Igor Cornelissen+
George Orwell en de Britse geheime dienst
Kanttekeningen bij een ‘onthulling’
George Orwell – pseudoniem van Eric Arthur Blair (1903-1950) – besloot in 1936 in Spanje tegen het fascisme te gaan vechten. Hij dacht dat je een introductie nodig had van een linkse partij. Daarom ging hij naar het hoofdkwartier van de Britse Communistische Partij, waar hij door de algemeen secretaris Harry Pollitt ontvangen werd. Deze oud-ketelmaker vertrouwde de jonge schrijver niet erg. Wilde hij dienstnemen in de Internationale Brigade? Orwell antwoordde dat hij het nog niet wist; hij wilde er eerst eens om zich been kijken. Dat was niet de benadering van de echte gelovige. Pollitt weigerde assistentie en toen Orwell toch in Spanje aankwam, had hij introductiebrieven op zak van de links-socialistische Independent Labour Party, waarvan hij in 1938 korte tijd lid zou worden. Pollitt had gelijk, Orwell ook: ze hoorden niet bij elkaar.
Spanje werd voor de schrijver een keerpunt. Een kogel trof hem in zijn keel, waardoor zijn stem altijd hees zou blijven klinken. Vóór zijn Spaanse periode voelde hij zich vagelijk links. Hij wilde na zijn tijd bij de Britse politie in Birma vooral ‘decent’ zijn en dat niet op de kleinburgerlijke manier die door Multatuli en Du Perron zo op de hak is genomen. Het was ook niet het soort politieke correctheid die de dagbladcommentaren van nu tot een grauwe brij maakt. Orwell nam standpunten in en probeerde daarnaar te leven. Spanje werd een kolossale les, waarvan de strekking zichtbaar zou worden in de twee boeken waarmee hij beroemd werd: Animal Farm (1945) en 1984, dat vier jaar later, kort voor zijn dood, uitkwam. Het zijn magistrale analyses van het totalitarisme in het algemeen en het stalinisme in het bijzonder. Satires die, oordeelden recensenten, hem op één lijn brachten met Jonathan Swift.
Orwell had de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie gevolgd. Hij wist, ruwweg, hoe Stalin aan de macht was gekomen, hij had over de eerste Moskouse monsterprocessen gelezen en zijn tocht naar Pollitt was dan ook lichtelijk naïef. Tien jaar later was Orwell gerijpt en
werkte hij, hoestend en bloed opgevend, aan zijn politiek testament, al had hij nog veel plannen en zag hij 1984 helemaal niet als een afsluiting.
In Spanje was Orwell voor de eerste keer, schreef hij aan een vriend, echt in het socialisme gaan geloven. ‘Voor het eerst in mijn leven was ik in een stad waar de arbeidersklasse in het zadel zat. […] Elke winkel en elk café had een bordje waarop stond dat de zaak gecollectiviseerd was; zelfs de schoenpoetsers waren gecollectiviseerd en hun kistjes waren roodzwart geschilderd. Kelners en winkelbedienden keken je recht in de ogen en behandelden je als een gelijke.’ Fooien waren afgeschaft en niemand sprak een ander meer aan met ‘señor’ of ‘Don’, maar met ‘kameraad’ en ‘jij’. Orwell diende in de gelederen van de poum (een links-socialistische partij) en van de anarchisten, en met die politieke kleuren zou hij zijn hele, korte leven blijven sympathiseren. Het was een Orwelliaans socialisme, waarbij de liefde voor de natuur hoorde, de strijd voor de zuiverheid van de taal en een passie voor mooie, oude dingen, die misschien tamelijk nutteloos waren maar in ieder geval niet uit een fabriek kwamen. De passage in 1984 waar de rebellerende hoofdpersoon, Winston Smith, in een verlopen winkeltje een pressepapier koestert, is tekenend. Hij koopt in het winkeltje een honderd jaar oude koraal ingesmolten in glas. Hij vindt het niet alleen mooi maar ook aantrekkelijk, omdat het stamde ‘uit een tijd die volkomen anders was dan het heden’. Het was voor hem als partijlid een compromitterend voorwerp. ‘Alles wat oud was, alles wat mooi was trouwens, was altijd vagelijk verdacht.’
