Lieneke Frerichs
Liefste Ada! Liefste Jenne!
De brieven van Herman Gorter aan zijn twee vriendinnen
Lieneke Frerichs schreef eerder over Gorters relatie met Bergen aan Zee en over zijn jeugdgedicht ‘Lucifer’. Met Geheime geliefden (Van Oorschot, november 2014) zet zij een door Enno Endt begonnen project voort. Zij publiceerde veel van en over Nescio, zoals diens Verzameld werk, en werkt aan zijn biografie.
Op 26 november 2014 zal het honderdvijftig jaar geleden zijn dat Herman Gorter werd geboren. Bij uitgeverij Van Oorschot verschijnt dan Geheime geliefden, een boek met alle bewaard gebleven brieven van Gorter aan Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos. De ruim driehonderdvijftig brieven zijn in chronologische volgorde opgenomen en bestrijken de periode tussen januari 1901 tot vlak voor Gorters dood in september 1927. Gorter schrijft uitvoerig en bevlogen over het socialisme en over zijn gedichten, wat hij daarmee wil en hoeveel hij er voor over heeft, uitspraken die bevestigen hoezeer hij met al zijn bloed voor de poëzie heeft geleefd. Er staan prachtige natuurbeschrijvingen in en ook de politiek ontbreekt niet. Maar in de eerste plaats zijn het vurige liefdesbrieven. Het is bijzonder dat we Gorters stem over al die onderwerpen kunnen horen, want persoonlijke documenten uit de tweede helft van zijn leven zijn schaars: hij was wars van ontboezemingen in het openbaar, interviews heeft hij nooit gegeven en de toon van zijn stukken was altijd zakelijk en stellig. In wat volgt zal ik enkele voorbeelden geven. Maar eerst meer over Ada en Jenne.
Bij de crematie zagen zij elkaar voor het eerst
Sinds de studies van Stuiveling (1978) en De Liagre Böhl (1973 en 1996)Ga naar eindnoot1 weet de hele literaire wereld dat de gehuwde Gorter rond 1901 een relatie was begonnen met de vijftien jaar jongere Ada Prins, en dat hij een kleine tien jaar later een verhouding kreeg met Jenne Clinge Doorenbos, tweeëntwintig jaar jonger dan hij. Of Louise (Wies) Cnoop Koopmans van het liefdesleven van haar man op de hoogte was, blijft haar geheim; de brieven van Gorter aan haar zijn op zijn verzoek na zijn dood vernietigd.Ga naar eindnoot2 Het is denkbaar dat hij haar al in hun verlovingstijd duidelijk gemaakt had dat hij geen monogaam echtgenoot zou zijn en dat hij die vrijheid nodig had ter wille van zijn poëzie. Na de dood van Wies in 1916 kon hij er niet toe besluiten om met een van zijn beide geliefden te trouwen. Hij is steeds alleen blijven wonen,
[pagina 55]in Bussum, in Bergen aan Zee en in Zwitserland. Hij wás ook graag alleen – hij had een grote behoefte aan fysieke en geestelijke ruimte, voor zijn denken, voor de poëzie, voor zijn levensgeluk. Met Ada en met Jenne waren er regelmatige ontmoetingen, eetafspraken, zomervakanties, en er gingen vele brieven over en weer, tot zijn dood op 15 september 1927.
