Jan de Heer
Brieven uit New York
Frits van der Molen aan Chris Engels
jan de heer (1948) publiceert sinds de jaren zeventig over architectuur en beeldende kunst. Recent verschenen Het architectuurloze tijdperk. De torens van Hendrick de Keyser en de horizon van Amsterdam (2000), De architectonische kleur. De polychromie in de puristische architectuur van Le Corbusier (2008) en Rietveld & Curaçao. Een modern architect op een Caraïbisch eiland (2011).
Zo’n twintig jaar geleden schreef Henk Hofland in nrc Handelsblad een stukje over Frits van der Molen, journalist bij Elseviers Magazine.1 Na vluchtigjes te zijn gelezen verdween het met de oude kranten in de vergetelheid, totdat ik een paar jaar later het tijdschrift De Stoep in handen kreeg en Hoflands stuk me plots weer helder voor de geest stond.
Het stuk bleek een repliek op een artikel van Martin van Amerongen naar aanleiding van het verschijnen van een vriendenboekje voor Van der Molen, acht jaar na diens dood. Van Amerongen tekende hem uit als een uitvreter, zuiplap en moppentapper.2 Hofland ontkende in zijn stuk Van der Molens hebbelijkheden niet maar voegde er iets aan toe, namelijk diens belangstelling en betekenis voor de literatuur. Frits van der Molen was aan het eind van de jaren veertig medeoprichter geweest van het satirische blad Mandril en een tiental jaren daarvoor op Curaçao van het literaire tijdschrift De Stoep. Hofland vertelde dat hij bij ontmoetingen met hem steevast twee vragen voorgehouden kreeg: ‘Heb jij zin om mee te doen aan de heroprichting van Mandril? En: je zou me een groot genoegen doen als je eens een stukje wijdde aan De Stoep.’ Een alinea verder verzuchtte Hofland: ‘Nooit heb ik Frits van de Molen zijn “grote genoegen” over De Stoep gedaan; ’t is zo’n kleine nalatigheid waarvan ik later spijt heb.’ Wat de reden van deze nalatigheid is geweest blijft in het ongewisse. In ieder geval leefde Van der Molen in de veronderstelling dat Hofland zijn stuk over De Stoep zo goed als gereed had. In een laatste brief aan Chris Engels van 22 augustus 1980 schreef Van der Molen dat het veertig jaar geleden was dat hij samen met Engels op Curaçao De Stoep was begonnen en dat aan dat memorabele moment in Nederland bekendheid gegeven was. Hij voegde daaraan toe: ‘Henk Hofland, van nrc Handelsblad, een goede vriend van mij, doet moeite om ook in die kwaliteitskrant iets gepubliceerd te krijgen.’
Frits van der Molen was samen met Chris Engels oprichter/redacteur van De Stoep, dat werd uitgegeven in Willemstad op Curaçao. Het is het enige Nederlands-
talige literaire tijdschrift dat gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog ononderbroken is verschenen.
Luc. Tournier, pseudoniem van Chris Engels (Rotterdam 1907 – Curaçao 1980), had voordat hij zich in 1936 als arts op Curaçao vestigde in Nederland reeds enige literair werk laten verschijnen. Aan het begin van de jaren dertig had hij een zekere naam in de rooms-katholieke studentenpers en publiceerde gedichten in het tijdschrift Het Venster. In 1936 kwam van hem de gedichtenbundel Verzen en penitentie uit. Engels was een multitalent. Hij schreef poëzie en proza, componeerde muziekstukken en na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1937 begon hij ook te schilderen. Frits J. van der Molen (Alkmaar 1908 – Amsterdam 1983) kwam in 1937 op Curaçao aan. Voor de oorlog heeft hij gedichten gepubliceerd in het tijdschrift Helikon. Ook op Curaçao ontplooide hij zich als dichter. Hij werkte er als secretaris van de Madurobank en van vele buitenlandse consulaten.
Van het tijdschrift De Stoep zagen zesentwintig nummers het licht, het eerste in september 1940, het laatste in mei 1951. Van der Molen was tweeënhalf jaar lang sinds de oprichting tot februari 1943 actief redactielid. Hij publiceerde in elk nummer tot november 1944 één of twee gedichten en twee maal een stuk proza. Hij opereerde als redactiesecretaris, verzorgde de correspondentie en deed de public relations door aan deze en gene een exemplaar van het blad te zenden. De eerste vijftien nummers waren gewijd aan Nederlandse literatuur, waarbij men vrijwel geheel teerde op kopij van lokale scribenten. Na nummer vijf uit december 1941 kwam de kopij uit een nieuwe bron en werd de redactie in nauw contact gedaan met de in New York verblijvende auteur Jan Greshoff.
Op Van der Molen oefende New York een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. In augustus 1941 ging hij er voor het eerst heen, in oktober 1942 een tweede keer. Deze laatste maal werd hij getroffen door een acute blindedarmontsteking. Greshoff zocht hem op in het ziekenhuis. Hij koesterde vanaf hun eerste contact grote sympathie voor Van der Molen. Samen beklonken zij toen de plannen voor het poëzienummer van De Stoep.
