In het vaarwater (1)
Joris van Casteren+ Vader en dochter Bordewijk
Mijnheer E.W.P. van Dam van Isselt is bijna negentig jaar oud, maar hij herinnert zich nog levendig hoe hij, in zijn hoedanigheid van directeur van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, regelmatig aanklopte bij de villa van F. Bordewijk aan de Jacob de Graefflaan te ‘s-Gravenhage. Dat was in de late jaren vijftig, toen Bordewijk zijn advocatenzaken begon toe te vertrouwen aan zijn zoon Robert en daardoor wat minder vaak naar Schiedam spoorde. Zo’n afspraak tussen uitgever en auteur werd van tevoren telefonisch bekrachtigd. ‘Ik vroeg dan of het hem ergens in de middag uitkwam,’ vertelt Van Dam. ‘“Nou,” sprak hij altijd, met die deftige Haagse stem, “aan het eind van de middag zou het beter schikken, zo rond een uur of vier.”’
Vier uur moest het zijn omdat Bordewijk op dat tijdstip zijn dagelijkse borreltje dronk, wat hem in gezelschap altijd beter smaakte. Van Dam: ‘Zijn vrouw liet mij binnen en loodste mij naar een afgezonderd vertrek in de achterkamer. Als ik mij eenmaal geïnstalleerd had, haalde hij naast de haard een fles genever en twee glaasjes te voorschijn die hij uitstalde op een tafeltje.’
De gesprekken waren strikt zakelijk van aard. Meestal ging het over een nieuw manuscript dat af moest of juist gereed was gekomen. In de winter van 1961, ruim vier jaar voor Bordewijks dood, deed Van Dam aan het borreltafeltje een opmerkelijke mededeling. Hij vertelde de gevierde auteur, die toen zowel de P.C. Hooftprijs als de Constantijn Huygensprijs in de wacht had gesleept, dat Nijgh & Van Ditmar op het punt stond een roman van zijn dochter te publiceren. Bordewijks gezicht betrok en hij zou gezegd hebben dat hij ‘zoiets al begrepen had’. Van Dam: ‘Verder wilde hij er niets over kwijt, waarop ik dat thema wijselijk als afgerond beschouwde.’
Nick Funke-Bordewijk – haar eigenlijke naam luidde Nina – was 43 toen ze debuteerde met Millicent, een tot roman vertimmerd hoorspel dat handelde over een duivelachtig kind dat zich volwassen gedraagt en alleen maar kwellen wil. Ze drinkt vele koppen koffie en bezorgt de jonge oppas Jennifer nachtmerries. Door de vervreemdende en griezelige sfeer doet het boek denken aan de vroege Bordewijk van onder meer Fantastische vertellingen, hoewel er in haar werk geen lijken liggen te rotten of maden rondkrioelen, taferelen die je wel aantreft in vertellingen als ‘Talamon of Ye Olde Bowe’.
Vóór Millicent had Funke-Bordewijk al enkele hoorspelen uitgebracht, die door onder meer de avro op de radio waren uitgezonden. Een oom uit Hilversum, ir. J. Bordewijk, stuurde haar in december 1959 een brief die medeondertekend werd door zijn vrouw, tante Mientje: ‘Ik zal je eerlijk zeggen wat mijn indruk is, zoals ik dat vaak ook tegenover je vader, wat zijn werk betreft, doe.’ De oom schreef dat een van de personages uit het toen nog niet tot roman verwerkte hoorspel Millicent, de oppas Jennifer, ‘een slappe figuur’ is. Ook had hij een aanmerking op de plot: ‘Persoonlijk had ik, als ik het zeggen mag, hier niet de verliefdheid een rol laten spelen, maar de wijsheid.’
Nina (Nick) Funke-Bordewijk werd op 12 augustus 1918 geboren als enige dochter van de advocaat/schrijver Ferdinand Bordewijk en zijn componerende vrouw Johanna Bordewijk-Roepman, die op dat moment al een zoon van drie hadden: Robert. Het gezin woonde in Den Haag. Vader Ferdinand was geen gemakkelijke, zo vertelde Nick later ook aan vrienden, hij had haar wel eens met de badborstel op de blote billen geslagen toen zij te laat thuis was gekomen. Van zulke gezinstaferelen kwam natuurlijk geen spoor naar buiten.
