Laagwater
Marco Entrop
Dada in de Vondelstraat
Op de grote tentoonstelling over Dada, na Parijs in 2006 nog te bezichtigen in de National Gallery of Art in Washington (19 februari – 14 mei) en The Museum of Modern Art in New York (16 juni – 11 september), zijn de Nederlandse kunstenaars ruim vertegenwoordigd. Ze zijn samengebracht in een eigen compartiment, grenzend aan dat van Kurt Schwitters. Kriskras door elkaar staan op het tentoonstellingsaffiche hun namen: I.K. Bonset (Theo van Doesburg), Paul Citroen, de in Nederland levende Hongaarse kunstenaar Vilmos Huszar, Thijs Rinsema, Otto en Adya van Rees. De Groningse drukker H.N. Werkman ontbreekt op het affiche, maar van hem is op de expositie wel een druksel te zien.
Sinds in 1974 het gelijknamige boek van K. Schippers verscheen, is er over Holland Dada volop en soms tot in detail gepubliceerd. Toch valt er op deze overzichtstentoonstelling zowaar nog iets te ontdekken. Pal tegenover de ingang van het Nederlandse kabinet liggen, achter glas, drie knipselboeken van Francis Picabia. Het eerste is opengeslagen bij een brief annex collage, afkomstig van de ‘Commissie voor dadaïstische Kultur in Holland’, per adres Vondelstraat 21 te Amsterdam. Van de brief is alleen de achterzijde te lezen, maar in de voorbeeldige tentoonstellingscatalogus is gelukkig ook de voorkant afgebeeld. Die levert onder meer zicht op de datum: 12 mei 1920. De ‘Commissie’, staat er in het Frans, biedt monsieur Picabia, ter publicatie in zijn tijdschrift, het portret aan van de zeer beroemde Hollandse filmartiest en amateurbokser, tevens grootadmiraal van ‘la Kultur dada aux Pays-bas’: Paul Citroen.
De heer Citroen, gaat de brief verder, legt deze week de laatste hand aan zijn schilderijenreeks dadamérique, bestaande uit tweeëndertig delen met titels als ‘Dada’, ‘The American girl’, ‘Johnson training again’, ‘America – the longing of Europe’ en ‘Les Dadaistes entrant le café Américain à Amsterdam’. De schilderijen zijn al in heel Nederland te zien geweest en zullen binnenkort Parijs aandoen.
Volgens de auteurs van de monografie Paul Citroen: kunstenaar, docent, verzamelaar (Zwolle 1994) is de brief gericht aan Marcel Duchamp. Dat blijkt dus een vergissing. Duchamp beschikte ook niet over een eigen orgaan. Picabia gaf al sinds 1917 het dadaïstische tijdschrift 391 uit. Toen Citroen hem benaderde, was zojuist nummer 12 verschenen, waarvoor Duchamp het omslag
leverde: de beroemd geworden afbeelding van Mona Lisa met snor en sikje. Picabia zou overigens niet op Citroens aanbod ingaan en zijn portret noch enig ander werk van hem in 391 publiceren.
De foto van Citroen uit de collage voor Picabia is ook te vinden in de door Richard Huelsenbeck samengestelde en ingeleide Dada Almanach (eveneens te zien op de expositie), die in oktober 1920 werd uitgegeven bij Erich Reiss Verlag in Berlijn. Citroen publiceerde in deze internationale bloemlezing het artikel ‘Eine Stimme aus Holland’, de bijdrage van de ‘Dada-Centrale in Hol-
land’. Volgens het fotobijschrift werd deze geleid door Paul Citroen en Jan Bloomfield, achter welke naam Erwin Blumenfeld zich schuilhield.
Paul Citroen (1896-1983) en Erwin Blumenfeld (1897-1969), die later furore zou maken als mode- en glamourfotograaf, waren al vanaf hun jeugd in Berlijn met elkaar bevriend. In de jaren rond 1920 was Citroen – zoon van een Nederlandse vader en een Duitse moeder – commis voyageur in Holland voor de Sturm-galerie van Herwarth Walden, die werk van kunstenaars als Kandinsky, Klee, Gleizes en Jacoba van Heemskerk ‘in stock’ had. Als kunsthandelaar en door zijn contacten met de Berlijnse avantgarde was Citroen goed geïnformeerd over de kunst van zijn tijd. Langs die weg zullen hem ongetwijfeld afleveringen van Picabia’s tijdschrift hebben bereikt.