In februari 1943 verruilde Van der Molen Curaçao voor New York. Sindsdien onderhield hij per brief contact met Engels en zijn vrouw; de eerste dateert uit mei 1943, de laatste uit november 1944. Er zijn totaal twaalf brieven en telegrammen bewaard gebleven. De retourbrieven van Engels zijn verloren gegaan. Van der Molens brieven zijn een schets van diens leven en van de Nederlandse schrijvers- en kunstenaarskolonie in New York tijdens de oorlog. Ze tonen dat De Stoep er dankzij zijn aanwezigheid een gewaardeerde plaats innam en aftrek had. Ze laten zien hoe weinig hij afscheid van Curaçao genomen had en zich als redacteur op grote afstand bij het blad en de inspanningen van Engels betrokken voelde. Ten slotte zijn de brieven ook het teken van de abrupte wending die het blad aan het einde van de oorlog moest maken, toen de toevoer van kopij uit New York stopte. Greshoff ging terug naar Zuid-Afrika, Van der Molen naar Holland.
De eerste brief van 24/26 mei 1943 is geschreven drie maanden nadat Van der Molen bijna op kousenvoeten Curaçao verlaten had. Het laatste moet een vreemde gewaarwording voor Engels geweest zijn. Van der Molen was niet alleen zijn trouwe en actieve kompaan geweest in zake De Stoep, maar bovenal een huisvriend van de familie. Engels was er duidelijk door geraakt. Hij stuurde in deze periode zijn brieven in verband met redactionele zaken over De Stoep niet naar Van der Molen, maar naar Greshoff, wat Van der Molen weer pijnlijk trof.
Beste Kris en Lucilla,3
Door schade nog steeds niet wijs, van schaamte rood, opgevreten door deze immense, belachelijke stad, moet ik jullie nu schrijven voor ik daar helemaal nooit meer toe kom. De brieven, die ik in mijn gedachten aan jullie geschreven heb, die ik op kladjes neerschreef, die ik bijna klaar had, zijn ontelbaar en allemaal in de prullenmand terecht gekomen. ik kan geen brieven schrijven. Dit is de eerste naar Curaçao en die is natuurlijk aan jullie. Mijn zuster weet vermoedelijk nog niet eens of ik werkelijk aangekomen ben. Mijn gedachten gaan vermoedelijk nog verwarder door mijn hoofd dan de laatste jaren het geval was en ik weet soms niet hoe ik mij bergen moet van onrust. Het moet jullie wel erg ondankbaar voorgekomen zijn en ik heb daar vermoedelijk meer last van gehad dan jullie, alhoewel dit allemaal per slot maar leuteren is. Het is maar beter om tot de orde van den dag over te gaan.
Het is nu half twee op Maandag. Dit is de 33e verdieping van de Radio City Building, ongeveer 450 voet hoog. Ik zit in m’n eigen kantoor, netjes afgesloten door glas en ik heb een fijne schrijftafel. Waarop dit gebeurt is de schrijfmachine van m’n secretaresse, Mrs. Smith, die eigenlijk liever Miss Smith genoemd wil worden omdat haar man al negen jaar van haar vandaan is. Zij gaat voor mij door het vuur omdat ik niet leelijk en flink tegen haar kan doen. Dat kan ik eigenlijk tegen niemand. Ik heb druk werk en voel me soms een beetje meneer soms. Ik loop nog steeds zonder hoed en heb diezelfde oude regenjas nog en vergeet te lang om naar den kapper te gaan. Deze dingen zijn eigenlijk in strijd met den stand van mijn positie. Het zit niet in mijn karakter om dat te verbeteren. Ik voel me er goed bij. Ik ontvang elken dag nette heeren van groote maatschappijen en teeken soms 200 brieven per dag. Uit mijn kantoor kijk ik op 50 meisjes. (Het lijkt wel een verslag uit Time). Een ieder noemt mij meneer, waaraan ik nog steeds moet wennen.
Ik woon in de Greenwich Village, die jullie wel kennen van hooren zeggen. Het is eigenlijk het eenige gedeelte van New York, dat iets met een groot en prettig dorp te maken heeft. Vrijwel alle menschen die aan kunst doen wonen er. Joris Ivens4 b.v. De Village heeft zijn of haar eigen sfeer. Het is een minuut of tien van mijn kantoor met de Subway. De menschen doen er anders, loopen er anders, in andere kleeren b.v. en er zijn allemaal gekke en interessante dingen. Er is een groot park, de Washington Square. Daar wordt nu op het oogenblik een groote openlucht tentoonstelling van schilderijen gehouden van vrijwel alle schilders, die hier wonen, dat zijn er honderden. Het apartement waar ik woon is niet gek. Het is goed gemeubeld en er is een extra slaapkamer met een dubbel bed, hetgeen wel gemakkelijk is op zijn tijd omdat ik hier nog al veel aan de liefde doe. Ik heb mijn eigen keuken en heb b.v. gisteren al mijn maaltijden daar klaar gemaakt. Ik ben nog steeds een slordig man en met nog enkele maanden zal mijn kamer er net zoo uit zien als die in Curaçao.
Mijn broer vroeg ik bij telegram waar de Stoepen bleven. Wij kregen ze eerst op Maandag, 17 Mei, nu een week geleden. Zij waren aan Greshoff5 gericht, hetgeen mij persoonlijk wat pijnlijk trof. Ik weet dat dat allemaal mijn eigen schuld is. Als Kris in een brief aan Greshoffschrijft: ‘Met van der Molen is dat nu wel een beetje al te bar’ gaat dit als een mes door mijn lichaam. Ik was wel bijzonder enthousiast over deze uitgave en alle complimenten voor het voortreffelijke werk. Dat corrigeeren moet een heksenwerk geweest zijn. Ik weet niet of Greshoff al geschreven heeft, dat er alles aan gedaan is om een omslag van Joep Nicolaas6 te krijgen. Dat lukte echter niet. Zoodoende hebben jullie met een ander genoegen moeten nemen.