Die dood kwam betrekkelijk onverwacht, ook al was Gorters gezondheid in zijn laatste jaren niet goed. Hij overleed aan hartproblemen op de terugreis vanuit Zwitserland, in een hotel vlak bij het station van Brussel, met alleen Jenne aan zijn zijde. Bij de crematie op Westerveld ‘zagen Ada en Jenne elkaar voor het eerst’, noteert Garmt Stuiveling als dramatische slotzin van zijn stuk in de bundel Acht over Gorter. Want Ada heeft nooit weet gehad van het dubbelleven van haar Herman, terwijl Jenne zich altijd bewust geweest is van het bestaan van Ada. Gorter had haar al vroeg verteld, zo schreef zij later, ‘dat er, behalve Wies, iemand in zijn leven was die veel betekende en zou blijven betekenen’.Ga naar eindnoot3 Toen alles na Gorters dood in zijn volle omvang tot Ada doordrong, toen ze begreep dat Jenne Gorters literair erfgename was en bovendien het eigendom van zijn Bussumse huis had verkregen en ze ook besefte dat iedereen al die tijd op de hoogte was geweest, behalve zijzelf, stortte haar wereld in. Gelukkig heeft zij naar eigen zeggen in haar latere leven ‘én door mijn werk én door enkele andere mensen nog veel goeds, vreugdevols en geluk’ ervaren – maar Gorters gedrag heeft zij nooit kunnen begrijpen.Ga naar eindnoot4
‘Verwant aan de zon’ – Ada
Ada Prins werd geboren op 18 september 1879.Ga naar eindnoot5 Na een jeugd in een welgesteld milieu op Curaçao was zij met haar moeder en haar jongere broer teruggekeerd naar Nederland en in Hilversum gaan wonen (haar vader was intussen overleden). De leergierige en ambitieuze Ada wilde aan de universiteit chemie studeren maar had geen gymnasiumopleiding. Ze nam ter wille van het verplichte staatsexamen bijlessen klassieke talen bij Gorter in Bussum, die immers als privaatdocent in zijn onderhoud voorzag; zijn collega in Hilversum ‘zat vol’. Gorter begeleidde haar naar het examen in Utrecht, en op de terugreis zei hij: ‘Ada, ik kan je niet missen’.Ga naar eindnoot6 Datzelfde gold voor Ada, en zo werd het einde van de lessen het begin van hun verhouding. Het eerste, nog neutrale briefje van Gorter aan haar is van 25 januari 1901.
Ada was klein, blond en stevig, niet bijzonder mooi maar vrolijk en speels, open en natuurlijk en, zo lijkt het, tamelijk ongecompliceerd, ook seksueel. De tweede februari, de dag waarop ‘het kind zich aan mij heeft gegeven’, werd ieder jaar herdacht, met wederzijdse geschenken en brieven vol dierbaarheid. Gorter en Ada hadden tot circa 1909 een warme, aardse relatie, hun ‘gouden tijd’ in de woorden van Gorter. De vele verliefde, van geluk overlopende brieven getuigen ervan. Als specimen een fragment uit een brief van 10 november 1904: een verheerlijking van de zon en het licht.
[pagina 56]Lieve Ada![pagina 57]
Het is prachtig stil weer en nog vroeg en het is juist goed om aan je te schrijven. […] ‘S morgens is mijn beste tijd. Het is altijd net of de wereld open staat heel ver heel ver. […] Weet je wat ik altijd zoo prachtig heb gevonden. De beslagen ruiten ’s morgens. Ze sluiten het gezicht af met een dunne muur van waterdamp, je kunt er eigenlijk niets door zien dan licht en kleur. Zoo is het nu ook. In het midden een helle blauwe gloed, boven wat donkerder zwartachtig, van onderen een geele gloed, omdat daarachter de zon op het zand schijnt. Je zit opgesloten in wolken van licht, en de kamer krijgt een prachtig verspreid licht, naar boven, naar beneden en naar alle kanten.
Heerlijk is het alleen te zijn in den ochtend. Het is net of je verwant bent aan de zon en aan den hemel. Je denkt alleen nog maar aan het licht, en al wat je te doen hebt van het harde dagelijksche komt niet. Alleen de heldere gedachte: ik besta, ik besta.
Als jij van uit je bed naar de voorkamer en de ramen kijkt en de zon komt, laat dan de heerlijke gloed op je inwerken, denk dan: ik ben, ik ben.
Je houdt zoo van de zon. Neem hem op in je, trek hem met je oogen, huw je aan hem. Het is het heerlijkste wat er is zoo ’s morgens alleen met de zon te zijn. Hij is ’s morgens je gast. Je loopt door je kamer, Ada, om je aan te kleeden en hij is er, hij is aldoor om je heen. Je roeit je door hem heen, als een bootje steven je door hem heen. Daar staat hij achter je, daar is hij voor je, daar raak je
met je handen zijn stralen aan. Je zoudt hem wel op kunnen scheppen en drinken. Hij is een mooie gast. Hij is zoo lief op bezoek bij je, en als je gaat zitten aan je tafel om te ontbijten, legt hij zich om je schoteltje en je kopje en schijnt op je bord. Ik kan dat heel goed voor me zien als ik er aan denk.
