mollie aan het lezen waren en omgekeerd hoorden zij graag van mij waar ik enthousiast over was. Er vielen uiteraard ook boeken tegen en sommige schrijvers konden eigenlijk helemaal niet door de beugel. Dan meldde Henk bijvoorbeeld: ‘Ik heb Anna Enquists boekenweekgeschenk gelezen en was werkelijk geshockeerd hoe slecht dat is (ik geloof dat ik zo hevig schreef toen ik zeventien was). Jammer – haar gedichten zijn mooi en ik mag haar graag.’ Of: ‘Het valt me altijd op als er geen ritme is. Maarten ’t Harts houten Klaas-proza verbaasde me altijd. Tot Dorinde van Oort me vertelde dat hij Bach heel onritmisch speelt (terwijl Bach praktisch jazz is, als je even luistert).’ Na een telefoongesprek met een bevriende musicus: ‘We hebben samen besloten dat Mulisch na zijn dood niet meer gelezen zal worden.’
Hij nam als hij in Amsterdam was volop deel aan het literaire leven en kende veel schrijvers persoonlijk. Met Han Voskuil was hij lang en goed bevriend. In het begin van de jaren zestig had hij Geert van Oorschot warm gemaakt voor Bij nader inzien, vertelde hij eens. Hij gaf me het boek cadeau, in de oorspronkelijke uitgave, als tegenwicht tegen de gelijknamige televisieserie, zodat ik mij ervan kon overtuigen hoe ver het origineel boven de platte bewerking van Blokker en De Winter uitstak. Een paar jaar later zou het tussen hem en Voskuil tot een pijnlijke breuk komen. Wanneer deel 1 van Het Bureau op stapel staat schrijft hij over Voskuil: ‘Hij was hier even – deed denken aan een verloren slaapwandelaar -, denkend aan zijn interview waarvoor hij een taperecorder kwam lenen (hij wil weten wat hij gezegd heeft, op
basis van onafhankelijkheid!)’ Anderhalf jaar daarna: ‘Ik verbaas me er nog steeds over hoe hij is veranderd, nu hij bekend is geworden – hoe hij een volledig ander persoon is geworden dan de morele veldheer onder wie ik vijfenveertig jaar braaf mijn soldatenpak droeg. Hij heeft zijn standpunt veranderd, schreef hij me nog, voordat we het punt hadden bereikt dat we elkaar niet meer schrijven, maar als standpunten zich zo laten veranderen, kun je ze beter niet in je huishouden toelaten.’ Hij moet dat als verraad hebben gevoeld, wat hem ook na jaren nog dwarszit en bitter commentaar ontlokt. ‘Heb je gezien dat je een Voskuil cadeau krijgt bij aankoop van een reisgids van Dominicus. Dat is de Voskuil die mij een halve eeuw geleden waarschuwde tegen de gevaren van de populariteit!’
Ik beweerde eens in een stukje dat de meeste ruzies na tien jaar achterhaald zijn, als ze al niet volstrekt belachelijk zijn geworden. ‘Ja, is dat zo, mmm,’ zei hij toen, ‘maar ik denk toch niet dat het tussen Han Voskuil en mij nog goed komt.’
Bij verschijning van weer een deel van Het Bureau: ‘Ik voel me door die boeken verpletterd. Ik zal het niet kopen.’
Buitenboordhoofdstukken
Over zijn eigen proza was hij zeker in het begin niet erg mededeelzaam. Hij deed het me liever cadeau wanneer het in druk was verschenen: nummers van Maatstaf en De Tweede Ronde, de romans en verhalenbundels die bij Meulenhoff en Augustus uitkwamen, wonderlijke gelegenheidsuitgaven – het relatiegeschenk van een deurenfabrikant -, een libretto en diverse andere speciale publicaties. Bij elkaar een overweldigende productie en dat terwijl hij niet bepaald het leven van een kluizenaar leidde. Hij begreep dat ik door mijn baan slecht tot schrijven kwam – en met mijn frustratie daarover heb ik menige ansicht gevuld -, maar vond de blokkades die ik zelf opwierp te vermijden. ‘Als je ergens een beetje vastzit, kun je dan niet doorgaan met een ander hoofdstuk? Ik geloof erg in doorgaan. De leemtes kun je altijd later invullen, als je het gevoel hebt dat het boek er toch wel komt: stil blijven staan bij iets wat traineert maakt het traineren alleen erger.’ Toch ging het schrijven hem ook niet altijd gemakkelijk af, kostte de compositie hem hoofdbrekens of bezorgde een eerste versie – ‘wat een troep’ – hem een migraineaanval. ‘Als troost herinner ik me dan weer wat Malamud me eens zei: I used to get so depressed by my first versions. Daarom perfectioneerde hij elke bladzij voordat hij aan de volgende begon – ook weer lang niet helemaal natuurlijk – wat klopt er ooit precies van wat je zegt?’