[…]
Het regent pijpestelen op het oogenblik. Vanuit mijn raam op de drie en dertigste verdieping kan je door mist niets zien. Ik heb jullie nog zooveel te vertellen, dat ik niet weet waar te beginnen. Het beste is vermoedelijk, dat ik – na deze bladzijde – de boel naar de post doe en morgen (?) verder ga. Maar dat is natuurlijk riskant. Vanmorgen was Viruly7 hier. Hij zat gisteren bij Greshoff en die belde op of ik nog misschien een Stoep over had. Hier zijn er 11 binnengekomen. Ik denk dat mijn broer er een gehouden heeft of gekregen heeft. Ze zijn als volgt verdeeld: Greshoff, Van der Veen, Gomperts, Goris, Simon Koster (die ontmoette ik en vond dat er hem wel een toe kwam), Slotemaker en Fernhout, Viruly.8 Ik heb er nu nog twee over. zou je er nog een vijftig kunnen sturen? Ik weet zeker dat ik er vele voor b.v. $ 1.50 zou kunnen verkoopen. Viruly heeft binnenkort (vermoedelijk) enkele verhalen klaar. Hij kan die opzenden. Als het niet gebeurt moeten wij niet boos zijn. Hij is enthousiast over het poëzie-nummer.
[…]
mijn bagage is hier nooit aangekomen. ik heb alle moeite gedaan om er iets van te weten te komen maar niemand kan mij iets zeggen. zou je daar mevrouw bloemendaal eens naar kunnen vragen?
Hordijk heeft een zeer goed omslag voor de Stoep gemaakt. Ik zou er hier een cliche van kunnen laten maken, maar dan moet ik het formaat weten. Ik zal daar vermoedelijk nog over telegrafeeren.
Het aanvankelijke geld, dat ik had, is min of meer uit mijn zak gevlogen. Ik moet het wel zeer kalm aan doen. Zouden jullie zoo goed willen zijn Hendrik de Wit9 te vragen, of ik misschien niet eens wat schrijven mag voor de Beurs of aan Hartog10 voor de Amigoe. Het leven is hier belangrijk duurder dan ik verwacht had. Mijn tanden hebben een klein fortuin gekost en ik doe het werkelijk kalm aan op het oogenblik.
Het is jammer dat ik op 10 Februari niet wat beter afscheid van jullie kon nemen. Het ging alles wel hopeloos. Mijn zuster kon ik nauwelijks bereiken en ik had ook Lucilla wel een zoen willen geven. Jullie zullen me de laatste maanden wel
behoorlijk hebben uitgescholden en daar hebben jullie ook wel gelijk in. Het telegram dat ik in La Guaira ontving, trof mij zoo dat ik ook toen weer onmiddellijk in de pen wilde klimmen. Maar het blijft bij mij meestal bij goede voornemens. De brief van Kris zal ik morgen beantwoorden.
Hoe is het eigenlijk met de subsidie afgeloopen? Waren de drukkosten hoog. Wat beteekent het als ik van Greshoff hoor, dat dit poëzie-nummer goed verkocht is? Hoeveel exemplaren? Hoeveel exemplaren zijn er gedrukt? zou ik niet als mede-uitgever en medewerker de verschillende critieken kunnen krijgen? Doe nu niet zoo ontzettend leelijk tegen me. Je weet toch hoe enorm ik me voor dat alles interesseer. Ik voel me hier soms overal buitengelaten. Het lijkt waarachtig wel of Greshoff voor mij in de plaats is gekomen. Op mijn eigen houtje moest ik gisteren dat communique van jullie tegenkomen in de Knickerbocker. Het is wel overdreven, maar dan voel ik mij toch niet erg prettig.
Ik ben plotseling, na de inzage van het poëzie-nummer, weer aan het dichten geslagen en laat hieronder enkele fragmenten volgen, die misschien tot iets goeds kunnen worden.
In de brief van 21 juli 1943 worden we deelgenoot van het gekrakeel rond de subsidieverstrekking aan De Stoep waarbij de Nederlandse regering in Londen, Greshoff en het Netherlands Information Bureau in New York en weet ik wie betrokken waren. Het ging om de rol van de goedkatholieke gouverneur van het eiland, Piet Kasteel, die voorwaarden aan de subsidie wilde stellen. Hij wees de subsidie uiteindelijk af en onmiddellijk daarna startte men vanuit de hoek der rooms-katholieken zelf een literair tijdschrift.
Beste Kristiaan en Lucilla,
Dit is mijn derde brief! Ik ben eenigen tijd met vacantie naar Jackson geweest en op den terugweg heb ik bij Adriaan van der Veen gelogeerd in Washington, waar het ook heel gezellig was. De vrouw van Hal Roach12 logeerde daar ook en met haar ben ik naar New York terug gereisd.
Je telegram heb ik beantwoord en ik hoop maar, dat Siem13 het geval gauw naar Curaçao kan krijgen, waar – volgens de laatste berichten wel kans op bestaat.
Als een donderslag uit heldere hemel kwam gisteren het bericht, dat op Curaçao
een r.k. litterair tijdschrift verschenen is. Greshoff belde op en zei: ‘Ik kan je precies de reden vertellen, waarom die subsidie geweigerd is’ en toen kwam het Lux verhaal, dat niet zoo schoon als zeep van dien naam ruikt. Wil je mij allerspoedigst en uitvoerig mogelijk vertellen hoe dat allemaal in zijn werk gegaan is? Kwam het voor jou ook niet erg onverwachts? De Stoep heeft toch altijd open gestaan voor een ieder. Wim van Nuland is r.k., jij bent r.k., Marcel de Bruin is een bruine jongen, Elias is een Jood enz.14 Op wiens instigatie is die boel in het leven geroepen. Welke litteratoren denken zij in het tijdschrift onder te brengen. Ik voel het heele geval als een steek in den rug, een gemeen streekje, maar weet niet of ik gelijk heb.