Aan de universiteit van Leiden ging Nina Nederlandse letteren, Engels en kunstgeschiedenis studeren, onder meer kreeg ze les van P.N. van Eyck. Na de colleges golden er thuis allerlei verplichtingen. Zo vormde het gezin, op instigatie van mevrouw Bordewijk-Roepman, een muzikaal kwartet dat op vaste tijden in de huiskamer aantrad. Moeder bespeelde de piano, dochter de cello, zoonlief en vader streken de viool. Boeken waren er in overvloed. Als haar vader ’s ochtends vroeg naar zijn advocatenpraktijk in Schiedam was vertrokken, kon de jonge Nina er vrijelijk over beschikken. De oude Bordewijk kwam ’s avonds pas thuis en ging dan vaak wéér schrijven. Te midden van het gezinsrumoer zat hij in de huiskamer gebogen over karton en cahier, in rap tempo zinnen neerpennend. Af en toe las hij hardop een passage voor.
Soms, zo vertelde Funke-Bordewijk in een radio-interview met de vpro, werd er door gezinsleden stevige kritiek geleverd op het werk van vader. ‘Juist door mij,’ aldus de dochter, die voordat zij zelf tot publicatie kwam, tegen betaling manuscripten van haar vader overtypte. In een interview met de krant Het Vaderland tekende ze aan: ‘Maar echt contact tussen ons, in de zin van: lang bomen over zijn
werk of de literatuur is er nooit geweest. Het klimaat was er niet naar om er met hem over te praten.’ De verhouding tussen haar en haar vader was ‘nogal gecompliceerd en tegelijk sober’. Toch leek zij best op hem: ‘Net als hem heb ik er bijvoorbeeld geen behoefte aan mij bij allerlei kringetjes of literaire kliekjes aan te sluiten. Goed, ik ben natuurlijk lid van de pen en van de Vereniging van Letterkundigen, maar ik ga nooit naar vergaderingen.’
In de oorlog, waarin zij als koerierster klusjes verrichte voor het verzet, trouwde Nina met mr. Willem Herfst, advocaat te Leiden. Haar ouders waren opgetogen, zelf was zij de man vlug moe. Ze scheidde en hertrouwde in 1947 met tabaksplanter George Funke, aan wie ze Millicent zou opdragen. Met George, die niet in de smaak viel bij vader Bordewijk, reisde zij in 1948 omwille van diens werk naar Brits-Borneo. In de rimboe betrokken zij een houten huis met bedienden. Daar beviel Funke-Bordewijk van een kind dat op weg naar het ziekenhuis overleed; in haar roman Vlucht zou dit gegeven veel later terugkeren als literair motief. Drie jaar nadien vertrokken de echtelieden, die geen kinderen meer zouden krijgen, naar de Verenigde Staten, waar zij lange tijd verbleven in het ten noordoosten van New York gelegen West Hartford. De dochter van de beroemde schrijver volgde er een cursus korte-verhalenschrijven, zo blijkt uit haar privé-archief dat bewaard wordt in het Letterkundig Museum. In 1956 keerde het echtpaar terug naar Nederland en vond een woning in Voorburg. Funke-Bordewijk begon zich toe te leggen op het schrijven van hoorspelen en romans. Ze schreef haar werken eerst in het Engels, om ze daarna te vertalen in het Nederlands.
Met de publicatie van Millicent brak een storm aan publiciteit los, een kleine veertig recensies en interviews verschenen. Vrijwel alle besprekers, die meestal neutraal of negatief over het boek oordeelden en het dikwijls niet tot de literatuur rekenden maar tot de ‘lectuur’ of de ‘Grimm-griezels’, legden een verband tussen het schrijverschap van de beroemde vader en de ambities van de dochter. W. Wagener in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 25 maart 1961: ‘Onbillijk zou het zijn, van het debuut van Nick Funke-Bordewijk nu maar opeens te eisen dat het, wat literaire kwaliteit be-
treft, aansluit op het beste wat haar vader in dit genre heeft gewrocht. Afgezien van het feit dat hij ook wel eens genoegen kon nemen met een produkt van geringe literaire betekenis, alleen omdat het goede leerstof was, mist Nick Funke-Bordewijk zijn rijke ervaring, als mens en als auteur.’ Een andere krant noteerde: ‘Het is dus duidelijk waar haar talenten vandaan komen.’ Weer een andere: ‘De appel valt hier inderdaad niet ver van de stam.’
