Over dit hoofdstuk/artikel

Léon Hanssen

over Chr.J. van Geel

over Nescio


+
léon hanssen (1955), verbonden aan de Universiteit van Tilburg, promoveerde in 1996 op het proefschrift Huizinga en de troost van de geschiedenis. Hij schreef de biografie van Menno ter Braak (2 dln. 2000-2001), en in 2007 verscheen van zijn hand Een misverstand om in te geloven. De poëzie van M. Vasalis. Thans werkt hij aan een levensbeschrijving van Piet Mondriaan.
1
Vgl. de bibliografie in: Chr. J. van Geel, Verzamelde gedichten, Guus Middag ed. (Amsterdam 21997), p. 901 vlgg.; 951. Het essay ‘Surrealisme’ uit 1939 opnieuw in: J.P. Guépin, ‘Christiaan Johannes van Geel jr. Amsterdam 12 september 1917 – Amsterdam 8 maart 1974’, in: Jaarboek Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1975-1976 (Leiden 1977; ook digitaal op de website van www.dbnl.org), p. 77-109.
2
Vgl. de opgenomen stukken van Ter Braak en Du Perron in: Lieneke Frerichs ed., Over Nescio. Beschouwingen en interviews (Den Haag 1982).
3
Kronkel, ‘Titaan’, in: Het Parool, 14 november 1971, opgenomen in: Over Nescio, p. 289.
4
Frits Abrahams, ‘Nescio (2)’ (‘Dag’), in: NRC Handelsblad, 12 september 2008.
5
Jan Geurt Gaarlandt, ‘Inleiding bij de eerste druk’, in: Elly de Waard ed., Chr. J. van Geel. Een bundel over zijn poëzie [Oorspronkelijk verschenen als Raam-nummer 102, mei 1974, vermeerderd met negen nieuwe artikelen] (Utrecht 1979; ook digitaal op de website van www.dbnl.org), p. 9.
6
Jan Geurt Gaarlandt, ‘Uit de hoge boom geschreven’, in: Chr. J. van Geel, p. 67-83; 69.
7
Van Geel vierde op 12 september 1952 zijn verjaardag. Het staat niet vast welk “boekje” er bedoeld zou kunnen zijn; Van Geels bibliotheek ging tijdens de brand van zijn huis op 11 februari 1972 verloren. Het laat zich raden dat het een “boekje” van Nescio zelf betrof. Van zijn De uitvreter. Titaantjes. Dichtertje was in september 1947 een derde druk verschenen (Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar); in december 1946 had De Bezige Bij als deel vier van de serie “Het zwarte schaap” de bundel Mene Tekel uitgegeven (2de druk in januari 1947).
8
Op 5 september 1952 was Grönloh op de fiets bij ‘het Kinselmeer met z’n wilgen en bijslootjes’, iets ten noorden van Durgerdam aan de IJsselmeerdijk. Vier dagen later herhaalde hij het bezoek, nu samen met zijn vrouw in de bus. In het houten café van het Bad- en Plashuis aan het Kinselmeer, geëxploiteerd door de heer Winkelman, gebruikten zij de lunch: ‘elk een groot spiegeleitje met een sneetje brood en koffie, in het zonnetje bij de wilgen en een zwarte poes, die zich liet aanhalen, en om het huis 8 heel kleine kalkoenekuikentjes. Een dankbaar en godsdienstig gevoel door de eitjes, het brood en de koffie. Het grasveld, de wilgen, en het even-rimpelige water. Links over het andere grasveld het andere (groote) houten café in de boomen en tallooze gele stoelen en tafeltjes onder hooge wilgen, zeer zomersch en geen mensch. Op het terrein van Winkelman nog enkele menschen, waarbij twee bloote dijen.’ Uit: Nescio, Natuurdagboek, Lieneke Frerichs ed. (Amsterdam 1996), p. 259, 260.