De ‘troep’ slaat op de eerste versie van Oprechter trouw, waar hij wel wat meer over kwijt wil. ‘Eigenlijk voor het eerst had ik bij dit boek geen duidelijk idee wat het thema was. Het is me bij het schrijven steeds duidelijker geworden – twee mensen die een jaar of dertig geleden zijn gescheiden na een bewogen huwelijk + gezin, en die elkaar dagelijks voor de voeten blijven lopen. Wat ze samenhoudt/ bindt wil ik niet afzonderlijk vertellen – ik wil laten zien dat het zo is, in scènes – over die scènes maak ik me geen zorgen, wel over het geheel. Ik hoop dat het niet te fragmentarisch wordt. Een beetje rommelig mag wel, omdat het gaat over rommelige mensen.’
De hoofdpersonen Barend en Hetty Fijnvandraat zijn herkenbaar naar de exen Morriën gemodelleerd, maar je zoekt vergeefs naar een alter ego van Henk. ‘Echt Hitchcock-achtig kom ik niet voor, niet fotografisch precies, ik ben meer overal en nergens, zoals wij het vroeger zeiden.’ Zijn roman is ‘zo min mogelijk autobiografisch’.
Zijn verhalen zijn vaak uit het leven gegrepen, maar moeten niet al te letterlijk worden genomen. ‘Ko Koomen vroeg of dat “nou allemaal” echt was gebeurd en ik heb op zo’n vraag zelden een snedig antwoord. Het best zou zijn: een beetje ja, een beetje nee, of nog bruisender ik weet het niet meer.’
Een enkele keer heb ik achteraf de oorsprong van een verhaal in de correspondentie teruggevonden. De Canadese oorlogsveteraan die in mei 2000 bij Henk en Mollie te gast was om de herdenking van 55 jaar bevrijding bij te wonen, is later haarscherp in ‘Ralph’ geportretteerd. Er staan fraaie anekdotes tegenover die het niet tot fictie hebben gebracht, hoewel ze ervoor geknipt lijken, zoals een hilarisch
optreden van Henk als mystery guest. Mogelijk duiken ze nog eens in ruwe of bewerkte vorm tussen zijn papieren op; hij was geloof ik zuinig op zijn materiaal. Na de publicatie van Oprechter trouw schrijft hij: ‘Afgezien van wat nu gedrukt is, heb ik nog zoveel ongebruikte aantekeningen – allemaal op afgescheurde kalenderblaadjes – elke verbruikte dag boordevol geschreven: ik durf ze niet meer terug te lezen – buitenboordhoofdstukken, misschien voor later. Om iets anders mee van wal te duwen.’
Er zijn daarna nog een libretto, losse verhalen en drie boeken van hem verschenen, de postume bundel Vanuit mijn raam gezien niet meegerekend. Als hij af en toe dacht ‘zo’n vijftig jaar schrijverschap is misschien ook een goede gelegenheid om een punt te zetten’, dan lag dat aan zijn slechte conditie. Toen ik hem leerde kennen was hij een kwieke vijftiger die hooguit eens van zijn fiets viel na een begeesterende jazzavond, maar verder niets mankeerde, voor zover ik dat tenminste kon beoordelen. De laatste jaren ondervond hij de lasten van het ouder worden, in zijn geval behalve fysieke slijtage een allengs meer haperende gezondheid. Hij bracht er in steeds alarmerender understatements verslag van uit.
‘Ik probeer pijnstillend te denken: een nieuwe methode waarmee ik pols, rug (nogal aanhoudende spit) en knie om de tuin wil leiden.’