Je moet Greshoff niet te hard vallen. Hij is een beetje eigengereid en dat heb ik dikwijls betoogd, maar het blijft een fijne vent, met een jong hart, die uitsluitend over de Stoep en de jonge litteratuur praat en zoo iemand moeten wij hebben. Inmiddels zal je door zijn brieven ook wel tot dat inzicht gekomen zijn. Hij staat min of meer in een scheve positie, doordat de Wit hem allereerst met een brief benaderde, waaruit een correspondentie is tot stand gekomen. Hij belde op, dat hij vanmorgen juist een brief van je ontvangen had en gisteren heeft hij je geschreven naar aanleiding van een brief, die je aan Slotemaker geschreven schijnt te hebben.
Ingesloten een afdruk van het cliche, dat m.i. voortreffelijk geslaagd is. Wij moeten die Stoep doorzetten ondanks Lux en aanverwante artikelen. Bestaat de mogelijkheid, dat van Nuland van hoogerhand medewerking ontnomen wordt?
[…]
Joris Ivens komt pas eind Augustus terug uit Hollywood, waar hij lezingen voor de film-universiteit houdt en werkt aan een film over Japan. Wanneer hij terug komt zal ik hem vragen, maar hij is meer filmer dan schrijver meen ik. Fernhout heeft hier als filmer een voortreffelijke naam en legt nu de laatste hand aan de film ‘The Dutch Tradition’, waarvan ik gisteren de ‘preview’ heb zien draaien. Het is niet voor publicatie vatbaar, maar in de film, die over Holland gaat en daarna Indie en Curaçao Suriname en Aruba en dan de inval in Holland, de oorlog in Oost-Indie, de defensie in West Indie en welke rolprent 35 minuten duurt, speel ook ik een niet onbelangrijke rol. Er komt een gedeelte in voor over de ondergrondsche in Holland, gedeeltelijk opgenomen op het dak van de Carnegie Hall. De man in de regenjas en met de hoed op, die naar vliegtuigen seint, ben ik. Het is buitengewoon geslaagd en het doet niet voor Fritz Lang onder, zoo ik zoo zeggen. Praat er echter maar niet over, want anders krijg je weer schrijverij. Over Hartog gesproken: hij bood mij aan – door jouw bemiddeling, – om elken veertien dagen iets te schrijven, drie kolommen, voor $5.- per heel stuk. Dat is belachelijk weinig. Wanneer hij daar $10.- elke veertien dagen van maakt, dan is er over te praten. Ik zou het wel kunnen en vermoedelijk anders dan de gebruikelijke correspondenten. Wil je er ook eens met Witje over praten?
[in handschrift] 8/10 Laat ik dezen brief maar op de bus doen, alvast. Hij ligt al te lang. Ik schrijf spoedig meer. Ik heb al in een tijd niets gehoord.
Beste groeten, en een zoen voor Lucila
Jullie Frits
54 W 10th Str
Het was op Curaçao tijdens de oorlog een komen en gaan van nationaal en internationaal meer en minder vermaarde kunstenaars, musici, schrijvers, schilders. Vaak staken zij in New York hun licht op over de mogelijkheden op het eiland, zoals in dit geval Herman de Man. In deze brief van 7 oktober 1943 maakte Van der Molen melding van een kortstondige relatie met de schrijfster Dola de Jong.
Beste Christiaan en Lucilla,
Veelschrijver Herman de Man15 is op het oogenblik in Curaçao om daar eens even flink te vertellen wat er zoo met de cultuur op dat vrije stuk Nederland gebeuren moet en daarvoor wil ik je waarschuwen.
De Man was tot nu toe niets anders dan de auteur van ‘Het Wassende Water’ voor mij, een boek dat niet gek moet zijn maar dat ik niet heb gelezen. Ik zou dezen meneer nooit ontmoet hebben, indien hij mij niet had opgebeld met de inleiding: ‘spreek ik met den dichter-verscheper F.J. van der Molen’ wat ik wel grappig vond
maar niet begreep. Ik heb niets met de verscheping van de bagage van meneer de Man te maken, maar heb getracht hem te helpen. Wij spraken toen over ‘de Stoep’ en hij zei dat hij boodschappen voor ‘de Stoep’ had. Ik heb hem gevraagd te lunchen en dat is toen met Simon Koster erbij gebeurd. Gedurende de lunch is de Heer de Man mij gaan tegenstaan. Ik heb zelden een man gezien, die zoo ontzettend met zich zelf is ingenomen en meent de wijsheid in pacht te hebben. Op een onverdacht oogenblik heb ik, waar ik achteraf spijt van had, jouw adres gegeven en hij zal daar inmiddels wel geweest zijn. Laten wij dezen man niet bij de Stoep halen want dan zijn wij gesjochten. Hij had een juffrouw in Londen ontmoet, die Juultje Roggeveen heet en wier naam mij bekend is. Zij heeft wel het een en ander geschreven en wilde aan de Stoep meewerken. Laat ze dat maar doen. Herman de Man kan je het adres geven. Nee, het is beter, dat ik dat hieronder neerpen. ‘Als U iets heeft liggen’, heb ik tegen de Man gezegd, ‘kunt U dat altijd insturen’.
‘Ik heb het blad nooit gezien’, zei hij toen, ‘en wanneer het te dilettantistisch is kan ik daar natuurlijk niet aan meewerken’.