9
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum (G217 B1); concept: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel. Datum poststempel: 20.ix.1952. Eerder gepubliceerd in: Chr. J. van Geel, Dan kom ik aan, als het schikt. Drie brieven aan Nescio, Elly de Waard ed. (Castricum: Stichting Chr. J. van Geel, 1979 [Oplage van 300 exemplaren bestemd voor donateurs van de Stichting Chr. J. van Geel]), p. 7-8.
10
Aldus ook een aantekening in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 15. Het Nescio-citaat uit: dez., De Uitvreter, Titaantjes, Dichtertje, Mene Tekel (Den Haag / Rotterdam [1972]), p. 54; vgl. over dit motief: Paul van Tongeren, ‘“Maar die van God is vervuld gaat aan z’n gruwelijke oneindigheid ten gronde”. Over God in het werk van Nescio’, in: De God van denkers en dichters. Opstellen voor Samuel IJsseling (Amsterdam 1997), p. 9-25; 14.
11
Het bewuste graf, van schipper IJsbrandt Willemssoon Bontekoe (begraven 15 december 1607), is naar verluidt dat van de grootvader (en niet de vader) van Willem IJsbrantszoon Bontekoe (1587-1657).
12
In de Noorderkerk te Hoorn ligt een grafsteen met het opschrift ‘Laet hem lopen di lopen lust mijn tijt is verlopen ik lech in rust.’
13
Nooit in een uitgave van Van Geels poëzie gepubliceerd, wel in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 9. Vgl. Chr. J. van Geel aan Enno Endt, 15 september 1952, ‘Het vers uit Hoorn is langer en welbespraakt ingewikkelder geworden, maar stukken beter dan ’t was. Ik wilde het naar Nescio sturen als dank-woord […] maar: “ik zou me bedonderd voelen als iemand een gedicht op me schreef”, zei hij me eens.’ Geciteerd uit: ‘Nawoord’, in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 18.
14
Origineel: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel.
15
Vgl. de aantekening in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 19: ‘dit is de studentenkamer van Endt aan de Stadhouderskade 71, boven Jaap Penraat, binnenhuisarchitect en vriend van Van Geel.’ Jaap Penraat (1918-2006) heeft behalve als (binnenhuis)architect naam gemaakt als verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog. Hij emigreerde in 1958 naar de Verenigde Staten.
16
In 1953 kreeg het Stedelijk Museum aan de Amsterdamse Van Baerlestraat een nieuwe vleugel, de zogenaamde Sandbergvleugel, genoemd naar de directeur van het museum Willem Sandberg (1897-1984). Ook kwam er achter het museum een terras met een beeldentuin. Vleugel en terras moesten in 2006 wijken voor een nog te realiseren nieuwbouw.
17
Briefconcept 31 maart 1953.
18
E. du Perron, Uren met Dirk Coster (Een tegenstem) (Amsterdam 1933). Mogelijk had Van Geel een exemplaar van het boek aan Grönloh geschonken, waarvoor deze in een niet teruggevonden brief bedankt had.
19
Op 4 mei 1954 had Van Geel aan Enno Endt laten weten: ‘Nescio kreeg de Mar. Philipsprijs f 500. Schreef ik je dit al?’ Vervolgens op 24 mei 1954: ‘Van Jury Mar. Philipsprijs herinner ik mij Jeanne van Schaïk-Willing, Smeding en nog een heer (Donker?) Ja, Donker! Drie althans kwamen de prijs persoonlijk brengen met de boodschap dat er van de f 500 direct f 100 naar de belastingen moesten. […] Er bestaat een boekje van G.H. ‘s-Gravesande: Letterkundige prijzen In Nederland – daarin zal je alles over de Mar. Philipsprijs kunnen lezen. Een boekje, overigens, om te onthouden – voor het geval we ons weer es willen laten bekronen.’ (V.G. en Endt hadden het jaar daarvoor tevergeefs moeite gedaan om met een inzending van gedichten van Van Geel naar de Jan Campert-prijs te dingen.)