Citroen handelde vanuit Amsterdam, waar hij tussen 1917 en 1921 soms maanden achtereen verbleef. In Amsterdam, zo wijst het bevolkingsregister uit, heeft Citroen toen op verschillende adressen gewoond. Maar meestal vond hij onderdak bij familie. Op Vondelstraat 21 woonde zijn tante Mathilde Citroen-Weijermann, de vrouw van zijn in 1915 overleden oom Alex, de vijf jaar oudere broer van zijn vader. Alexander Roelof Citroen had een firma in behangers- en meubelmakersfournituren, met zaken in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, welke onderneming na zijn dood door de weduwe werd voortgezet. Samen kregen zij zes kinderen, van wie de oudste, Lena Citroen, op 26 januari 1921 met Blumenfeld zou trouwen.
Na de Eerste Wereldoorlog was Blumenfeld, in het voetspoor van zijn vriend, naar Amsterdam gekomen om er zich als confectionair te vestigen (en de dochter des huizes te huwen). Zo kon het dus gebeuren dat een riante koopmanswoning aan de deftige Amsterdamse Vondelstraat in 1920 korte tijd de zetel was van de Centrale commissie voor Kultur-Dada in Holland. Te midden van behangselpapier, plaksel, kwasten en borstels – hoe dada kan dada zijn?
Willem Ellenbroek
Afscheid van Reinold Kuipers
‘Soms word je dol van de eigentijdse boeken die door je handen gaan of, vaker nog, in etalages liggen, vooral vanwege de buitenkanten. Je denkt dan: waarom wordt eigenlijk van het binnenwerk tot en met het omslag niet zonder fratsen zwart op tot crèmig gebroken wit gedrukt maar dan wel met de volle rijkdom van het typografische kunnen, dat toch waarlijk toereikend en na wat aandacht beschikbaar is? Is het nodig, ieder boek krampachtig zijn identiteit van opzichtige visualiteit te geven? Komt het onderscheid tussen allerlei werken niet voldoende uit in de auteursnaam en de titel en, zo nodig, een toelichtend tekstje? Je mijmert dan over Jakob Hegner, Lambert Schneider, Kösel en Castrum Perigrini, wier stands op de Frankfurter Buchmesse ondanks de veelheid van publikaties die ook zij tentoonstelden een verademing te midden van de mondiale kakografie waren; hun beoogde eenvoud was allerminst anemisch.’
Een hartekreet van Reinold Kuipers, opgetekend in zijn rubriek ‘Gerezen wit’ in het blad Het Oog in ’t Zeil, april 1987, de voorloper van De Parelduiker. Later zouden zijn stukken gebundeld worden in Gerezen wit, Querido, 1990. Die uitgesproken ergernis had niets te maken met een ouderwetse korzeligheid, maar met een diepe liefde voor de edele typografie. Het was hem ten voeten uit.
Op 26 augustus 2005 was Reinold Kuipers 91 jaar geworden. Op 12 september overleed hij, 19 september vond de crematie plaats in De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Hij was in zijn lange werkzame leven uitgever (eerst van De Arbeiderspers en later, samen met zijn vrouw Tine van Buul, van Querido) geweest, dichter en kenner van de verfijnde typografie, een bezonnen en erudiet man.
In de overlijdensadvertentie van de familie in de kranten ontbraken al deze kwalificaties. Hierin werd hij maar in één functie herdacht, maar dat was dan ook niet de minste: Correspondent International de la Fondation Erik Satie.
Onder de aankondiging van de familie stond de advertentie van zijn oude uitgeverij Querido en die begon met een citaat uit Gerezen wit: ‘Van de drukletters die mooi en bruikbaar zijn blijken als je er een leven lang dagelijks mee bezig bent enkele je zo in hun ban te krijgen dat de emotie die zij wekken alleen vergelijkbaar is met die welke de dierbaarste muziek teweegbrengt.’
Kees Fens haalde toen in de Volkskrant een dichtregel aan van een jeugdliefde van Kuipers, de Groninger dichter J.C. Noordstar: ‘Zo ging hij heen en sloot de ogen / met ene twinkeling tevreden dicht.’
Samen vormden die citaten toen, in hun karakteristieken, hoe kort en terloops ook, een typerend portret van de uitgever.