Zon en licht ook in het gedicht dat Gorter op 15 december 1904 aan Ada stuurde; het is een portretje van haar:
Socialisme en alpinisme
Gorter schreef in deze vroege jaren ook over zijn grote inzet voor de sdap en de vele propagandareizen en vergaderingen. In augustus 1904 kwam het Internationaal Socialistisch Congres van de Tweede Internationale in het Amsterdamse Concertgebouw bijeen. Gorter nam er enthousiast aan deel; hij zat samen met de grote socialistische voormannen van dat moment in de ‘Commissie voor de taktiek’ en trad tijdens publieke vergaderingen op als tolk. In een brief van 18 augustus 1904 aan Ada beschreef hij wat voor hem het hoogtepunt van die dag was, de speech van Katarina Bresjkovskaja in gebouw Plancius:
Had ik geweten dat de vergadering van Plancius van avond zoo’n prachtig oogenblik zou hebben, dan zou ik je dáárvoor nog getelegrafeerd hebben. Maar ik hoorde pas om 8 uur dat er vergadering was. Er was een oude vrouw die 22 jaar in Siberië in de gevangenis geweest was en daaruit ontsnapt was, een van de 3 waarvan von Plehwe gezegd heeft toen hij minister werd dat als hij die 3 in handen kon krijgen, het socialisme geen 2 weken langer in Rusland leven zou, en die sprak toch zoo prachtig, zoo stil en zoo eenvoudig, met een oud en toch nog krachtig en zelfs een klein beetje vroolijk lijdensgezicht dat ik wou dat je er bij was geweest. Zij maakte een vergelijking tusschen een vergadering zooals[pagina 58]
zij hier nu ontvangen werd en iedereen die meende de groote zaak te kunnen dienen hier nu zoo vrij neer zat, met Rusland waar 10 menschen niet vergaderen kunnen en mogen, en waar alles wat hier het hoogste, edelste en heerlijkste is, een misdaad is. Zij sprak met zoo’n stille hartelijke en ernstige stem, dat je van zelf dacht dat het een moederstem was. Het duurde maar 10 minuten, maar het was meer dan dikwijls heele uren speeches van ons. Als je het gehoord hadt zou je niet gezegd hebben, dat het alles altijd hetzelfde was wat wij babbelen. Had ik het maar geweten dat er zoo iets zou zijn! De rest beteekende niet veel, of liever was het gewone.Ga naar eindnoot7
In juli 1905 reisde Gorter naar Zwitserland, waar zijn moeder en zuster naar toe waren verhuisd, en hij zag voor het eerst de sneeuwbergen en het wonderbaarlijk blauwe meer van Genève. Toen ontstond zijn grote passie voor de bergen. Hij
[pagina 59]stuurde Ada opgetogen brieven over zijn exploraties in het Mont Blanc-gebied. In de zomer van 1907 maakte hij enkele meerdaagse bergtochten met zijn vriend Rik Roland Holst, waarover Ada een lang verslag kreegGa naar eindnoot8. Een paar fragmenten uit de brief van 25 juni 1907:
Alles ging goed totdat wij bij een steil rotsgedeelte kwamen, daar was Rik weer niets op zijn gemak. Hij werd niet duizelig maar erg bang voor duizeligheid en daardoor klemde hij zich dan met handen en voeten aan de rotsen en kwam haast niet vooruit. […] Toen waren wij op een plateau, door aiguilles en kammen omsloten. Zoo iets grootsch had ik nog weinig gezien. Eén ijswoestijn, niets anders te zien, met dikke hooge sneeuw bedekt, geele en grijze en witte rotsen om ons heen, hier en daar de opening, waardoor men weer op andere ijsvelden uren ver verwijderd zag. De heele bewoonde aarde verdwenen, nergens meer gezicht op groen of vallei. – Daar trokken wij achter elkaar aan het touw in en staken de woestijn 1½ uur lang over naar de hut, die ergens in een hoek bij een rots moest staan, heel voorzichtig om de crevasjes. Toen wij de hut zagen, ging[pagina 60]
daar ineens de deur open en een dame en 2 gidsen kwamen kijken. Het was donker grijs weer geworden met harden wind. Het leek of we aan de pool waren en een schip met menschen ontdekten. Wij gingen naar binnen, heerlijk warm houtvuur en soep en wijn en ander lekker eten maakten wij, het vuur was al door de anderen gemaakt. De dame leek een schooljuffrouw met een lorgnet, maar was een beste klimster, bezig de allergevaarlijkste tochten te doen, de gids was een jonge prachtkerel, grooter dan Rik, magnifiek gebouwd. Rik die het laatste steile eind een klein beetje van streek was geweest, kwam weer geheel bij. Wij aten en dronken heerlijk. Buiten begon een storm te razen. Om 9 uur gingen wij naar bed, de juffrouw boven, wij zessen beneden. […] ‘S nachts was het buiten noodweer, hagel en storm, de luiken schudden, soms meende Rik reizigers te hooren roepen, wij lagen heerlijk warm.