Zulke dingen ergeren mij en, ik weet, jou ook. Greshoff kent hem wel en weet er meer van te vertellen. Hij heeft hem hier nauwelijks willen ontmoeten. Koster kan hem niet luchten of zien. De Man is wel een prettig causeur maar met iets ‘gezonds’ waar ik niet goed tegenkan. Als je hem ziet aankomen ruikt het naar de poep. Het is een zgn. ‘stoere knaap’ met Blut und Boden ideeen. Hij vond Londen na 1½ jaar verschrikkelijk en vond, na een week in New York, dat deze gigantische stad zoo ‘leefde’. ‘Kijk’, zei hij, en wees op een juffrouw aan een bar, ‘ik wil wedden dat ik met die juffrouw na een kwartier in het interessantste gesprek gewikkeld ben’. Ik weet uit ervaring, dat dat niet zoo is. Hij zei ook nog, dat hij in aanmerking gekomen was voor de Nobelprijs ‘zooals U misschien wel weet’. Volgens Greshoff is daar geen sprake van en het lijkt me ook wel erg.
Maar laten we de Man maar het sterke mannetje laten.
[…]
Je laatste brief heb ik ontvangen en ik was buitengewoon blij met den inhoud. Ik dacht dat je erg tegen me te keer zou gaan omdat ik jullie en iedereen nog altijd zoo enorm verwaarloos. Ik hunker, wanneer ik je brieven ontvang, om onmiddellijk terug te schrijven en de zinnen komen in mijn hoofd als ruiters te paard. Maar ik heb godverdomme niet de macht, alhoewel ik nooit vloek. Was ik niet zoo gemakzuchtig en uitstellerig dan zou dit veel dingen ten goede komen. Ik verklungel hier m’n dagen voor negentig percent. Ik kan eenvoudig geen minuut op m’n kamer zitten. Iemand grijpt mij dan naar den keel lijkt het en ik moet er uit en loop soms uren op zoek naar iets ik weet niet wat. Ik heb dat in Curaçao ook gehad, maar hier is het veel erger geworden. Het zal mij goed doen wanneer ik jullie niet kwaad zie, want dat zou mij nog meer neer drukken.
Ik ga nogal veel om met Dola de Jong16. Dola de Jong is eigenlijk, wat je zou kunnen noemen, een heel goede vriendin, waarmee ik van den beginne een zeker
contact had. Dola is de vrouw van den schilder Jan Hoowij17. Hij zit in Engeland en zij werkt hier in hetzelfde gebouw. Op een morgen belde een Mevrouw Wilson, die aan beeldhouwen doet en daarvan leeft. Zij nodigde mij uit om te komen eten en daar zou ook Mevrouw Hoowij zijn, die mij ‘graag zou ontmoeten’ zooals dat heet. Ik heb toen Greshoff opgebeld wie Mevrouw Hoowij was. Zij heeft een boek gepubliceerd bij Querido in Holland nog met den naam ‘De Dans om het Hart’ in de Distelreeks. Er is door de critiek nogal veel aandacht aan besteed omdat het op een goede wijze het jeugdprobleem in Holland behandelde. Zij heeft daarna zes kinderboeken geschreven, waarvan er nu twee in het Engelsch vertaald zijn. Greshoff zei, dat ze erg ‘litterair’ was en met Hoowij op 10 Mei 1940 in Marokko was getrouwd. Zij hebben toen een jaar in Tanger gewoond. Zij had ook gedichten geschreven, maar die wilde ze nooit uit haar handen geven. Dat was dus het telefoongesprek. Een half uur later belde Greshoff op en zei dat Mevrouw Hoowij had opgebeld en vroeg wie nu eigenlijk wel die van der Molen was. Dat was wel grappig.
Dola, die zeer aantrekkelijk is, heb ik dien avond bij Mevrouw Wilson regelmatig tegen gesproken. Dat maakte wel indruk op haar en wij zijn daarna tot diep in den nacht uitgeweest. Wij hebben daarna menig avontuur gehad en ik eet vrijwel elken avond met haar. Zij gaat den 18en voor een week naar de Yale University om lezingen over de Nederlandsche litteratuur te houden. Doordat ik niet verliefd op haar ben, demonstreer ik tegenover haar een zekere ‘brute kracht’, wat vrouwen – zooals ik gemerkt heb – niet versmaden. Zij is bijzonder goed voor mij en probeert alles om mij maar aan het schrijven te krijgen.
Gomperts, die hier tweemaal in de maand komt, kent haar omdat zij op hetzelfde kantoor dan werken en wij gaan altijd met z’n drieen eten en hebben de noodige lol of daaromtrent. Ik heb haar gedichten gelezen, maar, toen ik nogal veel aanmerkingen maakte werd ze zoo kwaad dat ze de boel verscheurde. Het is niet onaardig, maar toch niet veel ook. Gomperts en ik zijn goede vrienden geworden en hij is vrijwel de eerste hier die mij ‘ligt’.
Morgen meer.
In het navolgende, gedateerd 15 november 1943, verhaalt Van der Molen over de perikelen bij de overgang van zijn eerste baan bij een semi-overheidsorgaan (in oorlogstijd), de Netherlands Publishing Corporation dat onder meer The Knickerbocker Weekly uitgaf, naar het particuliere persagentschap Aneta, dat in 1941 in New York door Nol Vos Dias was opgericht.
Beste Kris en Lucilla,
Wanneer de brief inderdaad op 19 October op de bus werd gedaan, heeft hij er verrekte lang over gedaan. Hij kwam hier op 11 November aan en heeft er dus ruim 3 weken over noodig gehad. Ik was er bijzonder blij mee en nam het onmiddellijk
met Greshoff op. Die heeft daarbij het voordeel, dat hij meteen terugschrijft en er is ‘s-avonds direct een brief op de bus gedaan. […]
Mijn bagage heb ik nooit ontvangen!