Soms waren de reacties ongemeen fel. Jan Greshoff vonniste het boek in Het Vaderland van 13 mei 1961 aldus: ‘Ik ben, met gespannen aandacht lezende, niet één minuut onder de invloed van Millicent gekomen, ik heb niet één minuut verondersteld dat zo iets onbenoembaar slechts, dat van louter slechtigheid potsierlijk werd, in enig opzicht, in enige werkelijke of verbeelde wereld, wáár zou kunnen zijn.’ Genadeloos was ook het Eindhovensch Dagblad van mei 1961. Die krant schreef dat de ‘woordmagie’ die het verhaal boven zijn ‘kitscherige inhoud had kunnen verheffen’, totaal ontbreekt: ‘Een kunst die haar vader zelfs in zijn mindere werk aanzienlijk beter machtig is.’
Een van de eerste vraaggesprekken met Funke-Bordewijk werd op 18 februari 1961 afgedrukt in Het Vaderland, Millicent was nog niet eens verschenen. Een journalist van die krant zocht de schrijfster thuis in Voorburg op en noteerde: ‘Mevrouw Funke is lang en slank en heeft de chic van een Engelse “society-woman”, maar tijdens het gesprek en aan de inhoud van haar boordevolle boekenkast blijkt al spoedig, dat haar geest allesbehalve conformistisch is. […] “Er is maar een ding wat ik wil: schrijven!,” zegt zij. De bezoekster kijkt even de artistiek ingerichte, zeer ordelijke flat rond en denkt, als het huishouden nog zo uitstekend verzorgd wordt bovendien, kan niemand daartegen toch bezwaar hebben!’
Als de interviewer begint over het succes van haar vader, antwoordt Funke-Bordewijk als volgt: ‘Wat Max Schuchart onlangs in Het Vaderland schreef naar aanleiding van Alec Waugh, zoon van Evelyn Waugh, dekt volkomen mijn eigen problematiek: vooral wat betreft het naar buiten optreden is het als telg uit een letterkundige familie veel moeilijker zich als zelfstandige persoonlijkheid te doen gelden dan wanneer men uit een niet-literair milieu komt. Wellicht wordt gedacht dat ik bij vader om advies kom waar het mijn letterkundige produkten betreft. Ik stel er echter prijs op te zeggen dat ik, als schrijfster, geheel mijn eigen weg ben gegaan. Mijn ouders hebben, net als de anderen, mijn hoorspelen voor het eerst door de radio kunnen beluisteren, en van de roman Millicent hebben zij nog geen letter gelezen, dat zal pas gebeuren als hij werkelijk verschenen is.’
Nog stelliger was ze in oktober 1964 in de rubriek ‘The world of Women’ van The Hartford Courant, een krant uit haar voormalige overzeese woonplaats: ‘Living up to someone else’s reputation is a terrible handicap,’ says Mrs. Funke, ‘particularly when the person is your father. Everyone expects you to be just as great and that’s difficult when two people don’t write in the same style.’ Toen haar vader in 1965 was overleden, interviewde Het Vaderland haar opnieuw. De netelige kwestie kwam
weer ter sprake: ‘Ik publiceerde iets veel liever met fouten en al, dan dat hij er verbeteringen in had aangebracht, of er zelfs maar suggesties over had gedaan. Vader heeft, in tegenstelling tot wat velen menen, geen enkele rol bij mijn schrijven gespeeld – hij wilde dat niet, en ik evenmin.’
Als het zo problematisch was telg te zijn uit een vermaarde letterkundige familie, waarom handhaafde ze dan de naam Bordewijk? Tegenover een reporter die haar die vraag stelde, verklaarde de schrijfster dat ze haar hoorspelen aanvankelijk schreef onder de naam Nick Funke, en dat ze daarna op aandringen van een hoorspelregisseur de volledige naam ging hanteren. ‘De naam Bordewijk is nu eenmaal een trekpleister en toen mijn uitgever daarop prijs bleek te stellen, wilde ik de omzet niet drukken,’ aldus Funke-Bordewijk. ‘Bovendien – dat de recensenten aan mijn debuut Millicent, dat eerst als hoorspel was uitgezonden, zoveel aandacht wijdden, was aan die naam te danken, of te wijten; hoe je het noemen wilt.’