Een boekje van Gans (Nonchalante Notities?) noemt ook Nescio, als een directeur Bombay-Company, die weigert Indonesië te zeggen. Ik zag het vluchtig, schreef ik je er al over? Heel zakkig van de progressieve Gans, wiens individualisten-woede niet belet alle Indonesië-zeggers boven een Indië-zegger-uit-ouwerwetsigheid (van dat formaat) te verkiezen, blijkbaar. Nescio was nog wel op hem gesteld omdat Gans gezegd zou hebben toen de leraar op de H.B.S. hem vroeg wat hij worden zou: Uitvreter, meneer! Ik belde N. er nog even over op op de valreep van mijn verblijf in A’dam: Hij wist er niets van, zou ’t es inzien in de boekhandel – doen of je boeken koopt – zei, altijd tegen àlles geweest te zijn – tegen Indië-zeggers, tegen Indonesië-zeggers, tegen ganzen.’ Geciteerd uit: ‘Nawoord’, in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 20-21.
20
Concept: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel. Het origineel van de brief is niet teruggevonden in de collectie Van Geel-brieven in de nalatenschap van J.H.F. Grönloh in het Letterkundig Museum, Den Haag (lm), collectiesignatuur G 217.
21
Geciteerd uit: ‘Nawoord’, in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 21. De zending van Nescio waaraan Van Geel refereert is niet in de nalatenschap van de dichter teruggevonden.
22
Gedateerd 10 september 1955. Origineel: lm. Datum poststempel: 12.ix.1955.
23
Kronkel, ‘Van het Reve’, in: Het Parool, 9 september 1955. Artikel is niet bij de brief bewaard gebleven.
24
Vgl. de aantekening in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 15: “Grönloh had Chris verteld van een inschrift, aangetroffen in een toilet in Frankrijk: “A l’ombre d’un palmier / j’ai mangé une orange, / étrange, étrange, étrange” waar een andere hand bij had geschreven: “A l’ombre d’une orange / j’ai mangé un palmier, de plus en plus étrange.”” De tekst werd door Van Geel in een wat andere versie gepubliceerd in het tijdschrift Barbarber onder de titel “Côte d’Azur”: “J’ai mangé une orange / à l’ombre d’ un palmier / étrange étrange étrange // J’ai mangé un palmier / à l’ombre d’ une orange / de plus en plus étrange (Uit het poëziealbum van een dame, rond 1900; tweede strofe door een ander toegevoegd. Jeugdherinnering van Nescio)”. Geciteerd uit: Verzamelde gedichten, p. 774.
25
Elisabeth Maria Post (1755-1812), schrijfster, citaat niet thuisgebracht.
26
Vgl. de aantekening in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 15: “er was Grönloh gevraagd toe te stemmen in de vertaling van De Uitvreter. Als adres was een postbox-nummer opgegeven. In zijn antwoord had Grönloh terloops gevraagd: “Woont u in een postbox?””
27
Gedateerd 14 september 1955. Origineel: lm. Datum poststempel: 15.ix.1955. Eerder gepubliceerd in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 12-13. Antwoord op een niet teruggevonden brief van J.H.F. Grönloh.
28
De figuur Japi (De uitvreter, uit Nescio’s gelijknamige verhaal) zou zijn gemodelleerd naar de kleurrijke Amsterdamse journalist Tom Schilperoort (1882-1930).
29
8 maart 1957. Briefkaart. Origineel: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel.
30
Geciteerd uit: ‘Nawoord’, in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 18. De foto is reeds enkele malen eerder gereproduceerd, voor het eerst in het aan Nescio gewijde Schrijversprentenboek 14 (Gerrit Borgers, M.J. Boas-Grönloh, Marten Scholten eds.; Amsterdam / Den Haag 21970, afb. 159), waarbij Van Geel echter van de foto werd afgesneden. De complete foto is afgedrukt resp. in het Nescio-nummer van De Engelbewaarder 1 (1975-1976) 2 (januari 1976), p. 66; Elly de Waard ed., Chr. J. van Geel. Een bundel over zijn poëzie (Utrecht: Reflex, 21979); Dan kom ik aan, als het schikt, p. 2 en in dit nummer op p. 37.
31
Citaat niet thuisgebracht.
