Laagwater
Wieneke ’t Hoen
Couperus bedankt Selly de Jong
Glimlachend kijkt Louis Couperus de camera in. In zijn zwierige handschrift schreef hij op de foto: ‘Aan Selly de Jong, met mijn hartelijken dank voor haar wensch en hare beide bundels melodieuze gedichten. Louis Couperus’. Gedateerd München 1913.
Couperus zal Selly de Jongs dichtbundels gekregen hebben ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag op 10 juni 1913, die hij met zijn vrouw Elisabeth en vriend Orlando in Lindau vierde. Een dag later, toen het echtpaar in pension Grebenau te München arriveerde, voelde hij zich wederom jarig. ‘Wij kwamen om vijf uur aan. De dames [van het pension] hadden geen bowl, wisten nièts van mijn verjaardag, en de roze rozen, die in onze kamers bloosden, geurden alleen maar een welkomstgroet… Maar op mijn schrijftafel lag het vol. Kaarten, telegrammen, couranten, en brieven, brieven, brieven… Mijn lieve lezers, ik was den 11den (gekke datum) jarig voor de tweede maal dit jaar. Want gij allen, gij waart gekomen, gij waart met vleiend woord en lieven wensch tot mij over gekomen en het was mij of ik u allen rondom mij had. […] [Mijn vrouw] legde mij de kaarten voor, zij ontvouwde de telegrammen. Er waren er van wie ik kende, en van wier namen ik nooit gehoord had. Er klonken uit mijn vrouws mond de hartelijke kameraadschappelijke woorden van vleiende huldiging, die, op beminnelijk initiatief van Het Vaderland, mijn kunstbroeders en -zusters mij wel toe wilden roepen van verre. […] Lieve vrienden, mijn lezers, gij bekend of onbekend, ik zal spoedig u, o zeker, àllen afzonderlijk antwoorden, ik antwoord u nièt in dit feuilleton, ik wil u allen gezamenlijk dit zeggen: Gij allen, samen met de kunstbroeders en -zusters, gij hebt mij – al was het dan ook dien gekken 11den – een verjaringsfeest bezorgd als ik sedert mijn kinderjaren niet meer vierde. Een blij, een groot, een heerlijk feest.’ (‘Ter uwer Verjaring’, Het Vaderland 18 juni 1913, opgenomen in Van en over alles en iedereen. IV. Van en over mijzelf en anderen. Tweede bundel I. Amsterdam 1914, p. 51-60.)
Op zijn volle schrijftafel vond hij ook de dichtbundels van Selly de Jong. Haar naam komt niet voor in Bastets Couperusbiografie en gezien Couperus’ formele antwoord zullen ze elkaar niet gekend hebben. Couperus is nog steeds een bekende auteur, maar wie kent Selly de Jong nog?
Ze groeiden op in dezelfde tijd maar onder heel andere omstandigheden. Louis Couperus (1863-1923) bracht zijn jeugd in
Indië en het chique Den Haag door. Selly de Jong (1862-1937) werd in Almelo geboren, waar haar grootvader Gersjoun de Jong rabbijn was. Op negentienjarige leeftijd verhuisde ze naar Amsterdam. Haar moeder Sophia de Jong-de Jong vertaalde een paar van Selly’s gedichten en liet ze aan een bevriende Amerikaan lezen. Via deze omslachtige weg kwamen haar gedichten bij J.J.L. ten Kate terecht, de dominee-dichter die zelf veel poëzie vertaalde van onder anderen Milton, Goethe en Tasso. Ten Kate zorgde ervoor dat gedichten van Selly de Jong gepubliceerd werden in De Leeswijzer. Bovendien nam hij haar gedicht ‘Vertrouwen’ op in zijn bloemlezing Bloemengefluister (1887).