Over geen gebeurtenis sinds de Grote Oorlog van 1914-1918 waren, stelde hij vast, grotere leugens verteld dan over de Spaanse Burgeroorlog. Het deed er niet toe of je de fascistische of de linkse bladen las. Dat was Orwells oordeel kort na zijn terugkeer in Engeland. Als je het Sovjet-Russische standpunt rauw en kort samenvatte, luidde dat: ‘Verpletter de revolutie, anders krijgen jullie geen wapens meer.’ Orwell beschreef zijn eigen ervaringen in Homage to Catalonia (1938), een politiek reisverslag, dat net als zijn andere boeken slecht werd verkocht, maar na zijn dood als een klassiek werk is erkend. In Spanje hadden de stalinisten het eerste monsterproces buiten de Sovjet-Unie willen organiseren. Dat lukte net niet, maar er zijn wel heel wat onafhankelijke strijders wegens ‘verraad’ doodgeschoten of zoekgemaakt. Wie zich tegen de stalinistische directieven verzette, was of een fascist of een trotskist. Uiteindelijk maakte dat weinig uit, want in de Moskouse optiek was een trotskist (in feite iedere onafhankelijke socialist) een handlanger van de fascisten.
Orwell behoorde nooit tot de fellow travellers van het communisme en na Spanje was daar minder aanleiding voor dan ooit.
Zijn Spaanse ervaringen lieten hem niet meer los. Er is hem, ook door goede vrienden, verweten dat hij zo weinig van de socialistische ‘theorie’ wist. Het was gelukkig zijn terrein niet. Orwells bagage bestond veelal uit een combinatie van praktische ervaringen en gezond verstand.
George Orwell kwam, bijna een halve eeuw na zijn dood, in juli 1996 weer even in het nieuws. Er was sprake van een aantekenboekje waarin hij namen had genoteerd van schrij-
vers die volgens hem communist waren of met het communisme sympathiseerden. Dat boekje had hij in maart 1949, toen hij al een ongeneeslijke tbc-patiënt was, afgestaan aan Celia Kirwan, die werkte voor een Britse geheime dienst, het Information Research Department. Mevrouw Kirwan bezocht hem in het ziekenhuis en Orwell gaf haar toestemming het boekje, dat in zijn Londense flat lag, in te zien. Ze mocht er alleen niets uit publiceren, want dat zou hem op processen wegens Laster kunnen komen te staan.
Het bericht kwam uit Engeland, waar ieder jaar door het Public Record Office documenten openbaar worden gemaakt. Het was een primeur van The Guardian, die het bericht op 11 juli 1996 op de voorpagina zette. Het was ook nieuws voor Nederland. ‘George Orwell ontmaskerd als een verklikker,’ luidde de kop in Het Parool op dezelfde dag. In Trouw van een dag later werd de Orwell-vertaler Martin Schouten om commentaar gevraagd. Dat Orwell een lijst bijhield van vermeende communistische schrijvers had Schouten nooit verwacht. ‘Wat bezielt iemand om dat te doen? Dat wijst toch op paranoïde trekken. En dat Orwell de lijst gaf nog voor ze er om vroegen, ja dat verbaast me zeer.’ Verderop in het Trouw-stukje noemt Schouten Animal Farm en 1984 ‘hysterische’ boeken, al voegt hij daar ‘begripvol’ aan toe dat Orwell in 1949 al zwaar ziek was en dat de politieke situatie na de val van Tsjechoslowakije zeer zwart was. Men wist niet wat er nog meer te wachten stond. ‘Het was werkelijk een angstige tijd. En wat doe je dan als je zo geëngageerd bent als Orwell was. Dan ga je denk ik ver, heel ver.’ Waarmee in het midden bleef of Schouten de dienstbaarheid van Orwell aan een geheime dienst verdedigde of niet.