In december is een boekje rondgestuurd, waarin alle teksten die bij de crematie werden uitgesproken zijn opgenomen, als ‘een kleine hulde aan de mens die Reinold was’. Het boekje is niet in de handel, het kent ook geen uitgever. Het is heel zorgvuldig vormgegeven, gedrukt en ingenaaid. De uitgesproken herinneringen werkten die eerdere typeringen verder uit, tot een prachtig en intiem portret. Het is mooi dat ze, nu gedrukt, bewaard zijn voor later.
K. Schippers deed verslag van zijn bezoeken met Kuipers aan J.C. Noordstar, die een beeld geven van Noordstar en Kuipers en van diens liefde voor zijn geboortestad Groningen. Bernlef vertelde van een plechtigheid rond een publicatie over Erik Satie in Arceuil. ‘Reinold en Satie waren innig met elkaar verbonden. Satie’s muziek en geschriften trokken Reinold door hun luchtige en licht melancholieke toonzetting. Hij nam het initiatief om de teksten van Satie in het Nederlands te laten vertalen, een uitgave die onder de titel Erik Satie Teksten in 1976 bij Querido verscheen, een jaar voor de door Ornella Volta bezorgde Franse uitgave.’
Tom van Deel las het gedicht ‘Iep aan een kade’: ‘De boom laat ons het uitzicht na op zijn afwezigheid, lucht waarin alles, ook het grootste, ooit verdwijnt.’ Willem van Toorn herinnerde zich hoe hij van De Arbeiderspers wilde overstappen naar Querido. Hij trof daar Tine van Buul, die hem erop wees dat hij een contract had met de ap. Toen hij met hangende pootjes bij Kuipers terugkwam, vroeg die naar zijn ervaringen bij Querido. Hij was stomverbaasd dat Kuipers daarvan wist. ‘Mevrouw Van Buul en
ik,’ was het antwoord, ‘zijn al jarenlang een paar.’ Van Toorn: ‘Over dat zinnetje, dat je in vier seconden kunt uitspreken, kan ik wel vier uur nadenken. Het bevat alles wat meneer Kuipers toen en Reinold later betekende: de minzame les, de ironie, de hoffelijkheid, de licht weerbarstige Groningse tederheid ook.’
Lidewijde Paris kleurde hem in haar herinneringen als uitgever. Ary Langbroek herdacht Kuipers’ liefde voor letters en typografie. ‘Reinold vertelde ooit dat hij zich jarenlang de opdracht had gegeven om in een restaurant of koffiehuis niets te bestellen als hij niet alle op de menukaart gebruikte lettertypen kon benoemen. Ik denk dat alleen in een zeldzaam geval hij zonder uitsmijter of koffie de gelegenheid heeft moeten verlaten.’
Zijn neef Poe Lodder herinnerde zich een sterk staaltje van Kuipers’ scherpe typografische oog. Hij liet hem eens vol trots een collage van Kurt Schwitters zien die hij op zicht had om aan te kopen. ‘Reinold kijkt en kijkt ernaar en tempert dan de vreugde: “Goh, er zit denk ik een luchtje aan. Volgens mij was de drukletter van het krantenknipsel dat in de collage is verwerkt, nog helemaal niet in zwang in 1926, het jaar dat onderaan staat vermeld.”’ Na verder onderzoek bleek hij gelijk te hebben. De letter werd pas veel later, in 1935, voor het eerst toegepast. Weg illusie, de gedroomde ‘Schwitters’ was een vervalsing.
Tine van Buul citeerde ten slotte enkele aantekeningen, die Kuipers in zijn agenda had opgetekend, geen dagboeknotities, zo maar wat losse gedachten. Het gesproken portret, dat was ontstaan uit de monden van vrienden en vertrouwden, werd zo nog aangevuld met fragmenten uit een levensfilosofie: ‘Ook als ik een krant koop zoek ik de gaafste uit.’ ‘Ik ben voor een socialistische maatschappij, radicaal en democratisch, maar dan liefst bevolkt met liberale geesten.’ ‘Er is maar een manier om uit overtuiging iets te zijn: met de bereidheid om het eventueel uit overtuiging niet meer te zijn.’
Ter herinnering aan Reinold Kuipers. * Groningen, 26 augustus 1914, † Amstelveen, 12 september 2005. Teksten, uitgesproken te Amsterdam, De Nieuwe Ooster, 19 september 2005. Met een nawoord van Tine van Buul. Amsterdam 2005.