Intussen werkte Ada gestaag aan haar carrière. In 1905 deed ze haar doctoraal examen, en op vrijdagmiddag 10 juli 1908 promoveerde ze tot doctor in de scheikunde op het proefschrift Vloeiende mengkristallen in binaire stelsels, met Rik Roland Holst als paranimf en Gorter onder de toehoorders. Zij werd daarmee de eerste vrouwelijke doctor in de chemie in Nederland.Ga naar eindnoot9 Zij vervulde diverse banen bij het onderwijs, en vanaf 1921 werkte zij ook parttime als privaatdocent in de analytische chemie aan de Leidse universiteit. De wetenschap is haar altijd blijven boeien; zij schreef een leerboek over analytische chemie dat enkele malen is herdrukt.
‘Ik zag je ziel’ – Jenne
Jenne Clinge Doorenbos werd geboren op 1 mei 1886, het jaar waarin Gorter zich verloofde met Wies Cnoop Koopmans, het jaar ook waarin hij aan zijn eerst gepubliceerde dichtwerk Mei begon. Ze was de dochter van een rijke Bussumse huisarts en ze heeft Gorter op de tennisbaan leren kennen. Daar spraken zij op een ochtend in 1908 over het examen Engels A waar Jenne zojuist voor was geslaagd, en Gorter raadde haar aan om daarna colleges letterkunde te gaan volgen in Oxford. Waarop Jenne hem spontaan vroeg om haar in de tussentijd les te geven in Latijn en haar de klassieke dichters te leren kennen. Na haar verblijf in Oxford gingen de lessen door en werd er ook gezeild. Toen zij in 1910 voor een aantal maanden naar de Verenigde Staten vertrok, vroeg Gorter of ze hem wilde toestaan om haar te schrijven. Met die brieven begon, aanvankelijk zeer behoedzaam, hùn verhouding. Het begin van die eerste brief, van 24 mei 1910, laat al iets zien van Gorters verering voor Jenne en de heel andere toon waarin hij aan haar schreef:
Lieve Jenne![pagina 61]
In je zachte goedheid voor mij heb je goed gevonden dat ik je nu en dan schreef terwijl je weg was. Al dien tijd dat je weg bent, van Vrijdag tot nu Woensdagochtend, heb ik mij erop verheugd en het uitgesteld om het genot
van het kijken erop langer te hebben en er aan te denken, maar nu ik je ga schrijven voel ik me zoo ontroerd dat ik niet weet waarmee te beginnen. Het is mij net of ik je zoo veel had te zeggen en of nu ieder woord, elk onderdeel, onbeteekenend is bij alles wat ik zou willen zeggen. In den winter, toen ik je zoo goed gezien heb, in die lange uren dat ik je gezicht zoo precies zag, heb ik gemeend je ziel te zien en veel van je te begrijpen. Ik had ook vroeger al gemeend iets te zien van het diepe in je. Daardoor kwam het verlangen in mij je mij te laten zien zooals ik ben.[pagina 62]
Maar nu ik er voor sta en in eens alles tegelijk zou willen zeggen, nu lijkt elk onderdeel zoo onbeteekenend en ik ben bang dat elk ding niet belangrijk genoeg voor je zou zijn. Het is alsof ik aan een koningin een schat zou willen geven, maar merk dat het alles maar kleinigheden zijn in vergelijking met wat zij zelf heeft. Dat maakt een deel van mijn ontroering uit. – Maar ook denk ik: och zij weet wel eigenlijk alles van mij, want het beste van mij, al mijn heftigste aandoeningen liggen in mijn verzen voor haar en ze voelt en kent dus wel het grootste deel van mijn bestaan.