De vorige keer vertelde ik over Dola de Jong, de vrouw van den schilder Hoowij. Je moet daarop eens Stoep Nr. 7 opslaan. Daar staat een critiek van den heer Bromberg18 op het werk van den echtgenoot. Zij heeft nu een boek geschreven ‘The level land’ met teekeningen van haar man en dat heeft hier nogal veel succes. Ik heb nu weer enkele keeren ruzie met haar gehad en dat is voorlopig ook weer van den baan.
Dan is er de laatste weken iets heel belangrijks gebeurd. Van Simon Koster kreeg ik een uitnoodiging om bij Aneta te komen werken. Ik voelde daar, zooals te begrijpen, heel veel voor. Het is meer in mijn lijn en hier is het hoofdkantoor met slechts twee redacteuren, de heeren Vas Dias19 en Koster. Vas Dias was 18 jaar correspondent in Londen van de Telegraaf en Koster 7 jaar van de n.r.c. in Berlijn en een paar jaar in Londen en daarna in Hollywood. Zij weten er dus wel het een en ander van en het zou een verdomde goede leerschool zijn. Bovendien klinkt ‘redacteur bij Aneta’ niet slecht en mijn salaris zou in den beginne hetzelfde als bij de N.P.C. zijn maar met opslag-vooruitzicht. Het heele geval lag volkomen in mijn lijn want ik heb naar zooiets altijd min of meer gesnakt. Dat zaakje is toen aan het rollen gebracht maar niet met de resultaten die ik verwacht had. Ik moest proefwerk indienen en schreef een niet slechte studie over de conferentie in Moskou, die in goede aarde viel, ik vertaalde dingen in het Engelsch die aangenomen werden en maakte stukjes voor de Amerikaansche pers, die inmiddels al in de kranten hebben gestaan. Dat was dus niet zoo gek eigenlijk. De Nederlansche militaire autoriteiten moesten in het geval gekend worden en ik kwam in het midden van de belangstelling te staan. Men zei daar, dat ik bij de N.P.C. vrijstelling had gekregen omdat ik onmisbaar voor die instelling was. Ging ik nu over naar Aneta dan bleek het dus, dat ik niet meer onmisbaar was.
Ik werd dus opgeroepen en van top tot teen onderzocht. Er zijn vier groepen: je kan a. b. c. of afgekeurd worden. Werd ik a. of b.. dan betekende dat, dat ik kerngezond was en ik actieve dienst zou moeten doen. Nu dacht ik, door al die jaren in Curaçao en een vrij grootsch drankgebruik, dat ik voor c. of afgekeurd in aanmerking zou komen. Indien zoo, dan was een weinig vuil aan de lucht. Het gekke is, dat ik – naar met groote zekerheid te zeggen is – kerngezond ben. Er werden foto’s genomen (vanmorgen de laatste) en het schijnt er allemaal van binnen goed uit te zien. De militaire lieden hier, gezeten op een gewichtig bureau, zijn blij dat ze een interessante klant hebben. Indien a. of b. gekeurd krijgen zij het recht mij naar Engeland te zenden, wat nooit de bedoeling van mijn heengaan naar New York geweest is. De eenige, die mij dan dispensatie zou kunnen geven of vrijstelling, is de Minister van Oorlog en misschien komt dat ook nog wel voor elkaar. De resultaten van het onderzoek worden binnen de volgende dagen bekend.
Kom ik bij Aneta dan zal ik in de eerste plaats de West-Indische pers moeten verzorgen. […]
Landerigheid is troef in de brief van 30 juli 1944. Ook uit andere brieven vanuit New York naar Curaçao blijkt dat D-day, 6 juni 1944, onmiddellijk als keerpunt van de oorlog gevoeld werd. Het aanvankelijk enthousiaste samenwerken met Greshoff c.s. aan De Stoep werd door Van der Molen vervangen door het mijden van contact.
Beste ‘vergeten’ paar,
Het is zondag en half drie in den middag. Het is buiten warm en tegen de 90 graden, warmer dan het op Curaçao is en morgen verwacht men het nog warmer. Er is geen goede bries en de vlaggen van alle landen hier op Rockefeller Plaza hangen lusteloos. Ik moet hier tot negen uur vanavond zitten en ik zal m’n tanden, die nu in orde zijn, op elkaar zetten om jullie eindelijk te schrijven. Vele malen heb ik ‘s-avonds een dergelijke poging gedaan maar bij het overlezen kwam het altijd tot verscheuren. Het kantoor is koel en air-conditioned. Vandat is het hier wel prettig werken. M’n baan staat me nog steeds bijzonder aan en ik ga elke middag opgewekt naar kantoor, voor zoover ik nog opgewekt kan zijn, of eigenlijk, opgewektheid op m’n eigen manier.
