Jan Paul Hinrichs
Franse paters vallen voor Etty Hillesum
Sinds de publicatie van Het verstoorde leven in 1981 is Etty Hillesum (1914-1943) nooit meer uit het nieuws geweest. Haar nagelaten dagboeken leenden zich van meet af aan voor theologische verhandelingen en spirituele literatuur. Het Franse taalgebied produceert op dit gebied een stapel boeken die nauwelijks tot Nederland doordringt, zelfs niet tot de Koninklijke Bibliotheek. Een uitzondering is het boek van de Brusselse jezuïet Paul Lebeau (niet te verwarren met de Vlaamse romanschrijver met die naam) dat vertaald is als Etty Hillesum: een spirituele zoektocht: Amsterdam 1941-Auschwitz 1943 (1999). In de inleiding memoreert Lebeau een voor dit genre karakteristieke oorlogservaring volgens welke hij ‘net als Etty’ bij het zien van een jonge Duitse soldaat van zijn leeftijd zou hebben gedacht: ‘Onder dat uniform schuilt een mens. En die mens zou een vriend kunnen zijn.’
De hoogbejaarde Lebeau heeft de Franse receptie van Hillesums werk onderwerp gemaakt van een artikel in de dikke bundel Spirituality in the writings of Etty Hillesum: Proceedings of the Etty Hillesum conference at Ghent University, November 2008 (red. Klaas A.D. Smelik e.a.) die in 2010 in een deftige reeks bij Brill uitkwam. Sinds de eerste vertaling van haar geschriften uit 1985 is Hillesum volgens Lebeau voor het Franse publiek uitgegroeid tot ‘one of the most emblematic figures of a spirituality for our time’. Zonder namen van auteurs te noemen wijst Lebeau op artikelen over Hillesum in gezaghebbende tijdschriften en op zeven theaterproducties waarvoor haar werk de inspiratie leverde. Hoe dat te verklaren? Volgens Lebeau is het Franse publiek vooral gevoelig voor ‘spirituele zoektochten’ en reacties op ‘het Cartesiaanse intellectualisme’. Op beide punten biedt haar werk volgens hem veel aanknopingspunten. Een ander aspect van Hillesums actualiteit vindt Lebeau in ‘her consciousness ana her experience of the bodily foundation of the experience of the self, the other and the world’ (het cursief en het Engels zijn van Lebeau). Zo komen we dan vanzelf bij haar ‘intens vrouwelijke’ relatie met de handlezende therapeut en damesclanleider Julius Spier terecht. Maat het is toch vooral de religieuze sensibiliteit, de relatie tot God, die Hillesums denkwereld volgens Lebeau ‘typisch voor ons tijdperk’ maakt. Wat hier de Franse connectie is, wordt niet duidelijk. Lebeau vraagt zich ook niet af of et een relatie bestaat tussen haar populariteit en de publieke belangstelling voor de shoah in Frankrijk.
De spirituele Etty Hillesum-cultus die in Nederland al in 1982 door de onvermoeibare schrijfster van ingezonden brieven Henriette Boas aan de kaak werd gesteld, lijkt in Frankrijk nu pas op stoom te komen. Lange tijd moest de Franse lezer het doen met de vertaalde verkorte edities waarmee zij oorspronkelijk in Nederland was gelanceerd. Maar in 2008 verscheen bij uitgeverij Seuil in vertaling van Philip Noble de monumentale dundrukeditie van de complete dagboeken, inclusief het uitvoerige notenapparaat: Les écrits d’Etty Hillesum: Journaux et lettres 1941-1943. Voor zover ik weet is zij, na het Engels, hiermee alleen in het Frans integraal beschikbaar. In het kielzog van deze uitgave verschenen in de jaren 2010 en 2011 zes Franse boeken over Hillesum: een productie die onder onze auteurs in Frankrijk misschien alleen Spinoza overtreft. Traktaten van katholieke snit domineren deze markt. Haar geschriften lijken dan ook de broodnodige stofte leveren voor de stelling dat God ook na Auschwitz nog in leven is.