Haar debuut Veldbloemen verscheen in 1896. De bundel opent met het versje: ‘Ik heb den klank vernomen,/ Van duizend lied’ren wonderzoet;/ Die in mijn boezem droomen/ Van al wat groot is, schoon en
goed.’ De gedichten hebben titels als ‘Wij dwalen’, ‘Lente’ en ‘De vlinder en ’t viooltje’. Uitgevers waren Jacques Dusseau & Co., gevestigd in Kaapstad en Amsterdam. De Amsterdamse bankier, politicus en filantroop A.C. Wertheim had haar aangemoedigd. Later zou ze hem in een sonnet herdenken: ‘Die oogen zien mij zacht en ernstig aan/ en zeggen: “stadig moet gij voorwaarts gaan,/ Op uwen weg bloeit blanke dichterbloem.”’ De redactie was in handen van D. Fuldauer, waarschijnlijk een leerling van de taalkundige prof.dr. J. te Winkel. Fuldauer was familie van Selly de Jong, in haar bundel Gewijde zangen uit 1926 gedenkt ze haar neef en vriend Israel Fuldauer. D. Fuldauer verzorgde ook het voorwoord van haar Verzamelde gedichten uit 1919. Een van de andere gedichten in Gewijde zangen, ‘De muze’, is aan Te Winkel opgedragen in antwoord op zijn sonnet. Op het titelblad prijkt een davidster. Selly de Jong droeg de bundel op aan haar grootvader de rabbijn. Naast enkele in-memoriam-gedichten zijn de verzen religieus met titels
als ‘Jom Kipoer’, ‘Samuël’ en ‘Israël, jubel’.
Haar bekendheid was tamelijk groot. Ze publiceerde in diverse tijdschriften en weekbladen, waaronder in De Nieuwe Gids, Het Leven en joodse tijdschriften als Centraal blad voor Israëlieten in Nederland. Haar inzending voor De Beweging van Albert Verwey werd echter niet geplaatst. Ze moest hem zelfs om een antwoord vragen (brief d.d. 16 augustus 1908, Universiteitsbibliotheek Amsterdam). Haar werk werd veelvuldig op muziek gezet, onder anderen door de toen populaire componist, koordirigent en muziekpedagoog Israel Jacques Olman. Zijn toonzetting van Selly de Jongs gedicht ‘Jom Kipoer’ werd in 1911 gebruikt voor een nationale zangwedstrijd en bij zijn 25-jarig jubileum werd haar gedicht ‘Aan den Meester’ in het programmaboekje afgedrukt. Een andere bekende componist met wie ze werkte, was Jacobus Bonset, wiens werk ook nu nog af en toe wordt uitgevoerd.
Aan Couperus zal ze waarschijnlijk haar Verzamelde gedichten uit 1908 hebben gestuurd, gepubliceerd bij Arnold de Vita in Amsterdam, waarin ook een portret van haar is opgenomen. Het voorwoord is van Ed. Thorn Prikker. Hij schrijft: ‘Haar dichterlijk gevoel – dapper verdedigd in den levensstrijd door deze vrouw – is bijna geheel in den natuurvorm in haar gedichten neergelegd. Verzen als “Aan Zee”, “Ik klop aan uwe deur” en “Herinnering” zijn in zooverre ook natuurpoëzie, dat ze de natuur van den dichter-mensch onveranderd, ongecultiveerd weergeeft. De vorm der gedichten is dienovereenkomstig eenvoudig en ingetogen. (…) Wat in de worsteling tusschen smart en vreugd in een ziel aan gevoelens en gedachten boven dreef, wordt hier – met het eenvoudigst gebaar – aangeboden.’ Naast gedichten als ‘Lente’, ‘Avondlied’ en ‘De lucht is stil’ ook een paar sonnetten waarin het gemis centraal staat. ‘Ik had u lief, sinds u mijn oogen zagen,/ Gij waart het licht, dat heenblonk naar ’t verschiet/ En mocht ik dan van God mijn heil niet vragen?/ Gij hoort mij, lief, doch antwoord geeft ge niet.’ Selly de Jong bleef ongetrouwd.
Welke andere bundel ze Couperus gestuurd zal hebben, is de vraag. Misschien Een drietal gedichten aan Hare Majesteit Wilhelmina Koningin der Nederlanden uit 1908.
Couperus’ dankwoord op de foto is uiteraard geschreven uit beleefdheid. Naar wat hij werkelijk vond van haar melodieuze gedichten is het gissen. Het bleef in ieder geval bij deze uitwisseling van boeken en foto.