Schouten had trouwens al eerder bittere woorden gesproken over Orwells twee laatste boeken. Voor De Arbeiderspers vertaalde hij in 1973 diens boek over Birma (Een olifant omleggen). In een nawoord noemde hij Orwell een politiek schrijver ‘zonder veel politiek benul’. Eigenlijk was Orwell helemaal geen politicus, stelde de arrogante Schouten, een oordeel dat de Britse schrijver overigens graag had onderschreven. ‘Zijn laatste twee boeken bevallen me niet, voor een deel om politieke redenen.’ Buitendien meent Martin Schouten dat 1984 een slecht geschreven boek is.
Een week later, op 19 juli 1996, reageerde H.J.A. Hofland in nrc Handelsblad. Deze stapte naar zijn rommelzolder in de hoop daar iets te vinden over die geheimzinnige mevrouw Kirwan, aan wie Orwell zomaar zijn boekje met 86 namen gaf. Hofland zoekt vaker, en ook op het goede moment, dat wel, maar hij houdt zelden vast. Een kleine beet in het bot en dan laat-ie los, want dan gaat de bespiegelaar met hem op de loop. Hofland vond dus niets (‘de hele ochtend bleef ik rommelen’). Geen Kirwan! Men leest in nrc Handelsblad nog dat hij het ‘niet netjes’ van Orwell vindt om zo’n lijstje met namen te maken, maar voor de rest loopt zijn stukje uit in van die badkamerfilosofietjes die aan mij nooit zijn besteed.
En daarmee was het met de Nederlandse nasprokkeling wel gebeurd, al signaleerde Martin van Amerongen, die zijn Crick-biografie van Orwell er wèl op nasloeg, in De Groene Amsterdammer van 17 juli 1996 dat er ondanks de ‘kulonthulling’ niets is af te dingen op deze ‘grootste, veelzijdigste schrijver die de linkse beweging deze eeuw heeft voortgebracht’.
Hoe zat het nu precies met het ‘warhoofd’, zoals Schouten Orwell ooit noemde? De Britse
pers berichtte er in de dagen na het eerste Guardian-bericht uitvoerig over en de geheimzinnige mevrouw Kirwan bleek zelfs nog te leven. Ik had die kranten niet nodig om Orwells aantekenboekje en de politieke constellatie waarin het ontstond te kunnen vinden. Geen rommelzolder, maar gewoon de twee meest recente biografieën van Orwell, de een van Bernard Crick, George Orwell. A Life (1980), en de tweede, van Michael Shelden, Orwell: the authorised biography (1991), die beide melding maken van het Notebook, Shelden het uitvoerigst. En dan zijn er natuurlijk The Collected Essays, Journalism and Letters van Orwell, waarvan het vierde deel drie brieven van de schrijver aan Celia Kirwan bevat.
Celia Paget (haar meisjesnaam) was de tweelingzuster van Mamaine Paget, de tweede vrouw van Arthur Koestler. Onder de naam Celia Goodman (naar haar tweede man) gaf zij de brieven uit die Mamaine schreef in de tijd dat deze met Koestler leefde, Living with Koestler, Mamaine Koestler’s Letters 1945-51 (1985). In die openhartige brieven komt Orwell enige malen voor als een gemeenschappelijke vriend. Sommige namen in het boekje van Orwell waren trouwens genoteerd in het handschrift van Koestler, die ook samenwerkte met het Information Research Department, zo deelde Crick mee na de onthulling in The Guardian. Hij herinnerde er in The Daily Telegraph van 12 juli 1996 ook nog maar eens aan, dat het in 1949 nog helemaal niet zeker was of de Franse en Italiaanse communistische partijen niet aan de macht zouden komen. Ten slotte krijgt men, behalve uit de biografieën van Crick en Shelden, een helder beeld van de politieke overwegingen van Orwell en Koestler en hun samenwerking uit Ian Hamiltons Koestler, a biography, dat in 1982. verscheen.