‘Ik maak me zorgen over volgende week, want ik moet 3 lezingen geven en als ik op het ogenblik een kwartier met iemand een beetje geconcentreerd praat moet ik me een poosje aan de tafel vasthouden om niet van mijn stoel te vallen. Maar de artsen hebben me niet aangeraden om alles af te zeggen, dus ik hoop ook dat we gewoon naar het boekenbal kunnen – ik ben dan misschien alleen niet zo beweeglijk als ik zou willen zijn.’
‘Overigens bereik je met zulke benauwdheden wat je met verhalen niet bereikt – twee mensen op een hoge trap in de metro van Parijs spraken Mollie aan toen ik gekromd over de leuning moest wachten – maar de vergelijking gaat erg mank, geloof ik.’
Dat herlezend herinner ik me hoe we gearmd de hoge toegangsbrug van het Muziekgebouw aan het IJ beklommen en ik mijn hart vasthield voor dat ritmisch gestoorde hart van hem, maar het liep goed af, met de nodige adempauzes, en de afdaling binnenin het gebouw kostte hem minder moeite. Nadat Mollie en hij definitief naar Frankrijk waren verhuisd zag ik hen met grote tussenpozen bij een van hun korte bezoeken aan Amsterdam. Soms leek het dan opeens weer beter met hem te gaan. Hij liet zich bovendien niet door zijn gebreken ringeloren, zag er geen been in om met gitaar en al in de trein te stappen voor een interview en een jazzsessie in Amsterdam en hield er een druk sociaal leven op na waar een gezond mens al moe van zou worden. Ik heb nooit eerder iemand meegemaakt die tegelijkertijd zo krakkemikkig en zo ondernemend was, die het leven ten volle wilde leven en gretig inging op wat het hem nog bood. Of grétig? Dánkbaar zou ik zeggen als het niet zo’n akelig vrome nagalm had. Ik meende mij te herinneren dat hij dat
woord zelf had gebruikt, als reactie op de lof die zijn laatste roman Verhoudingen was toegezwaaid, zelfs door Arie Storm, maar het bleek anders te zijn. Het woord was blíj. ‘Overigens ben ik blij met de vriendelijke dingen die mensen over mijn boek zeggen. Als je wist hoeveel aarzeling er schuilgaat achter al die woorden.’
Op 26 december 2007 schrijft hij over een bezoek aan de door Molly en hem geredde sint-bernard, die het bij zijn nieuwe bazen uitstekend maakt. Dit in tegenstelling tot een manisch-depressieve vriendin die in Eindhoven rondspookt, omdat de Riagg – een instelling waar hij toch al weinig fiducie in heeft – niet bij machte is haar voor ieders bestwil vast te houden. Hij is moe, maar dat is beter dan pijn hebben en verder wil hij niet klagen. ‘We hebben de kerst gevierd bij een Schotse weduwe die acht mensen had uitgenodigd die wij niet kenden – een hachelijke onderneming voor mij met mijn permanent van streek zijnde maag en mijn slechte lopen – maar het waren aardige mensen zodat het enige grote probleem een trapje zonder leuningen was.’
Vergeleken met eerdere berichten klinkt het betrekkelijk onschuldig, ach een trapje, maar dan weet ik nog niet dat deze drie ansichtkaarten de laatste zullen zijn. Op de andere kant: een schrijnend tafereeltje van Peter van Straaten, een winters stadsgezicht van fotograaf Bernard Eilers en een close-up van een grammofoonplaat van het label Decca, met ‘We’ll meet again’, het optimistische afscheidslied waarmee soldaten in de Tweede Wereldoorlog naar het front vertrokken. Je zou daar een teken in kunnen zien, een boodschap, een diepere zin, maar Henk hield niet zo van geduid en zou er de spot mee hebben gedreven. De voorspelling is wel heel snel uitgekomen. In januari 2008 heb ik Henk thuis in Souillac opgezocht en voor de laatste keer gesproken.
Ik kies een ander afscheidslied. Van de bandjes en cd’s die ik in de loop der jaren van hem heb gekregen is de cd van Mercedes Sosa mij het dierbaarst. Ik speel een lied dat zij zingt voor hem af, ‘Gracias a la vida’, met dank aan het leven voor onze vriendschap.