32
Vgl. de aantekening in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 15: “namelijk Thérèse Cornips”. Thérèse Cornips (geb. 1926) wilde aanvankelijk beeldend kunstenares worden, maar moest zich, zeker na haar scheiding met Van Geel aan het eind van 1962, toeleggen op een loopbaan als vertaalster, waarin zij vooral naam maakte met het overbrengen van Marcel Prousts À la recherche du temps perdu in het Nederlands.
33
Vgl. de aantekening in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 15: “jiddisch voor katholiek; het woord (eig. tofelemone) had Van Geel kort tevoren leren kennen bij het onderzoek naar Bargoens, waar hij Enno Endt mee hielp.”
34
Gedateerd 17 oktober 1952. Origineel: lm. Datum poststempel: 20.x. 1952; concept: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel. Eerder gepubliceerd in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 10-11.
35
Prentbriefkaart ‘Gulpen Kasteel Neubourg’, uitgave Gulpener Bazar te Gulpen, gedateerd 7 mei 1953. Datum poststempel: Maastricht 7.v.1953. Origineel: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel. Uit: Natuurdagboek, p. 282 vlgg. valt op te maken dat Grönloh en zijn vrouw van 2 tot 9 mei 1953 bij een dochter en schoonzoon in Eindhoven logeerden. Van daaruit ondernam Grönloh een uitstapje met trein en bus naar Zuid-Limburg.
36
Vgl. Guus Middag, “Het Van Geel Alfabet, Zesde supplement: Nescio”, in: Tirade 46 (2002) 395 (september) 334-346; 338-342 (Ook op de website van www.dbnl.org): “Die Franse regel gebruikte Nescio vaker in zijn natuurdagboek, als een plotseling geluksgevoel in hem opbloeide, of als een ervaring van opgaan in alles bezit van hem nam. Lieneke Frerichs, de bezorger van het natuurdagboek, vertaalt: “En ineens, als een dolleman, slaat mijn hart op hol.” Zij voegt er aan toe dat zij de herkomst van het citaat niet heeft kunnen vinden; misschien is het Frans van eigen vinding.” Wellicht is het citaat terug te brengen tot het gedicht “La révolte” van de Belgische dichter Émile Verhaeren (1855-1916): “En tout-à-coup de fou désir, s’en va mon coeur.” Over Verhaeren en diens plaats in de Europese letterkunde vgl. Benno Barnard, “Ik houd nu eenmaal van Émile. Dichters van het avondland (1)”, in: NRC Handelsblad, 2 maart 2001.
37
Het gezin van dochter en schoonzoon Bob en Jan Zeven-Grönloh, woonachtig te Groningen, maar vakantie vierend in Groet.
38
Vgl. Chr. J. van Geel aan Enno Endt, 15 juli 1953: ‘Met Nescio zijn we erg dik. Ze vervelen zich een beetje zonder klein- en kinderen en zonder mooi-fiets-weer. Ik hoorde de mooiste verhalen. Die eens mondeling voor zover ik ze me dan nog herinner. Ik mis het reporters-temperament alles te noteren. Ik ken alleen de spijt het niet te doen. Daar zou ik als ik heel rijk was mijn secretarissen voor hebben. Boekstaving van de gesprekken rond de kasteelheer.’ Geciteerd uit: ‘Nawoord’ in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 20.
39
Het betreft de vraag van Grönloh aan Thérèse Cornips een verhaal uit 1953 uit te tikken dat hij dacht te publiceren onder het pseudoniem “Innocens”: “Dagboek van een lid van een schoolbestuur”. Inderdaad maakte Cornips een tiksel van het manuscript. Nadat zij van de auteur jaren niets meer erover had gehoord, legde zij de uitgetypte tekst aan Van Geels uitgever Geert van Oorschot voor met de vraag of het tijdschrift Tirade hierin geïnteresseerd zou zijn. Van Oorschot nam vervolgens contact op met Grönloh en diens vrouw. Het voornemen ontstond toen niet slechts deze tekst, maar al het ongepubliceerde werk van Nescio uit te geven. Er werd een vierkoppige redactie gevormd, bestaande uit mevrouw M.J. Boas-Grönloh, Gerrit Borgers, Chr. J. van Geel en G.A. van Oorschot. Uit dit initiatief kwam als boekuitgave voort: Nescio, Boven het dal en andere verhalen (Amsterdam 1961), met als afsluitende tekst: “Dagboek van een lid van een schoolbestuur”, p. 164-171. Vgl. de “publikatiegeschiedenis” in: Nescio, Verzameld werk. Lieneke Frerichs ed. (2 dln. Amsterdam 1996) I, p. 712-720.