Kennelijk werkten Orwell en Koestler, half als grap, half in ernst, samen bij het noteren van ‘foute’ figuren. Dat is ook de mening van biograaf Shelden, die in The Independent on Sunday van 14 juli 1996 een andere vriend van Orwell aanhaalt, de schilder, schrijver en criticus sir Richard Rees, die zich herinnerde dat het noteren van die namen ‘een soort spelletje was dat we speelden terwijl we erover discussieerden wie een betaalde agent was,
en door wie, waarbij we probeerden in te schatten hoever het verraad van onze geliefde zwarte schapen zou gaan’.
Koestler, Wiens Darkness at Noon in 1941 was gepubliceerd, en Orwell, die pas naam maakte toen in 1945 zijn Animal Farm verscheen, koesterden grote waardering voor elkaar. Ze raakten zelfs bevriend, hoewel hun afkomst en achtergrond heel verschillend waren. Koestler was een in Boedapest geboren Midden-Europeaan met Weense achtergronden die zich na een zionistische periode (aanhanger van de ultra-rechtse Jabotinsky) bij de communisten had aangesloten. Ook hij kwam als journalist in Spanje terecht, zat enkele maanden in een dodencel (wat hem tot een levenslang tegenstander van de doodstraf maakte), brak met het communisme, werd een vurig tegenstander van iedere vorm van dictatuur en vluchtte in 1940 naar Engeland. Orwell was en bleef de typische Engelsman, liefhebber van sterke thee, en eerder gereserveerd dan spraakzaam. Hij had met een beurs op Eton gezeten, de broedplaats van zeventien Britse premiers en bakermat van trouw aan land en vorst.
Beiden kenden uit ervaring de praktijk van list, bedrog en censuur. Orwell had achttien maanden moeten wachten voor hij een uitgever vond die zijn Animal Farm wilde publiceren. Men kon (en kan) veel uit dit boek lezen en er van alles inleggen. Wat in de tijd van publicatie en jaren daarna niet verhinderde dat de meesten van dit ‘sprookje’ heel goed begrepen dat het in de eerste plaats een messcherpe analyse was van de Sovjet-Unie, waarin Stalin net zo gelijk was als alle anderen maar vooral méér gelijk. Kenners van de Russische Revolutie herlazen hoe de geschiedenis op de dierenboerderij steeds verdraaid en herschreven werd en de kameraad van gisteren de vijand van vandaag werd. En dat altijd al was geweest. Op een andere manier herhaalde Orwell dat thema in zijn 1984, waar de uitslag van de rekensom 2 × 2 afhankelijk is van de grillen van de heerser en het zélf denken een kapitale fout is geworden. Animal Farm werd door uitgevers geweigerd, omdat Stalin in de oorlog erg populair was. Men wilde hem niet voor het hoofd stoten.
Orwell was een van de weinigen die de kern hadden gehaald uit Koestlers boek Darkness at Noon. Volgens Orwells essay over Koestler bekende de hoofdpersoon Rubashov (die gemodelleerd was naar Boecharin) niet zozeer wegens de martelingen, maar omdat hij zelf als een van de deelnemers aan de revolutie van 1917 en daarna als wegbereider van Stalin het recht op protest tegen mishandeling, gevangenissen en georganiseerd liegen had verspeeld. Rubashov erkent dat wat nu met hem gebeurt ‘de consequentie is van zijn eigen daden’. Wat Orwell het meest ergerde, was niet dat de showprocessen plaatsvonden, maar dat er in het Westen tal van intellectuelen waren die ze verdedigden of er een ‘verklaring’ voor hadden.
Het werd een uitgangspunt dat Orwell en Koestler niet meer loslieten. Ze waren tegen iedere dictatuur, maar die van Hitler was in 1945 verslagen en de Russische maakte grote vorderingen. Europa was door Roosevelt en Stalin verdeeld in invloedssferen, wat betekende dat Polen, Bulgarije, Hongarije, Roemenië en Tsjechoslowakije via arrestaties, staatsgrepen, zuiveringen en vervalste verkiezingen satellieten van Moskou werden. George Orwell volgde die ontwikkelingen met gepassioneerde belangstelling.