Ferdinand Bordewijk werd in mei 1965 begraven. Hij maakte nog mee dat van de
hand van zijn dochter drie romans verschenen: Vlucht (Nijgh & Van Ditmar, 1962), dat zich gedeeltelijk afspeelt op een onderneming op Borneo, Silhouet in schemer (P.N. van Kampen & Zoon, 1963), over een krankzinnige en een psychiater in een gekkenhuis, en Sneeuw (P.N. van Kampen & Zoon, 1964), over een oudere vrouw die man en kind kwijtraakt en op zichzelf gaat wonen in New York.
Op de werkjes reageerde de pers wederom nauwelijks welwillend en in enkele gevallen ronduit onaangenaam. Zo schreef Het Vrije Volk van maart 1965 dat Millicent, Vlucht en Silhouet ‘het bewijs [vormden] van een zekere gebondenheid aan het werk van haar vader, de desondanks onnavolgbare romancier F. Bordewijk’. Pas met Sneeuw was er volgens die krant een min of meer authentiek schrijfster opgestaan: ‘Het is of zij zich die gebondenheid bewust is geworden en de boeien heeft willen slaken.’ Daar stond weer een uiterst vijandige bespreking van Clara Eggink tegenover. Vond Eggink de eerdere publicaties al niks, Sneeuw was helemaal een aanfluiting. Eggink repte in het Leidsch Dagblad van januari 1965 van ‘kitsch’ en ‘gezeur over de vrouwelijke ziel en over de ongelukigheid der verliefdheid’. Daarbij gaf zij enkele, als dodelijk bedoelde citaten uit het boek: ‘Ik zal je verdriet doen lieverd, sprak hij gelaten.’ En: ‘Uit ’n ooghoek zag ik zijn wilde rood en paars gestreepte pyamabenen.’
Jan Greshoff, die zich over haar eerdere boeken al afkeurend had uitgelaten, meende in Het Vaderland van 16 januari 1965 dat Sneeuw dan wel een verbetering was, maar dat de perfectie bij lange na niet bereikt was. ‘Men betreurt het oprecht dat de auteur het niet nóg beter heeft gemaakt,’ aldus Greshoff, die zich er in zijn bespreking erg over opwond dat Funke-Bordewijk in een bepaalde passage een vergelijking maakte met ‘een kernexplosie van duizend megaton’: ‘Heeft N. Funke-Bordewijk wel eens de uitwerking van een kernexplosie van duizend megaton gezien, gehoord, angstig meegeleefd? Hier hebben wij dus weer het aartsexemplaar van een vals beeld. En welk een bespottelijke bluf!’
De enige minzame onder de gezaghebbende recensenten was C.J.E. Dinaux. Boven zijn stukje in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van december 1964 stond de kop ‘Sneeuw geen boek van de eeuw maar… Funke’s vierde roman bewijst dat zij ’t kan’. De onderkop luidde: ‘Ondanks onevenwichtigheden geen scheve schaats gereden’. In december 1964 besloot Funke-Bordewijk deze vriendelijke Dinaux een aardige brief te schrijven. Waarin zij haar verbijstering over zoveel animositeit duidelijk liet doorklinken: ‘Mijn vader heeft mij altijd voorgehouden dat de kritiek, al blijft die mening van een enkeling, alleen dan belangrijk is indien hij inhoud heeft en de schrijver ervan leert, wat juist geldt voor die beoordelingen waarin men (ook) op tekortkomingen wordt gewezen. Van dit standpunt kan ik de juistheid wel inzien, al valt het niet altijd mee. Want ook ik behoor tot de overgrote meerderheid die gevoelig is voor de ontvangst van zijn werk en elk lanceren van een nieuw boek onderga ik als iets uitermate benauwends.’