Vannacht heb ik bij m’n weduwe doorgebracht. Zij is lief en met een enkele grijze haar. Zij is getrouwd geweest, gescheiden en hertrouwd met de mans broer die doodgegaan is. Zij heeft een klein baantje en heeft een aangenaam apartement alhoewel apartement misschien met twee p’s geschreven moet worden, maar dat weet ik zoo direct niet. Zij is zes jaar onderwijzeres geweest aan een school voor ‘afhankelijke kinderen’. Misschien daarom wel dat zij mij een warm hart toedraagt en haar goed lichaam. Zij verliet hedenmorgen om tien uur het smalle bed en om elf uur zat ik aan een keurig gedekte tafel met sinaasappelen-sap, veel roereieren, toast, koffie, perzikken en druiven en een zoete cigaret. Het leven leek mij toen iets beter dan gewoonlijk en zij zegt niet veel en gaat haar eigen loome gang en wanneer zij iets zegt zie ik alleen haar groote bruine en droeve oogen en zij zegt nooit iets over haar vroegere leven maar wel dat ik maar moet trouwen met een jong, lief meisje. ‘You need somebody to take care of you’! En dat is ook eigenlijk wel zoo, want ik kan eenvoudig niet op mezelf passen. Ik bezorg mijzelf zooveel onnoodige moeilijkheden en ik maak mijn leven tot een hutspot van rarigheid en rotzooi dat ik duizend kansen voorbij laat gaan. Mijn salaris is niet al te slecht, maar je kan er geen bokkesprongen van maken. En juist die bokkesprongen maak ik bij tientallen. Ik gooi m’n geld op onverantwoordelijke wijze weg en zit een paar dagen na ontvangst van m’n salaris in de grootste moeilijkheden. Die moeilijkheden hebben zich zoo opgestapeld, dat ik voorloopig geen kans zie om er uit te komen. Ik heb wel
meer in die moeilijkheden gezeten en heb een zekere ervaring op dat gebied. Nu tracht ik alle zeilen bij te zetten om buiten de onaangenaamheden te blijven en neem elke avond vitamine B voor het naar bed gaan. Er zijn wel tien lieden hier die geld van mij krijgen en ik heb een idee dat menschen een straatje omloopen wanneer ze mij zien maar dat kan ook verbeelding zijn. En nu we toch weer midden in de vandermolen-lijdensgeschiedenis zijn aangeland, is het goed te weten dat het een minuut geleden begon te hagelen en te donderen en Dinsdag is het Augustus.
Vandeweek had ik een onderhoud met prof! van der Veldt20 en deze schrijfmachine heeft plotseling ook last van het weer geloof ik. Hij gaf mij jullie groeten en nog wel bedankt voor het telegram op mijn verjaardag, die min of meer onopgemerkt voorbij ging. Mijn zuster feliciteerde een maand te vroeg. Koster gaf een bundel chineese gedichten in de Engelsche vertaling en Elias kwam met een das aanzetten, ‘de eenige die ik voor $ 6,- kon krijgen’ zei hij. Hij schijnt hier toch niet te blijven alhoewel door zijn toedoen de Knickerbocker er wel wat beter uitziet. Misschien gaat hij naar Engeland of Canada. […]
Jullie hebben Nucete Sardi21 te logeeren gehad en ik twijfel er niet aan of dat is heel prettig geweest. Spreekt hij (van de Nucete Sardientjes fabriek, zei Elias) Engelsen of kan Chris hem in ’t Spaansch verstaan? Gisteren heb ik Chris’ brieven gelezen aan Greshoff, die onmiddellijk heeft terug geschreven. Misschien komt het er toch nog van dat hij naar Curaçao gaat. Het is een heele lijdensgeschiedenis geweest. Ik zie Greshoff niet al te veel meer, zoo min Adriaan van der Veen. Maar er is geen contact en toen ik kortgeleden op een Zaterdagavond om half tien naar huis ging zag ik Greshoff en van der veen en hun twee vrouwen voor me loopen en ik ben toen plotseling een straatje omgeloopen en heb me toen voortdurend afgevraagd waarom toch, maar ik kon er geen antwoord op geven. […]
Deze brief van 23 november 1944 behoort tot ik laatste die door Engels uit New York werden ontvangen. De kopijvoorziening voor De Stoep door Greshoff c.s. komt hierna geheel stil te liggen, ondanks de plannen die er waren voor een Ter Braak-Du Perron-Marsmannummer. De forse wending die het blad nadien onderging, is te danken geweest aan de buigzaamheid van Chris Engels. De naoorlogse nummers stonden in het teken van de Antillianisering an De Stoep, enerzijds door ruimte te bieden aan lokale auteurs en anderzijds door materiaal en werkwijzen te absorberen uit de moderne literatuur van de omringende landen.