Maar toch, lieve Jenne, een groot deel ken je nog niet en ik hoop daarom dat je goed zult blijven vinden dat ik je, nu je weg bent, telkens, bij voorbeeld eens
in de week, schrijf. Ik heb dat verlangen gekregen om mij geheel aan je te laten zien zooals ik ben, en al zal het dan dikwijls misschien onbeteekenend zijn en niet schoon en goed genoeg voor je, ik hoop dat je zachtheid en goedheid je toch zullen doen aannemen waaraan je eigen rijkdom eigenlijk geen behoefte heeft.
Jenne was heel anders dan Ada: lang, slank, met donker haar, aantrekkelijk, maar gereserveerd, gesloten, moeilijk, en ogenschijnlijk koel. De brieven laten zien dat het Gorter veel tijd en moeite gekost heeft om haar te veroveren. Voor Jenne ‘bestond er lange tijd niets dan de gedichten, het voorlezen ervan, de lessen’. Aanvankelijk had zij de versjes die ze kreeg helemaal niet op zichzelf betrokken: ‘Ik heb jaren nodig gehad eer ik in de verzen en liedjes de man en mezelf leerde zien,’ noteerde ze later.Ga naar eindnoot10 Gorter was er lang van overtuigd dat de liefde voornamelijk van zijn kant kwam en dat hij ‘haar nooit helemaal bezitten’ zou, maar dat is er toch van gekomen. Uit een brief van 16 juli 1911 uit Bergen:
Lieveling ik heb de stille gedachte diep diep in mij dat je nooit genoeg van mij houden zult, niet mij wezenlijk geheel zult liefhebben. Dat kan ook niet, dat is ook natuurlijk. Het zou vreemd zijn als het anders was. Maar laat mij je lief hebben. Neem dat aan als een groot geschenk. Acht er mij om, hoog hoog. Neem alles aan wat ik je geef als een geschenk. Ik zal probeeren nog oneindig beter en grooter te zijn, kortom je waard te zijn.[pagina 63]
Na de vacantie ga ik nu hier probeeren of ik dat grootere maken kan. Dan ga ik mij concentreeren om dat ééne groote dat ik mijn leven lang gewild heb. Dat
zuivere licht en die klare heldere en toch zware en grootsche materie. Ik weet niet de vorm nog maar ik hoor de muziek er van en weet daardoor absoluut zeker dat ik het maken kan en zal, al zal het natuurlijk kleiner en minder zijn dan ik droom. Help mij daaraan lieveling, door diezelfde klare spanning van schoonheid, door die koele en kuische maar diep liefdevolle ernst en sympathie die je mij nu al zooveel gegeven hebt. Help mij door je persoon, je zijn, dan zullen wij samen nog iets goeds en misschien groots tot stand brengen.
‘Of wij samen in het paradijs waren’
Jenne heeft hem in hoge mate geïnspireerd, zij werd zijn muze, en steeds meer ook zijn hulp bij het beoordelen van zijn werk. Al gauw kon hij Jenne nog veel minder missen dan Ada, want zij vertegenwoordigde voor hem die mystieke eenheid van liefde, poëzie en maatschappij waarnaar hij streefde. Bij het uitkomen van de eerste Pan, op 1 mei 1912 (socialistische feestdag, maar ook Jenne’s verjaardag), schreef hij haarGa naar eindnoot11:
Er zit, voor het eerst in mijn werk, een klank (al is hij kinderlijk en te klein nog) van eeuwigheid in. Daarom kan dit gevoel dat er in zit, ook, geloof ik, niet voorbijgaand zijn. Daarom verheug ik mij ook zoo enorm, zooals ik mij nog nooit verheugd heb, op dezen eersten Mei. Al het moeielijke wat ik natuurlijk ook heb, valt hierbij weg. Ik zie een groot geluk, een glans, zooals ik nog nooit zag. Dat is dat gevoel, dat mij dat boek ingaf, en het feit dat dat nu aan het daglicht komt.
