Jan Paul Hinrichs
Vertaling of plagiaat in Odessa?
Publiekelijk inhakken op vertalers was vooral in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw een geliefde bezigheid onder slavisten. Ook buitenstaanders smulden van de strijd tussen Revianen en Timmerianen die veel ingezonden persstukken opleverde. Zo moest Marko Fondse regelmatig belhamels die zich aan de oude Timmer vergrepen tot de orde roepen. Vertalers leden niet gering onder de strijd: levenslange vijandschappen ontstonden om een paar regeltjes in de krant. Of dat het allemaal waard was? Vertalen is handwerk waarbij het vergeeflijk is als een enkele keer iets mis gaat. Anders wordt het als vertalers op de stoel van auteurs gaan zitten: dan maken ze zichzelf vogelvrij.
Dit had ook geen nieuws mogen worden: dat eind februari 2012 de Amsterdamse Irina Grivnina me het manuscript van haar Russische vertaling van mijn boek De mythe van Odessa stuurde. Ik liet Grivnina weten dat de hele tekst grondig moest worden gecorrigeerd en dat ik die wilde zien voor er gedrukt werd. Kort daarna bleek dat de vertaling al bij Optimum in Odessa lag. De hoofdredacteur van deze in Odessica gespecialiseerde uitgeverij, Aleksandr Taubensjlak, was bereid de productie te stoppen. Vol moreel gezag verklaarde hij op 2 maart 2012: ‘Een schrijver is de baas van zijn eigen boek. Absoluut, zolang we niet van u de vertaling ontvangen, gaan wij niet over tot opmaak. Helaas had Irina, toen ze de tekst gaf, gezegd dat u alleen enkele kleine opmerkingen had.’ Ik slaakte een zucht van verlichting. Grivnina kreeg een kopie van deze briefen 196 punten van commentaar op de inleiding en het eerste hoofdstuk. Maar ik kreeg geen antwoord en stopte mijn nakijkwerk.
Grivnina, die zelf het initiatief voor deze uitgave had genomen en het contact met Optimum had gelegd, zat evenwel niet stil. Nadat ze de uitgever in Odessa had wijsgemaakt dat ik ‘alleen enkele kleine opmerkingen’ had gehad, liet ze een bevriende slavist een brief schrijven – kennelijk aan het Letterenfonds dat de vertaling subsidieerde – om haar tegen verwachte kritiek in te dekken en mij bij voorbaat verdacht te maken. Pas veel later kreeg ik deze brief onder ogen. We zullen het briefgeheim van deze slavist niet schenden, maar ik kan niet nalaten te melden dat hij zijn aangifte, waarin hij de gepikeerde vertaalster als erudiet en mij als ondeskundig, simplistisch, aartsconservatief en onhebbelijk afschildert, onder meer onderbouwt met de voor iemand die mij nauwelijks kent verrassende mededeling dat ik zelden of nooit in Rusland zou zijn geweest. Ook zou ik niet in staat zijn een Oekraïense vertaling van eigen werk te beoordelen. Zelf kende hij vijfentwintig talen.
Twee maanden hoorde ik niets van Grivnina of Taubensjlak. Wel stuurde deze me via email gelukwensen ter gelegenheid van de Dag van de Arbeid en de Dag van de Overwinning. Niet echt te goeder trouw: kaartjes sturen maar zwijgen over een boek dat, zo bleek kort daarop, al lang verschenen was. Half mei berichtte Taubensjlak namelijk dat het boek bij het Letterenfonds was aangekomen en dat Grivnina het subsidiegeld had ontvangen. Het was al weken uit. Kennelijk had Grivnina bedongen dat de centjes binnen moesten zijn voor ik bericht kreeg: geen slapende honden wakker ma-
ken! Taubensjlaks belofte was in ieder geval niets waard geweest: de twee hadden het achter mijn rug op een akkoordje gegooid. Voor het opsturen van exemplaren van mijn eigen boek wilde hij wel eerst geld van mij zien. Maar misschien viel de vertaling mee?