Beste Lucila en Kris,
Met groote vreugde vond ik gistermorgen de briefen uitknipsels op m’n lessenaar. Het is vandaag ‘Thanksgivingsday’ en dat beteekent Zondag, waarom weet ik niet precies. Het is koud, lekker weer buiten met een blauwe lucht, ik kan die lucht niet zien achter m’n schrijfmachine omdat er een wolkenkrabber van 63 verdiepingen in
m’n gezichtsveld staat. Ik ben vannacht om 4 uur naar bed gegaan en werd om 11 uur wakker. […]
Wat copy betreft, ik heb dadelijk met Greshoff gesproken, die zich de laatste tijd niet al te goed voelt. Hij is nu bezig met een ter Braak – Marsman nummer, dat – door de vele brieven die hij in bezit heeft en de vele herinneringen – interessant kan worden. Ik heb hem toen maar niet de naam Hans Gomperts genoemd, want, zooals ik indertijd al heb geschreven, Gomperts was een groot vriend van ter Braak, du Perron en Marsman. Je zou, wanneer hij bij je komt, kunnen vragen of hij nog bescheiden heeft, of althans een hoofdstuk wil schrijven of zoo iets. Hij is een groot vriend van mij en je zal hem zeker op prijs stellen. Hij kent mij door en door en stelt in mijn gedichten, maar vooral in mijn proza veel belang. Ik schreef hem tweemaal een brief naar Londen en die liet hij daar lezen omdat hij dacht dat ze goed waren. Jacques Gans22 in Londen, die dat bekende boek heeft geschreven hoe heet het ook weer, zei dat die van der molen daar mee door moest gaan. En dat heb ik nu gedaan en ben bezig aan een verhaal dat ‘Angelina en de partij’ heet. Over de eerste bladzijden was zoowel Gomperts als Greshoff enthousiast en Greshoff deed mij wat beter voelen toen hij zei: ‘Als je dit naar groot nederland gestuurd zou hebben, zou het onmiddellijk en zonder discussie gepubliceerd zijn.’ Ik werk bij vlagen en er zit niet al te veel schot in. Ik heb 15 bladzijden af en dat is wel vlug gegaan, met altemet eens een bladzij erbij. Vraag Gomperts (die vermoedelijk pas einde Februari bij jullie zal komen) eens naar die Gans. Van der Veen werkt nog steeds aan zijn boek, maar ik zal hem onderhouden. Een minuut geleden sprak ik met Dola de Jong. […] Zij is nu erg bezig aan een boek, dat ik – toen ik bij haar een week op vacantie buiten ergens was – voor een groot deel gelezen heb. Ik raadde haar (omdat het mij erg meeviel) een bepaald hoofdstuk aan Greshoff te geven, die het zoo goed vond dat hij het in de bloemlezing zal plaatsen. Zij vertelde me nu, dat zij een ander hoofdstuk heeft dat wel goed lijkt of anders dat van die bloemlezing. Bob Boon23 zond mij op V-mail papier een gedicht over de Betuwe, dat ik wel goed vind. Het zal hierbij gaan.
Laat Kris zich niet ongerust maken. Het komt allemaal voor elkaar. Ik zal erg m’n best doen.
Morgen ga ik met deze brief door. Ik moet nu (over Gans gesproken) gans gaan eten tot ik er ongans van word.
[onder de getypte brief in handschrift] Dec 2. Het is het beste dat ik dezen brief op de post doe. Dola heeft me een hoofdstuk gestuurd, dat ik spoedig zal afzenden. Bedankt voor dat van ‘van Boven’. Het is Zaterdagmiddag half zes.
Hartelijke groeten
en Lucila de gebruikelijke en welgemeende zoen
Frits
Over dit hoofdstuk/artikel
over Frits van der Molen
over Luc Tournier
brief aan Luc Tournier
brief van Frits van der Molen
brief aan Luc Tournier
brief van Frits van der Molen
brief aan Luc Tournier
brief van Frits van der Molen
brief aan Luc Tournier
brief van Frits van der Molen
brief aan Luc Tournier
brief van Frits van der Molen
brief aan Luc Tournier
brief van Frits van der Molen
- 1
- H.J.A. Hofland, ‘De vloek van de reputatie’ in nrc Handelsblad, 05-07-1991.
- 2
- Martin van Amerongen, ‘Nee Frits, je ziet, we zijn je niet vergeten’ in nrc Handelsblad, 14-06-1991.
- 1
- Marie Pompoen is een berucht openlucht-bordeel op Curaçao.
- 3
- Chris Engels, alias Luc Tournier, huisarts, schilder, schrijver, musicus, met Frits van der Molen oprichter De Stoep (1907-1980); Lucila Engels-Boskaljon, schilderes, echtgenote Chris Engels (1920-1993).
- 4
- Joris Ivens, filmmaker (1898-1989).
- 5
- Jan Greshoff, schrijver (1888-1971).
- 6
- Joep Nicolas, schilder en glazenier (1897-1972).
- 7
- Adriaan Viruly, piloot en schrijver (1905-1986).
- 8
- Adriaan van der Veen, schrijver (1916-2003); Hans Gomperts, schrijver (1915-1998); Jan-Albert Goris, alias Marnix Gijsen, Vlaams schrijver (1899-1984); Simon Koster, schrijver, filmmaker (1900-1989); N.A.C. Slote-maker de Bruïne, hoofd Netherlands Information Bureau New York; John Fernhout, filmmaker, fotograaf (1913-1987).
- 9
- Hendrik de Wit, journalist, schrijver, redacteur De Stoep (1910-1978).
- 10
- Joh. Hartog, hoofdredacteur Amigoe di Curaçao (1912-1997).
- 11
- Gepubliceerd als ‘Vers’ in De Stoep 11, 3, p. 7, april 1944.
- 12
- Hal Roach, Amerikaans filmproducent (1892-1992).
- 13
- Simon van der Molen, broer van Frits, piloot, ‘distributeur’ van De Stoep over de wereld.
- 14
- Wim van Nuland, alias pater Michael Möhlman, schrijver (1911-1969); Marcel de Bruin, pseudoniem van René de Rooy, schrijver (1917-1974); Eduard Elias, journalist (1900-1967).
- 15
- Herman de Man, pseudoniem van Sal Hamburger, schrijver (1898-1946).
- 16
- Dola de Jong, schrijfster (1911-2003).
- 17
- Jan Hoowij, schilder (1907-1987).
- 18
- Paul Bromberg, binnenhuisarchitect en publicist (1893-1949).
- 19
- Abraham Arnold Vas Diaz, journalist, directeur van het New Yorkse persagentschap Aneta, later directeur Nederlands-Indisch persagentschap Aneta (1890-1966).
- 20
- Vermoedelijk F.J. van der Veldt, psycholoog.
- 21
- José Nucete Sardi, Venezolaans schrijver, diplomaat (1897-1972).
- 22
- Jacques Gans, schrijver, journalist (1907-1972).
- 23
- Robert Boon, filmacteur (1916).