Ik hoop zeer, zeer, zeer dat jij ook diepe alles overweldigende vreugde daarover hebben zult, want, zooals ik je al zoo dikwijls zei: het is niet minder het mijne dan het jouwe, en dat dit groote gevoel leeft en niet zal vergaan, is jou werk.
En werkend aan het uitbreiden van Pan tot de tweede, veel omvangrijkere versie schreef hij op 19 juni 1915 een extatisch briefje (hij had van Jenne al vroeg de naam ‘Pan’ gekregen):
Geliefde![pagina 64]
Ik heb mij zoo dronken gedronken aan Pan, dat ik je alleen maar dit vertellen kan.
Ik vind het als ik er zoo diep in kom zoo mooi, zie je geliefde. Ik weet wel dat het niet zoo mooi is, maar als ik er zoo diep in kom, dan denk ik daar niet aan en vind het alleen zoo mooi.
Van middag maakte ik een stukje in deel V en het was mij of wij samen in het paradijs waren. Jij Geliefde, Reine Geest der Nieuwe Muziek en ik de materieele Natuur, de materieele Pan, door jou, Muziek, tot in de hemel van geluk en
Schoonheid. Daardoor werd ik zoo dronken, waardoor het beter is nu maar niet veel meer te schrijven.
O Geliefde. Dank, o Geliefde, voor al ’t geluk.
Je eigen Pan.
Na de dood van Gorter
Beide vrouwen hebben hun Herman bijna vijftig jaar overleefd: Jenne stierf in 1973 en Ada in 1977. In die lange jaren na 1927 werkte Ada tot haar pensioen in het onderwijs; Jenne stelde haar leven in dienst van Gorter en verzorgde na zijn dood de uitgaven met nagelaten werk. Ieder die ‘iets met Gorter wilde doen’ wendde zich tot haar. Zo werkte Garmt Stuiveling tijdens de oorlog samen met Jenne aan de uitgave van Herman Gorters Kenteringssonnetten, die in 1945 zou verschijnen, en verzorgde later met haar het Verzameld werk (1948-1952). Hij zocht toen ook contact met Ada Prins. Ook Enno Endt, mijn in 2007 gestorven man, heeft in de jaren vijftig en zestig een vertrouwelijke omgang met beide vrouwen van Gorter gehad, uit liefde voor diens poëzie en om materiaal te verzamelen voor de Herman Gorter Documentatie (1964). ‘In de loop van de nadere kennismaking ging’, zo noteerde hij, ‘mijn hart meer naar de natuurlijke openhartigheid van Ada uit. Jenne behield lang de voorzichtige reserve jegens ieder die zich met Gorter bemoeide. Twee dingen zijn voor mijn relatie dan ook symptomatisch: ik mocht Jenne kort na de eerste kennismaking “Mevrouw Jenne” noemen, maar Ada werd in de omgang “Prinses”.’Ga naar eindnoot12 In het voetspoor van Enno heb ik ze allebei éénmaal ontmoet, eind 1971, Jenne als de vriendelijke maar wat afstandelijke gastvrouw in het Gorterhuisje in Bussum, en de tegemoetkomender Ada in de serre van haar huis in de Haagse wijk Marlot. Die middag maakte ik mee hoe Ada zich voor de zoveelste maal afvroeg hoe het toch mogelijk was geweest dat Herman… (‘haar eeuwig refrein, waar ik ook geen raad mee wist’, in de woorden van Enno), als altijd eindigend in het ironische zinnetje: ‘Dat was niet góed van de gróte dichter Hérman Górter.’