De anarchist George Woodcock, een van Orwells vrienden, heeft in een vroege biografie (The Chrystal Spirit. A Study of George Orwell, 1966) boeiend geschreven over Orwells inzet voor de vrijheid van het woord. Ook in ongebruikelijke tijden. Orwell steunde zonder er lid van te worden tijdens de oorlog de Labour Party. Het pacifisme van de Independent Labour Party wilde hij na 1939 niet meer volgen. Hij nam dienst in het leger. Hij bleef Labour trouw tot aan zijn dood, maar hij deed dat wel vanuit een linkse positie. Voor de links-socialistische The Tribune schreef hij jarenlang zijn rubriek As I Please, totdat hij genoeg kreeg van de fellow travellers bij dit blad en overging naar The Observer. Volgens Orwell verdedigde The Tribune de Labour-politiek op hoofdpunten. Hij zelf bleef toch afwijkende standpunten innemen. Een voorbeeld. Eind 1944, de Tweede Wereldoorlog was nog in volle gang, deed de Special Branch van Scotland Yard een inval in het kantoor van het anarchistische blad War Commentary. Archieven, de lijst van abonnees en ander materiaal werden meegenomen. Een proces volgde. Orwell had de anarchisten aangevallen, maar nu ging hij achter hen staan en ondertekende een protest. Er bestond wel een National Council for Civil Liberties, dat de verdediging van het anarchistische blad en zijn
redacteuren eigenlijk voor zijn rekening had moeten nemen, maar deze club was steeds meer onder communistische invloed gekomen en alleen nog maar geïnteresseerd in stalinisten die in moeilijkheden geraakten. Daarom zetten politici en schrijvers in de zomer van 1945 een Freedom Defence Committee op. E.M. Forster, Bertrand Russell, Cyril Connolly en Osbert Sitwell behoorden tot de actieve leden. Orwell werd vice-voorzitter en hij nam zijn functie heel serieus, hoewel hij een hekel had aan bestuurlijke rompslomp en al bezig was met de voorbereidingen van 1984. Hij schonk de schrijfmachine van zijn net overleden vrouw, Eileen O’Shaughnessy, aan het nieuwe comité en kwam ook ruim over de brug met geld toen de eerste royalties van Animal Farm binnenkwamen. De cheques tekende hij met zijn echte naam, Eric Blair, hoewel hij toen al helemaal George Orwell was geworden.
Dit soort activiteiten bracht hem in nauwer contact met Koestler, met wie hij de oprichting van een Liga voor de Waardigheid en Rechten van de Mens besprak. Koestler voelde zich kennelijk ook op het persoonlijke vlak aangetrokken tot de eigenzinnige schrijver, die voor een Brit een opmerkelijke Europese belangstelling had. Eileen O’Shaughnessy was in maart 1945 overleden tijdens een operatie waarvan Orwell dacht dat het een routine-ingreep zou zijn. Ze hadden kort daarvoor een jongen geadopteerd, die hij na Eileens dood niet wilde afstaan. Er bestaan ontroerende foto’s van de weduwnaar Orwell lopend achter een kinderwagen op Canonbury Square in de Londense wijk Islington.
Orwell zat in moeilijkheden en Arthur Koestler dacht er iets aan te kunnen doen. Hij nodigde Orwell en diens pleegzoon Richard uit met Kerstmis 1945 naar zijn huis in Wales te komen. Hij kon overblijven met oudjaar. Orwell ging en ontmoette op het Londense perron Mamaine’s 29-jarige zuster Celia, ook op weg naar de Koestlers. Ze moeten een raar gezicht zijn geweest, schrijft biograaf Crick. Orwell zag er slungelachtig en onverzorgd uit, met de kleine Richard op de arm en een uitpuilende koffer aan de andere. Celia vertelde later dat ze zich direct erg tot hem aangetrokken voelde en meteen begreep dat er iets bijzonders aan die man was. Maar hoe Koestler zich ook inspande om Orwell aan zijn schoonzuster te koppelen, Orwell hertrouwde pas eind 1949, kort voor zijn dood, met Sonia Brownell.