Het Letterenfonds stuurde me een exemplaar toe. Het boek bevat een sympathieke inleiding van de hoogleraar Aleksandr Dorosjenko volgens wie ik best als de Jood Jankel Chinrik in Odessa kon wonen: ‘Als hij met zo’n achternaam was geboren en woonde in Odessa, had niemand aan zijn afkomst uit Odessa getwijfeld. Ook wij hadden onze Hollanders, om maar te zwijgen van Joden. Jankel Chinrik is Odessiet van afstamming. Hij zit in Holland en hij wordt gekweld door nostalgie. En als hij hier had gezeten, had hij van Hollandse taferelen gedroomd.’ Maar wat bleek verder? Grivnina had inderdaad nog wat van mijn, door haar slavist als onzinnig afgeschilderde kritiekpunten in de eerste hoofdstukken verwerkt maar ook veel dingen laten zitten, zelfs fouten in Russische citaten. Het belangrijkste probleem was gebleven: de vertaalster had eigenmachtig zinnen en zinsdelen weggelaten en dingen erbij verzonnen, waardoor ook feitelijke onjuistheden in de tekst waren geslopen. Haar eigen mening dook vooral op binnen een politieke context. Van mijn alinea-indeling was weinig overgebleven. Maar alleen al een drievoudig verkeerd gespelde auteursnaam maakt dit boek tot een schandaalvertaling: in plaats van ‘Chinrichs’ (op z’n Russisch) heet ik op omslag en titelpagina inderdaad ‘Chinrik’ en in de verantwoording is sprake van ‘Jan Pal Chiggins’.
Ik liet het er niet bij zitten en stuurde naar kranten en nieuwssites in Odessa een Russischtalige verklaring waarin ik me distantieerde van dit boek. Mij bekende medewerkers van het Literaire Museum in Odessa, het Paustovski Museum en de Internationale Club der Odessieten (VKO)
kregen een afschrift. Op 21 mei 2012 verscheen de brief op de nieuwssite van Odessit.ua en een dag later op mijn blog. Een aangepaste brief kwam op 30 mei op de nieuwssites van Odessit.ua, Odessa Daily en Odessa Post en op 6 juni nog een keer op die van Porto-Franko. Odessa Daily publiceerde ook een verklaring van Taubensjlak, waarin hij discreet liet weten dat Grivnina 2700 euro subsidie van het Letterenfonds had ontvangen en twee keer een drukproef had gehad. Eenzelfde verklaring stond op de site van The Odessa Ukraine Times. Een redacteur vroeg me nog of ik echt de schrijver van mijn brief was: in Odessa hield men van brieven schrijven onder andermans naam! De schrijver Valeri Smirnov drukte mijn brief op 30 mei af op zijn blog en omschreef Optimum uit eigen ervaring als een bende oliedomme oplichters (wat zou ik graag een foto zien van hun kantoortje op ul. Spiridonovskaja 9). Opvallend was dat de sites mijn naam steeds juist spelden maar dat Taubensjlak onverstoorbaar doorging mij ‘Chinrik’ te noemen. In Odessa is men dol op mystificaties: het lijkt haast alsof ze daar echt hun eigen Chinrik hebben en dat er dus geen sprake is van een vertaling maar van plagiaat.
Een exemplaar van het boek heb ik niet meer van ‘mijn uitgever’ ontvangen. Grivnina liet nog één keer van zich horen: triomfantelijk stuurde ze, alsof ze me schaakmat zette, de brief van haar slavist (met zijn instemming of was het een nepbrief?). Een ding moet ik haar nageven: ze wist raad met het Nederlandse subsidiesysteem. Zelf had ik zitten slapen. Ik had het vertaalwerk van Grivnina niet bekeken voordat ik met haar in zee ging. Anders was me opgevallen dat ze De aanslag van Harry Mulisch vertaalde als Rasplata, wat niet aanslag maar afrekening betekent. Vergeeflijk? Harry kan het niet meer zeggen. Achteraf is het een wonder dat ik Grivnina nog van een eigen draai in de vertaling van mijn boektitel heb afgehouden, al kon ze het niet laten ‘haar titel’ Mythisch Odessa nog op te voeren in de verantwoording. Trouwens, ze kan ook geestig zijn: Het Oog in ’t Zeil-Stedenreeks vertaalt ze als Blik in de ziel van de steden-reeks. Maar welke Oekraïense bibliograaf kan hier iets mee?
Ik had nog meer geblunderd: dat ik vertrouwde op het erewoord van een schimmige uitgever in Odessa die ik niet persoonlijk kende. Was ik niet een fervent lezer van Oekraïense internetkranten vol berichten over groteske corruptie en wetteloosheid? Had ik Babels verhalen over gesjoemel in Odessa niet gelezen? Ik tuimelde met open ogen in ‘de mythe van Odessa’ die ik zelf had beschreven. Dat de weg daarheen dit keer via Amsterdam en Nederlands belastinggeld liep, blijft wel onwennig. Maar het hoort ook bij Odessa dat zaken ineens een totaal onverwachte en onbegrijpelijke wending ten goede kunnen nemen. Daarover hopelijk later meer, maar de conclusie is al positief: dankzij de tandem Grivnina-Taubensjlak heb ik mijn eigen onderwerp weer beter leren kennen.