Stuiveling heeft in 1944 waarschijnlijk als eerste een blik mogen slaan in de ‘Ada-brieven’, zoals ik ze nu maar zal noemen. Hij trachtte Ada ervan te overtuigen dat ze ‘om allerlei redenen, ook litteraire, dienen te worden bewaard en eens gepubliceerd’. Ada had vóór 1944 al veel brieven verscheurd, naar eigen zeggen vrij willekeurig. ‘De 4000 brieven zijn nooit meer te achterhalen, maar de 200 zijn er tenminste nog,’ schreef Stuiveling.Ga naar eindnoot13 Daarvan resteren er nu nog ruim honderdveertig. Jenne is jarenlang bezig geweest om uit de vele duizenden ‘Jenne-brieven’ die er geweest moeten zijn de stukken te selecteren die ze belangrijk vond voor een latere Gorter-biografie. Daarbij liet ze alles weg wat zij te intiem vond voor andere ogen, maar ook alle gewone, banale mededelingen. De ‘mooie’, hooggestemde passages bleven over, met als onbedoeld gevolg dat het enigszins geëxalteerde karakter van de brieven nog werd versterkt. In de jaren zeventig had Enno haar opdracht aanvaard om deze selectie uit te geven, aanvankelijk samen met Herman de
[pagina 65]Liagre Böhl, maar die trok zich al spoedig terug. Enno heeft veel voorwerk voor het brievenboek gedaan, maar het project niet kunnen voltooien. Hij had zich tot taak gesteld om uit de verschillende typoscript-verzamelingen de maximale hoeveelheid ‘Gorter’ bijeen te brengen en heeft daartoe fraaie schema’s en enveloppen vol aantekeningen aangelegd. Van bijna honderd brieven bleken er nog originelen bewaard gebleven te zijn, die natuurlijk de voorkeur verdienen boven Jenne’s fragmentarische en geredigeerde weergave. Problematisch waren de dateringen, aangezien Gorter zijn brieven vrijwel nooit van een datum voorzag en de (gestempelde) enveloppen niet bewaard zijn gebleven – Jenne zelf had daar, al overtypend, ook danig mee geworsteld. En een laatste moeilijkheid was, dat zo’n uitgave een monument zou oprichten voor de liefdesrelatie van Gorter en Jenne, maar dat op de achtergrond steeds het besef aanwezig zou blijven dat er toch ook een andere geliefde was, Ada Prins, en hoe zat het dan met haar? Moesten de ‘Ada-brieven’ niet ook worden uitgegeven, hetzij apart, hetzij samen met de brieven aan Jenne? En dan zou onontkoombaar de vraag aan de orde moeten komen waarom Gorter zich jegens Ada heeft gedragen zoals hij zich heeft gedragen. Wij hebben vaak over het uitgeven van de brieven gesproken en wel eens met de gedachte gespeeld om twee nawoorden te schrijven, Enno vanuit Gorters standpunt (waar hij wel iets van kon begrijpen) en ik vanuit dat van Ada.
Voor de lezers van Geheime geliefden zal de vraag naar het ‘waarom’ ook onontkoombaar zijn: wat heeft Gorter bezield? In het nawoord bij de brievenuitgave zal ik daar uitvoerig bij stilstaan. Hier wil ik er één ding over zeggen. De brieven maken overduidelijk dat Gorter de Liefde (met een hoofdletter) als de motor van alles zag, in de wereld, in het socialisme en in zijn werkGa naar eindnoot14:
Om de liefde draait mijn leven heen en heeft dit altijd gedaan. En hoe ik die, voor jou, voor de wereld, het best zou uiten, dat is de blijvende inhoud van mijn gedachten. In altijd nieuwe kleuren en verhoudingen vertoont zich die liefde. Het is als een stroom die van mij uitgaat nacht en dag, die veroorzaakt wordt door een bron in mij die ik maar gedeeltelijk, voor een klein deel, ken. Ik voel haar als een warmte als een blijvende warmte diep in mij. Schoonheid is de eenige mogelijkheid om haar te laten blijken zoo goed ik kan, zoo hoog mogelijk. Dat is mijn leven lieveling.
Het is die obsessieve drang naar liefde, naar geluk, naar schoonheid, naar eenheid, die tot deze uitzonderlijke, hartstochtelijke liefdesrelaties heeft geleid, en die Gorter tot Gorter heeft gemaakt.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Herman Gorter
beeld van Jenne Clinge Doorenbos
- eindnoot1
- Garmt Stuiveling, ?Kroniek van een hartstochtelijk leven?. In: Acht over Gorter; een reeks beschouwingen over po?zie en politiek; red. Garmt Stuiveling (Amsterdam 1978), p. 7-67. – Herman de Liagre B?hl, Herman Gorter; zijn politieke activiteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in Nederland (Nijmegen 1973). – Herman de Liagre B?hl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd; Herman Gorter, 1864-1927 (Amsterdam 1996). – Zie ook Mathilde Stuiveling-Van Vierssen Trip, ?In de ban van Herman Gorter; herinneringen aan Jenne Clinge Doorenbos en Ada Prins?. In: De Parelduiker, jrg. 8 (2003), nr 1, p. 2-27. Dit eigenzinnige artikel geeft een goed beeld van Ada en Jenne, met scherpe observaties, en tevens een mooi portret van de schrijfster zelf.