Dat is de achtergrond van wat Het Parool kopte als ‘George Orwell ontmaskerd als een verklikker’ en wat Martin Schouten aanleiding gaf van Orwells ‘paranoïde trekken’ te spreken. De vroegere Labour-voorzitter (en nog altijd linkse) Michael Foot verklaarde dat het hem zeer verbaasde dat Orwell in 1949 aan Celia Kirwan toestemming gaf zijn Notebook in te zien, waarin hij namen had genoteerd van ‘verdachte’ schrijvers en politici.
Celia Kirwan werkte op dat moment voor het Information Research Department van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit had, zoals veel ministeries van Buitenlandse Zaken, een eigen dienstje om informatie te vergaren. Het heette eerst Political Warfare Executive en verkreeg informatie van de beroemde m16 oftewel de Secret Information Service, waarover veel zinnige en nog meer onzinnige films zijn gemaakt en boeken geschreven. Later zou blijken dat al deze diensten gepenetreerd waren door Sovjet-agenten.
In 1947 had het Foreign Office besloten deze dienst op te heffen. Hetzelfde jaar kreeg het ministerie spijt van de opheffing en werd de dienst heropgericht onder een andere naam. Zoveel is zeker: Orwell stond, met al zijn kritiek, achter de regerende Labour-regering, zoals hij ook achter de Verenigde Staten stond als de keuze mocht komen. Hij hield er rekening mee dat de Sovjet-Unie naar het Westen zou willen opdringen. In dat geval koos hij voor de vs. Hij had ongetwijfeld liever voor Engeland gekozen, maar hij was realistisch genoeg om te weten dat zijn land geen wereldmacht meer was.
In een lezing, begin 1946, voor het Red Flag Fellowship, een links genootschap waarvan meer ex-communisten dan communisten lid waren (onder wie veel uit Oost-Europa gevluchte socialisten), had Orwell gespeculeerd over de mogelijkheid van een oorlog tussen Amerika en Rusland. Het was beter te vechten dan te capituleren en als het zo ver kwam, dan zou hij strijden aan de kant van Amerika. Wat de fouten onder het ongecontroleerde kapitalisme ook waren (Orwell was helemaal niet pro-Amerikaans en hij haatte de dikke sleeën die in Londen reden terwijl daar het voedsel nog op de bon was), in Amerika was tenminste vrijheid. Waar vrijheid was, kon deze uitgebreid worden. Rusland was zo despotisch dat er weinig hoop was dat daar ooit iets van vrijheid zou ontstaan (Crick, p. 341). In veel opzichten nam Orwell dus standpunten in die in Nederland werden verdedigd door Jacques de Kadt, Sal Tas en Frans Goedhart, al spraken die steeds minder van het socialisme en zouden zij het ook niet hebben opgenomen voor klemgezette anarchisten of een veroordeelde atoomspion, zoals Orwell deed op 6 augustus 1946. Op die dag stuurde hij vanaf het onherbergzame Schotse eiland Jura aan zijn vriend Vernon Richards (journalist en anarchist) zijn handtekening onder de Nunn May-petitie. Alan Nunn May was een kernfysicus en de eerste geleerde die veroordeeld werd voor het verraden van atoomgeheimen aan de Russen. Hij kreeg tien jaar en dat vond Orwell te veel; bovendien, ‘hoe minder spionnenjacht, hoe beter’.
Orwell was geen waarzegger en kon niet ver in de toekomst kijken. Vandaar zijn ‘paranoïde boeken’, die overigens zo realistisch waren dat de naar het Westen gevluchte Poolse dichter en essayist Czeslaw Milosz schreef dat dissidente schrijvers er verbaasd over waren hoe waarheidsgetrouw iemand die nooit onder die regimes had geleefd het onderdrukkende systeem beschreef. Het is tegen die achtergrond, inclusief dus de armoedige verhoudingen in Engeland waar jaren na de oorlog nog van alles op de bon was, dat ik zijn brieven, oproepen en notities lees. Orwell was een man die streefde naar intellectuele zuiverheid.