40
23 juni 1954. Origineel: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel. In de zomer van 1954 waren Grönloh en zijn vrouw van 6-7 juli en van 3 tot 14 augustus te Groet; vgl. Natuurdagboek, p. 364-365, 368-370; 365, waaruit: ‘Van Geel wordt iets dikker in z’n gezicht en ziet er welvarender en verzorgder uit. Z’n huisje is “opgeruimd”: de groote kachel met die gezellige kachelpijp de hoogte in is weg en ook die rieten stoel waar je doorzakte. Er liggen niet overal boeken en papieren. Er is nu in het midden een nuttelooze leegte. Swinburne en Watts Dunton!’ De Engelse criticus en dichter Theodore Watts-Dunton (1832-1914) leeft in de herinnering vooral voort als vriend en verzorger van Algernon Swinburne (1837-1909), die hij van de ondergang in het alcoholisme zou hebben gered. Kennelijk projecteerde Grönloh de rol van Watts-Dunton ten aanzien van Swinburne-Van Geel op diens partner Thérèse Cornips.
41
In de zomer van 1955 verbleven Grönloh en zijn vrouw van 4 tot 13 augustus in Groet; er hadden toen ook enkele malen bezoeken aan en van Van Geel en Thérèse Cornips plaats gehad. Vgl. Natuurdagboek, p. 404-405.
42
5 december 1953. Origineel: lm. Het handschrift is naar beste weten dat van Thérèse Cornips, wellicht is zij ook de auteur van het gedichtje.
43
8 maart 1957. Briefkaart. Origineel: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel.
44
Nescio, Boven het dal en andere verhalen (Amsterdam 1961), verschenen op 19 mei. Het ‘colofon’ van het boek bevat de tekst: ‘“Boven het dal” is een bundel verhalen die in 1942 door de schrijver uit zijn ongepubliceerd werk werd samengesteld en waaruit hij in 1946 slechts een klein deel onder de titel “Mene Tekel”, in boekvorm heeft laten verschijnen. Uit het overige werk in portefeuille werden de “Andere verhalen”, gekozen door Mevr. M.J. Boas-Grönloh, Gerrit Borgers, Chr. J. van Geel en G.A. van Oorschot. De tekstverzorging was in handen van Mevr. M.J. Boas-Grönloh en het Letterkundig Museum te Den Haag.’
Deze formulering kwam tot stand nadat Van Geel in de redactiecommissie had geklaagd over zijn ‘spek- en bonenrol’ en hij zijn bezwaren had geuit tegen de wens van met name Van Oorschot het boek niet als een soort nagelaten werk, maar als een zelfstandige uitgave van Nescio te laten verschijnen. Van Geel wilde niet de indruk wekken alsof Nescio het boek zelf zo had samengesteld en voor druk gereed had gemaakt, maar evenmin vond hij dat de titel als nagelaten werk zou mogen worden gepubliceerd. Vgl. hiervoor Gerrit Borgers aan Chr. J. van Geel, 3 maart 1961, met separaat bijgevoegd een voorstel voor de formulering van het colofon en Van Geels daaronder genoteerde briefconcept met suggestie voor wijziging (Castricum, Stichting Chr. J. van Geel). Van Geels suggestie werd gehonoreerd. Vgl. ook de ‘publikatiegeschiedenis’ in: Nescio, Verzameld werk, I, p. 712-720, en hierboven n. 39.