Hoe vernietigend de besprekingen ook waren, na elke nieuwe publicatie stond er wel weer een legertje interviewers op haar stoep. Dolgraag wilden die vernemen hoe haar vader nu eigenlijk dacht over haar literaire verrichtingen. Steevast antwoordde Funke-Bordewijk dan dat hij het prachtig vond. De Telegraaf van 1 april 1961: ‘En hij is verrukt van mijn boek… En hij is heel kritisch, heel objectief!’ Het Algemeen Dagblad van 15 april 1961: ‘Hij was er zeer mee ingenomen.’ Het Vaderland van 28 augustus 1965: ‘Hij was er nogal verrukt van, moet ik zeggen. Hij vond dat ik talent had, en hij was uitermate geporteerd voor Millicent. Vanwege het ongewone van het onderwerp, de benadering, de psychologische uitwerking. Het boek zweemt naar het fantastische, bizarre, dat hij vroeger ook had. Zijn oordeel heeft veel waarde voor me gehad. Want hij was een uitermate streng criticus voor me – en omgekeerd heeft mijn oordeel over zijn werk ook wel iets voor hem betekend, geloof ik.’
Tot aan haar dood, in 1995, heeft Funke-Bordewijk deze boodschap uitgedra-
gen: haar vader vond haar werk zeer goed en oorspronkelijk. Josee Waerebeek, die behalve redactrice een goede vriendin was van Funke-Bordewijk, wil na lang aarzelen wel kwijt dat Bordewijk ‘eigenlijk helemaal niet enthousiast was’ over haar werk: ‘Hij vond het niets, wat zij schreef. Hij was er niet van onder de indruk.’ Waerebeek en haar man dineerden regelmatig bij ‘Nick en George’. ‘Op een keer heb ik haar natuurlijk gevraagd wat haar vader nu eigenlijk vond van haar boeken, zoals die bij ons verschenen. Ze zei, zonder een spier te vertrekken, dat hij er niet van onder de indruk was. Verder wilde ze er niets over zeggen.’
Na de vier romans die ze bij haar vaders leven publiceerde, schreef Funke-Bordewijk alleen in 1980 nog een roman: Wraak (Nijgh & Van Ditmar), een brievenboek over een schrijfster die een bestseller heeft geschreven, allerlei reacties oproept en ten slotte door het personage Millicent (het volwassen duivelsmeisje uit haar debuutroman) geliquideerd wordt. In het Nieuwsblad van het Noorden vond Ab Visser het als ‘spannende thriller’ zeker geslaagd, de rest van de besprekers gniffelde erom. Het Vrije Volk van 17 oktober 1980: ‘Wat een raar boek is Wraak van Nick Funke-Bordewijk (jawel: dochter van…). Gaat over een romanschrijfster die wegens groot succes naar New York reist. Wordt bedreigd. Nou ja, gut. Wat een ongein.’
Voor de Haagsche Courant en het Utrechtsch Nieuwsblad schreef Funke-Bordewijk in de periode 1963-1970 tientallen recensies over pas verschenen Angelsaksische literatuur. Tevens vertaalde zij werk van onder anderen Gordimer en Murdoch. In 1977 verscheen van haar hand nog het in De Telegraaf voorgepubliceerde boek Leo (Nijgh & Van Ditmar), een verslag van de ontmoetingen die zij en haar man hadden met de in Kenia tussen de leeuwen woonachtige George Adamson en diens vrouw, de schrijfster Joy Adamson, die later vermoord werd. Noch dat boek, dat door prins Bernhard van een voorwoord voorzien werd en gepresenteerd werd op paleis ’t Loo, noch Wraak verkocht bevredigend.
De verkoop van de eerdere romans was eender gegaan. Ondanks alle publiciteit verkocht Millicent slecht. In 1968 stuurde Nijgh & Van Ditmar haar een verkoopoverzicht van de laatste twee jaren. In 1966 werden 21 exemplaren van Millicent verkocht, in 1967 dertien en in 1968 nog maar tien. ‘Zoals u wel uit de honorariumafrekening gezien zult hebben, is de verkoop van uw boek “Millicent” niet zeer bevredigend,’ schreef de uitgever. ‘Voor het restant van 450 exemplaren blijkt de Nederlandse Boekenclub belangstelling te hebben.’ Dramatischer verliep de verkoop van Vlucht. In 1966 ging het boek nog twaalfmaal over de toonbank, in 1967 slechts tweemaal. De uitgever: ‘De verkoop van uw boek “Vlucht” staat helaas nagenoeg stil. Wij vrezen dat daarin weinig verbetering zal zijn te brengen en komen u dan ook vragen of u ermee kunt instemmen dat wij het restant van 414 ex. aan de firma De Slegte proberen te verkopen.’