Toen hij aan Celia Kirwan toestemming gaf in zijn Notebook te kijken, was het alweer drie jaar later en was de politieke situatie in de wereld inmiddels grondig veranderd. In China hadden de communisten van Mao Tse-toeng de macht veroverd en in Praag had een staatsgreep in 1948 de democraten uitgeschakeld. Jan Masaryk, de minister van Buitenlandse Zaken en zoon van de beroemde en geëerde vooroorlogse president Thomas Masaryk, was twee weken na de communistische machtsovername uit het raam van zijn ministerie gesprongen. Of geduwd. Het raadsel van zijn dood is nooit opgelost. De gebeurtenissen in Oost-Europa gaven voortdurend nieuw voedsel aan de angst dat Stalin naar het Westen zou oprukken.
The Daily Telegraph van 13 juli 1996 spoorde Celia Kirwan op, die, inmiddels 79 jaar oud, als mevrouw Goodman in Cambridge woont. Ze begreep al die opwinding niet. Orwell had het socialisme helemaal niet verraden. Het ging om de strijd tegen het communisme. De mensen haalden dat nog altijd door elkaar. Ze herhaalde wat uit de boeken al bekend was: hoe zij en Orwell en diens zoon met Kerstmis 1945 naar Koestlers huis in Wales reisden. Celia bewonderde Orwell, maar was niet verliefd op hem. ‘We zijn altijd goede vrienden gebleven. Ik zei hem dat ik niet met hem wilde trouwen en ook geen affaire wilde en toen zei hij: “Ook goed, laten we dan in ieder geval vrienden blijven.” Dat gebeurde.’ Ze gebruikte vaak de high tea bij Orwell in diens huis in Islington en paste nu en dan op de kleine Richard. Mevrouw Goodman, die redactiesecretaresse was van het door Cyril Connolly geleide literaire blad Horizon, werkte maar één jaar voor het Information Research Department van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ird vroeg haar in 1949 om Orwell op te zoeken en namen te leveren van schrijvers met communistische sympathieën, wat de toenmalige Labour-regering van pas zou kunnen komen in de strijd tegen het wereldcommunisme. Later leverde de schrijver ook nog wat namen van crypto-communisten.
Dat Orwell een Notebook had met namen van schrijvers die hij niet vertrouwde, was dus al bekend uit Crick en Shelden, die het Orwell Archief in het University College te Londen hadden geraadpleegd. Orwell had het onder meer voorzien op crypto’s, op parlementsleden die voor Labour waren gekozen, maar in werkelijkheid aanhangers van Moskou waren of daar veel begrip voor hadden. Als iemand voor het communisme was, goed, maar dan moest je er voor uitkomen. Dat was een kwestie van ‘basic honesty’. Wat hem weer niet verhinderde zich te verzetten tegen die conservatieven die de communistische partij wilden verbieden. ‘Je hoeft alleen maar te bedenken wie het dan met je eens zijn.’ Shelden geeft wat namen van de meer dan honderd die Orwell in zijn zakboekje had genoteerd: Nancy Cunard, de Labour-politicus Tom Driberg, Kingsley Martin, de lerse schrijver Sean O’Casey, J.B. Priestley, de Amerikaanse zanger Paul Robeson, John Steinbeck, Michael Redgrave, G.B. Shaw en Orson Welles. Soms staat er de aantekening ‘heel dom’ of ‘zeer oneerlijk’ bij (Shelden, p. 468). Wat de waarde kon zijn van zo’n lijst met namen van soms overbekende mensen die hun mening duidelijk zeiden of schreven, blijft onduidelijk. Kwam de geheime afdeling van het Foreign Office iets aan de weet wat men niet allang wist? Dat staat te bezien voor zover het de grote namen betreft.