45
Rob Nieuwenhuys, ‘Als het gejank van een hond in de nacht’, in: Hollands Weekblad 3 (1961) 109 (14 juni 1961), p. 12-15.
46
Van Geels tweede dichtbundel, Uit de hoge boomgeschreven, zou pas in 1967 verschijnen. Over het late verschijnen van de tweede bundel vgl. Chr. J. van Geel, Verzamelde gedichten, p. 875-876. Wel kwam tot stand: Chr. J. van Geel, Tussen seizoenen (Den Haag: L.J.C. Boucher, 1961) 29 p., 100 ex., maar de bundel werd door de auteur teruggenomen voordat hij in de handel kwam (zie het artikel van Marsha Keja op p. 27-30 van dit nummer).
47
Chr. J. van Geel (Amsterdam: Stedelijk Museum = Catalogus 284). Catalogus bij de tentoonstelling ‘Van Geel’ in het Stedelijk Museum te Amsterdam, 15 december 1961-22 januari 1962, met een week verlengd tot 29 januari. In de catalogus waren facsimiles van tien gedichten afgedrukt die naderhand, al dan niet gewijzigd, in Uit de hoge boom geschreven werden opgenomen. Vgl. Chr. J. van Geel, Verzamelde gedichten, p. 882; vgl. ook de briefwisseling met Willem Sandberg in: Chr. J. van Geel. ‘De ene kunst leeft nooit zonder de andere, althans bij mij’, E. de Waard (sam.) m.m.v. K. Ankerman en T. van Deel (Amsterdam 1977), p. 30-36.
48
21 juni 1961. Concept: Castricum, Stichting Chr. J. van Geel. Niet eerder gepubliceerd.
49
Vgl. Elly de Waard, ‘Nawoord’, in: Dan kom ik aan, als het schikt, p. 21-22: ‘Mijn herinneringen aan hem [Nescio, LH] bestaan alleen uit de kleren die Van Geel van hem erfde. Enkele veel te grote pakken van ouderwets degelijke snit – waarvan een broek later aan een jonge schilder en verwoed Nescio-fan werd afgestaan, die er een kachelpijp-broek voor zichzelf van maakte – en de lange grijze loden jas, die een kleine tien jaar lang een onafscheidelijk kledingstuk was van Chris. Een voor hemzelf niet zo veelzeggende, maar voor mij mooie afronding van de trits van voorwerpen die dienden om erop uit te trekken: de fiets van Roland Holst, waaraan een uit de eerste wereldoorlog daterend legertasje van Nijhoff en de jas van Nescio.’
50
Chris J. van Geel aan Agathe Grönloh-Tiket, 28 september 1961, briefconcept.
51
In een doorgehaalde zin in zijn brief (concept) van 21 juni 1961 met Grönlohs verjaardag en het verschijnen van Boven het dal en andere verhalen had Van Geel reeds geïnformeerd naar ‘het gymnastiekinstrument met de veren’ omdat hij van de dokter ‘meer beweging’ moest nemen. Kennelijk vond Van Geel zo’n verzoek in een felicitatiebrief niet gepast en heeft hij de zin geschrapt.
52
N.N., ‘Van Geel en Nescio’, in: De Engelbewaarder 1 (1975-1976) 2 (januari 1976), p. 41.
53
Namelijk de passage ‘Het is al weer zoo een poosje geleden…’ tot en met: ‘Overigens is V.v.G. mijn afgod niet.
54
Vgl. Enno Endt aan Elly de Waard, resp. 9 oktober 1978 en 11 januari 1979 (Castricum, Stichting Chr. J. van Geel).
55
Guus Middag, ‘Het Van Geel Alfabet, Zesde supplement: Nescio.’
56
J.P. Guépin, ‘Christiaan Johannes van Geel jr. Amsterdam 12 september 1917 – Amsterdam 8 maart 1974’.
57
Over Van Geel en het atelierhuis, vgl. Elly de Waard, ‘Chris van Geel: “een rijkaard in gedachten”. Leven met gedichten’. In: Vrij Nederland, 12 maart 1993.
58
Uit: Natuurdagboek, p. 307.