Oud-redactrice Josee Waerebeek: ‘We vonden Millicent nog wel goed, maar wat daarna verscheen vonden we meestal niet goed genoeg. Redacteur Pierre Dubois moest er ontzettend aan schuren. Daarom is ze ook een paar keer uitgeweken naar
uitgeverij Van Kampen. Na haar roman Wraak hebben we gezegd: nu is het misschien beter dat je stopt. Dat heeft ze geaccepteerd. Ik weet niet of ze er mee zat, dat merkte je niet aan haar.’ Terwijl haar werk langzaam wegzakte in de vergetelheid – alleen een enkel antiquariaat had en heeft nog boeken van haar in huis – begon ze zich in de jaren tachtig intensief te bemoeien met de samenstelling van het elfdelige Verzameld werk van haar overleden vader, wiens oeuvre goed tegen de tand des tijds bestand is gebleken.
In de jaren tachtig raakte Funke-Bordewijk steeds meer in de ban van de Afrikaanse wildernis. In de hal van haar Wassenaarse woning hing ze een grote kaart met daarop afbeeldingen van wilde dieren zoals die voorkomen op het continent. Als er royalties van haar vader binnenkwamen – de ene helft werd op haar rekening bijgeschreven, de andere op die van haar broer – doneerde ze gul aan het Wereld Natuur Fonds (wnf) en aan Dian Fossey, een met apen levende dame. Af en toe mocht ze op bezoek komen bij prins Bernhard, die ze ‘Bibi’ noemde. Er reed dan een limousine bij haar voor die haar naar Soestdijk bracht.
In haar laatste levensjaren maakte de dochter van Bordewijk het zichzelf en haar omgeving niet altijd makkelijk. Ze kreeg het aan de stok met haar Wassenaarse buren over een heg en een loslopende kater, Napoleon genaamd. Dagelijks drong Napoleon door het kattenluikje haar woning binnen om daar het voedsel van haar poezen te verorberen. Funke-Bordewijk nam een advocaat in de arm en wist een straatverbod voor hem af te dwingen.
Haar man kreeg Parkinson en overleed eind jaren tachtig. Funke-Bordewijk at slecht en dreigde zichzelf te verwaarlozen. Het geld dat ze met haar zuinige manier van leven uitspaarde, keerde de dochter van Bordewijk steeds guller uit aan het gorillafonds van mevrouw Fossey en aan het wnf. Het kwam zover dat ze in haar testament liet vastleggen dat alle opbrengsten van de boeken van haar vader na haar dood aan deze twee begunstigden overgemaakt moesten worden. Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar gireert tot op heden de helft van de Bordewijk-royalties aan deze natuurbeschermers.
Nick Funke-Bordewijk overleed in 1995, niet lang nadat ze het familiefoto-album tot aan het laatste kiekje had verscheurd. Op haar uitdrukkelijke wens werden in het crematorium wilde-dierengeluiden ten gehore gebracht. Prins Bernhard liet een bloemstuk bezorgen.
- +
- Is een bekende achternaam een vloek of een zegen voor wie met schrijven begint? Die vraag vormt het uitgangspunt voor een reeks dubbelportretten die met ingang van deze aflevering regelmatig op deze plaats zullen verschijnen, onder de veelzeggende titel ‘In het vaarwater’ Familiechroniqueur is Joris van Casteren (1976), redacteur van Vrij Nederland en oud-medewerker aan De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad, die allerwegen grote lof oogstte met zijn In de schaduw van de Parnassus Gesprekken met vergeten dichters (2002) en De man die 2½ jaar dood lag Berichten uit het nieuwe Nederland (2003). In 2001 debuteerde hij als dichter met de bundel Grote atomen – Red