Orwell betwijfelde of sommige namen echt op zijn lijst thuishoorden, maar hij nam ze toch op, omdat hij voordurend wilde vaststellen wie oprecht was en wie niet. Primair, aldus Shelden, wilde hij zijn eigen nieuwsgierigheid bevredigen. Naast sommige namen staat een vraagteken, andere zijn doorgestreept en het boekje bevat ruimte genoeg voor aanvullingen.
Interessant is ook dat Orwell, ondanks zijn wantrouwen tegen overheidsinstellingen als de bbc en het ministerie van Voorlichting, in zijn laatste jaren ‘van tijd tot tijd’ het ministerie van Buitenlandse Zaken van advies diende, aldus Peter Davison, de bezorger van de twintigdelige, wetenschappelijke uitgave van Orwells werk, in zijn recent ver-
schenen George Orwell. A Literary Life. Orwell werd, in het licht van de communistische dreiging, af en toe geraadpleegd over het verschijnen van artikelen en boeken van collegaschrijvers. Dat betekent dat Orwells toestemming aan Celia Kirwan om gebruik te maken van zijn Notebook, niet op zichzelf staat. Hij was dus ook op andere wijze bereid zijn kennis ter beschikking te stellen voor het ontmaskeren van communisten. De roman 1984 wierp zijn schaduw al vooruit.
Orwell heeft in Nederland een goede naam. De Nederlandse vertaling van Animal Farm verscheen voor het eerst eind 1946, geïllustreerd door Eppo Doeve, als ‘De dierenhoeve’ in afleveringen in Elseviers Weekblad.
Van 1984 verscheen in 1992 een veertigste druk bij De Arbeiderspers, met een omslag en fraaie tekeningen van Peter Vos. Orwell werd zowel door democratisch links als door rechts verslonden. Dit geeft het dilemma aan waar de schrijver in verzeild raakte en waartegen hij zich in zijn laatste jaren verzette. Hij had bij de reacties op Animal Farm al geprotesteerd tegen het misbruik dat ultra-rechts in Amerika van zijn boeken maakte. Bij de publicatie van 1984 herhaalde zich dat. Orwell gaf een verklaring uit dat zijn boek absoluut niet bedoeld was als aanval op de Britse Labour-regering. Hij wilde afstand bewaren tot de Conservatieven in eigen land en de ultra-rechtse Republikeinen in de vs. Het succes van het boek was echter niet meer te stuiten. Uitgeverij Secker & Warburg had de eerste druk op 25.000 exemplaren vastgesteld, maar een jaar later waren er in Engeland al 50.000 en in de vs 360.000 van verkocht.
Het waren in Nederland trouwens niet de slechtste vertalers die zich aan zijn werk zetten. Sommige waren net als Orwell buitenstaanders, zoals de socialistische journalist Halbo C. Kool, die als eerste 1984 vertaalde, de journalist en schrijver Joop Waasdorp, die Down and Out in Paris and London in het Nederlands overzette, en Gerrit Komrij, die dat met Coming Up for Air deed.
Aad Nuis (Homage to Catalonia) en Else Hoog (Keep the Aspidistra Flying) daarentegen vallen, voor zover mij bekend, ruimschoots binnen het burgerlijke patroon, wat hun vertalingen er overigens niet minder om maakt.
Het blijft opvallend dat ‘links’ nooit erg goed heeft geweten wat het met Orwell aan moest. Politiek rechts probeerde hem sinds 1945 te annexeren. Daartoe werden nieuwe pogingen ondernomen in het herdenkingsjaar 1984. De diplomaat en sinoloog Simon Leys, die als geen ander de listen, het bedrog en de gruwelen van het communistische China heeft geanalyseerd, merkte eens op dat Orwell zich helemaal niet van het socialisme had afgekeerd: ‘In feite blijkt juist uit de felheid waarmee hij de hypocrisie, de laksheid en de dwaasheid van de “progressievelingen” aan de kaak stelde hoe diep en oprecht zijn engagement was.’
- +
- Igor Cornelissen (1935) is journalist en schrijver. Hij publiceerde onder meer De gpoe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940 (1989).