Laagwater
Joke van Ballegooijen
Mijn geschiedenis met Vigo
Ik denk dat het in 1965 was dat ik Vigo en Beatrice voor het eerst ontmoette. Wij woonden toen in Zwitserland, in Blonay, vlakbij Montreux en het Meer van Genève. Op een avond waren wij uitgenodigd bij onze buren, de Zweedse familie Lars en Bibi Anderssen. Daar waren Vigo en Beatrice ook. Ze bleken, naast een aantal andere talen, ook Nederlands te spreken. Dat wekte mijn nieuwsgierigheid. Niet lang daarna werden we bij de flamboyante schrijver en zijn vrouw uitgenodigd. Mijn man ging niet mee, maar ik was hooglijk in deze twee geïnteresseerd.
Ik kwam bij hen op de thee in hun huis La Colline in Blonay. Een koude kamer, die speciaal op het noorden was geconcipieerd voor een kunstschilder. Voor de oorlog werd Chagall regelmatig door de eerste eigenaar van de villa, de mecenas Wolfram Lambrecht Hemmerich, uitgenodigd om te komen logeren.
Het was bij Vigo en Beatrice goed toeven, vooral omdat Vigo zeer onderhoudend kon praten. Beatrice speelde goed piano op een grote vleugel. Voor het enorme raam had Vigo een ‘beeldhouwwerk’ gemaakt van takken en prullaria, om het doodvliegen van de vogels te voorkomen. Diverse keren zaten we buiten op een bankje te praten. Nooit viel Vigo stil. Jammer dat ik nooit een foto heb gemaakt.
Op een keer realiseerde ik me dat zij niet veel geld hadden en ook geen auto. Ik bood aan dat zij mee konden rijden naar de winkels. Ik had een twaalf jaar oude Mini. De voorstoel naast me had ik eruit gehaald vanwege de grote tas waarmee ik regelmatig de baby versjouwde. Als je op een berg woont heeft een kinderwagen immers niet veel nut. Ik reed dertig meter ons weggetje naar beneden en haalde Vigo en Beatrice op. Zij stapte het eerst in en dook op het achterbankje. Vigo ging zonder iets te zeggen naast me op de grond zitten, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Hij kon nog net door het voorruitje kijken.
Eens vertelde Vigo dat hij een gemummificeerde rat had gevonden in het zonder cement gestapelde muurtje. Hij wilde het dier aan Maarten ’t Hart geven, die immers een wetenschappelijke studie over ratten op z’n naam had staan. Niet veel later zou ’t Hart, die al langer een bewonderaar van Thelen was, de auteur bezoeken en interviewen. Hij kwam niet verder dan het stellen van één vraag: ‘Ik wil graag iets meer weten over uw biografie’. Het antwoord duurde
[pagina 36]acht uur (zie De som van misverstanden).
Beatrijs was een talenwonder, ik meen dat ze zeven talen sprak. Haar Nederlands was perfect, met een charmant accent. Haar Frans was heel vloeiend, haar Engels sophisticated, en verder heb ik geen talen gehoord. Duits heb ik hen ook nooit horen spreken. Zij beheerste verder uiteraard Duits en ook nog Spaans, Portugees en Zwitserduits. Samen spraken zij Portugees. Ik hoor Beatrijs nog roepen Vígò, het aanhouden van Vi en dan kort go.
Zij waren in Blonay komen wonen in 1960, ná Ascona, waar zij in een soort paleisje woonden, dat evenals La Colline eigendom was van de Mexicaanse mecenas doña Elita, een rijke eigenaresse van koffie- of suikerplantages in Zuid-Amerika. Vigo en Beatrice vertrokken in 1973 naar een flat in Vennes s/Lausanne. Daar heb ik hen vanuit Nederland nog eenmaal bezocht. Later keerden ze terug naar Viersen waar ze een seniorenwoning betrokken. We onderhielden nog wel schriftelijk contact, de meeste brieven waren door Beatrice geschreven. Vigo verbeterde af en toe met zijn grote hanenpoten. Beatrice schreef me in 1989 dat Vigo was overleden. Zelf is zij drie jaar later gestorven. Ik houd warme herinneringen aan beiden.
Toen ik vorig jaar weer in Zwitserland was, ben ik naar La Colline in Blonay gegaan, heb aangebeld en heb verteld dat ik graag het huis wilde fotograferen als illustratie bij dit stukje. Ik werd door de huidige bewoners, een psychiaterechtpaar, uiterst hartelijk ontvangen en mocht zowel buiten als binnen fotograferen. Ik vond het een belevenis om weer in dat huis te komen. De huidige bewoners waren zeer geïnteresseerd in de geschiedenis van het huis en hebben direct Die Insel in het Duits en Engels besteld.