Henk Romijn Meijer
Het gedroomde museum
Op dinsdag 3 februari 1998 organiseerde de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam (slaa) in De Balie een avond gewijd aan het thema ‘Het gedroomde schrijvermuseum’. Aan het twintigtal schrijvers vroeg de slaa een voordracht te houden over hun ideale schrijversmuseum. In de begeleidende brief staat dat de deelnemers aan deze avond antwoord zouden moeten proberen te geven op een of meer van de volgende vragen: ‘Hoe zou zo’n museum ingericht kunnen zijn? Welk materiaal zou er van schrijvers beslist bewaard dienen te blijven voor het nageslacht? Wat is de ideale plek voor zo’n museum? Om wat voor gebouw gaat het? […] Verdient elke schrijver een (eigen) museum, of is het een – al of niet postume – ontmoetingsplaats voor velen? […] Of is een schrijversmuseum misschien geheel overbodig?’ Hieronder de tekst van de door Henk Romijn Meijer gehouden voordracht, die niet eerder is gepubliceerd.
Hoe ik ook droomde, de droom bracht geen ideaal voort – alleen monsters, als Goya’s droom van de rede.
Het bleef bij een nachtmerrie en die was de eenvoud zelf: alles was precies zoals het was in de werkelijkheid die wij kennen. In die werkelijkheid had ik mezelf eens gezien – gigantisch vergroot in de binnenste cirkel van het museum, gekleed in het sombere pak van omstreeks mijn eindexamen. Ik was voor het eerst in het letterkundig museum ter gelegenheid van de uitreiking van een prijs aan een schrijfster die ik kende. Zodra ik mijzelf daar zo zag, kromp ik van gêne ineen. Ik sloop langs een veilige weg naar de feestzaal om niet, zoals een van mijn honden het vroeger deed, tegen mijn spiegelbeeld te gaan blaffen, of los te barsten in een hartverscheurend gehuil. Als er een jongere generatie is die zichzelf onder die omstandigheden kan toejuichen, is dat het bewijs dat vooruitgang werkelijk bestaat.
Ik dankte de droom waarschijnlijk aan de prachtfoto’s van twee vertrekken in het letterkundig museum op een kaart afgedrukt waarvoor kosten noch moeite gespaard waren. De linker foto toonde het model van een ideale ruimte: de wanden betimmerd op de wijze van een moderne sauna, de stoomgaten afgedekt door middel van foto’s en literaire objecten die gemakkelijk opzij geschoven konden worden door bezoekers die na de reis prettig wilden relaxen. Het letterkundig museum wenst u een voorspoedig 1998 stond op de kaart, alsof het museum zeker wist dat ik nog minstens een jaar had te leven.
Een museum is een openbare instelling, aan kunst of wetenschap gewijd. Maar
dat was lang geleden, in een ander land, in een andere wereld. Het moderne museum dat wij ons hebben geschapen is een winkelcentrum. Het bestaat uit boutiques, cinema’s, eetgelegenheden, videoruimtes enz. – een gevarieerd aanbod waarbij niemand zich te kort gedaan hoeft te voelen. Zelfs wie de verzameling over het hoofd heeft gezien kan bevredigd naar huis. Iedereen is welkom, elke vergrijsde zonderling wordt naar behoren geëerd, maar de doelstelling blijft onveranderd: het museum van mijn dromen draait om scholieren.
In mijn droom worden scholieren, net als in de werkelijkheid, tegen sterk gereduceerde prijzen het letterkundig museum ingedreven. Ze zijn opgestookt om hun scorelijsten zo snel en efficiënt mogelijk in te vullen, niet meer dan een kruisje bij elke waargenomen auteur, zodat geen gevaar voor schrijfkramp ontstaat. Van de auteurs hoeft de leerling niet meer te zien dan het naambordje onder of naast de afbeelding en daarmee zal in de belichting rekening worden gehouden. Zodra de scorelijsten zijn ingevuld kan het feest beginnen.
Dan breekt voor de scholier de tijd aan voor de eigen creativiteit. Gedempt licht kan aan het krijgertje en verstoppertje spelen rondom de vitrines een romantische gloed verlenen en de daarbij geslaakte kreten zullen zijn als de oerschreeuw waarin de beschadigde mens opnieuw wordt geboren.
Scholieren enerzijds, en anderzijds hun waardige tegenspelers – de jeugdige literatoren die, ternauwernood bekomen van de roes van hun debuut, de vitrine ingejaagd worden. Disco-achtige lichtsignalen verlenen het individu de bonte kleuren waarop de kijker zich blind kan staren.
Voor de oudere schrijvers heeft mijn droom een waardige plaats ingeruimd: zij hangen als uit karton gesneden figuren aan katrollen aan het plafond vanwaar ze een enkele maal op verzoek worden neergelaten. Om zich te profileren begroet de jongere generatie haar geplette voorgangers met een spreekkoor: cadaver, cadaver, en kiest, tijdens de najaarsaanbieding, het Cadaver van het Jaar op wiens schedel zijn eigen as zal worden uitgestrooid. Eenmaal per jaar wordt iedere schrijver zorgvuldig afgestoft.
Hoeveel aardiger zou het niet zijn, wanneer bijvoorbeeld bibliotheken het werk van het letterkundig museum zouden overnemen. Een tentoonstelling als die van Henriëtte van Eyk in de Openbare Bibliotheek toont de overbodigheid aan van een museum dat tot voor kort tenminste een waardevolle opslagplaats was van het geschreven manuscript waaraan je zoveel kon aflezen betreffende de schrijver. Binnenkort zal dat manuscript verdwijnen. We leven in de tijd van de uitdraai: binnenkort bestaat zelfs het handschrift niet meer.
‘In dreams begin responsibilities’ droomde Delmore Schwartz en aan die verantwoordelijkheden ontsproot dit discussiestuk. Aanvullende ideeën graag na de pieptoon.