- eindnoot2
- Jenne Clinge Doorenbos heeft ze in overleg met de familie van Wies verbrand; een notitie daarover bevindt zich in brieventyposcript I (collectie Enno Endt).
- eindnoot3
- Citaat uit een typoscript van Jenne Clinge Doorenbos met notities uit 1966 (lmd, collectie Gorter / J. Coerman).
- eindnoot4
- Brief van Ada Prins aan Jenne Clinge Doorenbos, 24 februari 1966 lmd collectie Gorter / J. Coerman).
- eindnoot5
- Gegevens over Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos gebaseerd op de biografie?n uit noot 1 en op aantekeningen en mededelingen van Enno Endt. Voorts op de brieven van Gorter aan hen beiden (de brieven aan Ada Prins in lmd, de brieven aan Jenne Clinge Doorenbos deels in lmd en deels in collectie E. Endt). – Van de brieven die beide geliefden zelf aan Gorter schreven is geen enkele bewaard gebleven.
- eindnoot6
- Aldus Enno Endt, die het van Ada Prins hoorde.
- eindnoot7
- Katarina Breskovskaja (1844-1934) werd algemeen gezien als ?de grootmoeder van de Russische revolutie?; zij kreeg bloemen van Henriette Roland Holst. – De Russische minister van binnenlandse zaken Von Plehve (1846-1904) had minderheden zoals socialisten fel laten vervolgen; hij was op 28 juli 1904 door een bomaanslag om het leven gebracht.
- eindnoot8
- Richard (Rik) en Henriette Roland Holst waren goede vrienden van Herman en Wies Gorter. Zij waren alle vier lid van de sdap ; Rik en Herman vonden elkaar ook in de sport, zoals cricket. Na de voettocht met Rik kwam Henriette ook naar Zwitserland; wellicht was Wies er toen ook. De Roland Holsten kenden Ada Prins en hadden veel sympathie voor haar.
- eindnoot9
- Herman de Liagre B?hl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd, p. 282.
- eindnoot10
- Citaten uit typoscript van noot 3.
- eindnoot11
- Brief van 11 april 1912.
- eindnoot12
- Uit nagelaten notities voor de brieveneditie (collectie E. Endt).
- eindnoot13
- Brieven van Garmt Stuiveling aan Ada Prins, 20 augustus 1944 en 30 augustus 1944 (kopie?n van brieven uit het niet gecatalogiseerde deel van de collectie Stuiveling in lmd in collectie E. Endt; originelen niet in lmd gevonden).
- eindnoot14
- Uit een brief van 23 december 1911, aan Jenne, uit Dresden. Gorters visie op de Liefde (waarover hij al in vroege brieven aan Ada schrijft) is verwant met die van Shelley uit het essay On Love. Hij schreef daarover op 13 december 1917 aan Ada: ?Heb ik je wel eens laten lezen mijn engelachtig kind, dat stuk van Shelley (in proza) over de Liefde? Wil je mij dat eens schrijven. Anders en misschien toch zal ik het eens even voor je vertalen en sturen. Het is zoo prachtig. Het mooiste wat ik ooit over Liefde las. En het stemt precies overeen met mijn gevoel. Het is niet alleen de Liefde voor een vrouw, maar die samengevat met alle liefde, met die voor de menschen, de menschheid, de dingen, de wereld. Het is precies wat ik altijd gedacht heb en van nature heb. Het is de Liefde niet als iets begrensd, maar als iets oneindigs, als een zaak van het menschelijk geslacht, niet van het individu, en als het wezen van den mensch gedacht. Schrijf mij eens of ik het overschrijven zal of dat ik het je vroeger misschien al eens gegeven heb.?