Uit het Canadese Montréal komt het boek van de dominicaan Yves Bériault, Etty Hillesum: témoin de Dieu dans l’abîme du mal (uitg. Médiaspaul, 2010) dat een bescheiden doel lijkt te hebben: Etty introduceren op basis
van haar levensverhaal en werk. Haar godsbeeld staat hier centraal. De overige vijf boeken zijn in Parijs uitgegeven. De witte pater, ex-missionaris en onvermoeibare religieuze publicist Armand Duval komt met Etty Hillesum: quand souffle l’Esprit: essai (uitg. François-Xavier de Guibert, 2010). In dit boek poogt hij in haar leven iets terug te vinden ‘van de geheime daden van God in het hart van een mens’. De romanschrijfster Cécilia Dutter blijft in haar boek Etty Hillesum, une voix dans la nuit (uitg. Robert Laffont, 2010) meer met de voeten op de grond dan de paters. Ze schildert Hillesum vooral af als vrouw, als feministe avant-la-lettre en kiest voor een persoonlijke identificatie waarin zij figureert als tijdgenote: ‘Ik las niet, ze praatte met me.’ Ingmar Granstedt, auteur van De cendres et d’amour. Portrait d’Etty Hillesum: Amsterdam, Westerbork, Auschwitz (uitg. Lethielleux, 2011), analyseert weer vooral haar godsbeeld en geeft haar een plaats onder de grote mystici. Maar ook voor Hillesums relatie met Spier trekt ze ruim zestig pagina’s uit.
De theologe Marie-Hélène du Parc Locmaria, auteur van ‘Tant souffrir et tant aimer’ selon Etty Hillesum (uitg. Salvator, 2011), gaat het verst. Ze ziet Etty Hillesum als een heilige trooster en martelares, iemand die ‘ons kan helpen het lijden te begrijpen en er een betekenis in te zien die ons op geen enkele wijze belet gelukkig te zijn’. Volgens de auteur getuigt haar werk van een ‘bijbelse wijsheid’ en ze vergelijkt haar met Jezus, ‘want ze kiest er vrijwillig voor het lot van de anderen te delen terwijl ze kon vluchten.’
Genoemde vijf boeken kenmerken zich door een vaagheid van genre: een mengsel van biografie, lange citaten, identificatie met Etty Hillesum en theologisch of spiritueel traktaat. De lezer krijgt het gevoel steeds hetzelfde boek te lezen. Persoonlijke noten zoals een bezoek aan het graf van Spier bij Bériault of informatie over een joodse grootmoeder bij Dutter scherpen het betoog niet aan. Een duidelijker genre lijkt Olympia Alberti te hebben gekozen, want zij noemt haar boek L’amour dans l’âme, le journal disparu d’Etty Hillesum (uitg. Presses de la Renaissance, 2011) een roman. Alberti, auteur van tientallen romans, essays en dichtbundels bij de betere uitgevers, laat Etty’s verdwenen dagboek beginnen op 9 augustus 1942, de dag dat Edith Stein in Auschwitz werd vergast. We zien haar pendelen tussen Westerbork en Amsterdam, veel Rilke lezen en zelfs Marina Tsvetajeva die het echte dagboek niet noemt. Alberti doorspekt haar tekst met talrijke citaten uit Etty’s werk, maar laat deze praktijk vrijwel vallen als ze in Auschwitz is aangekomen en nog enkele weken te leven heeft: de periode waarover we feitelijk niets weten. Troost vindt Etty in Alberti’s boek vooral bij de bomen in Auschwitz. In haar laatste nacht droomt ze van Edith Stein die ze in Westerbork had gezien en voert met haar een gesprek over God, liefde en de dood dat twintig pagina’s beslaat. Ze neuriet het Requiem van Mozart als ze vervuld van dankbaarheid voor God richting de gaskamer gaat.
De Etty Hillesum-cultus gaat in Frankrijk onverdroten verder. Zo kondigt uitgeverij Seuil voor mei 2012 het boek La profondeur de l’intime: le détachement chez Maître Eckhart van Éric Mangin aan, waarin voor de oude meester parallellen worden gezocht bij moderne denkers, ‘tels que Thérèse de Lisieux, Etty Hillesum, Camus, etc.’ Zou een dergelijke vergelijking, met alle vanzelfsprekendheid die er in besloten ligt, ook in Nederland voor Etty nog mogelijk zijn?